Home

Rechtbank Den Haag, 06-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7515, AWB 16/29946 en AWB 16/29947 (vovo)

Rechtbank Den Haag, 06-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7515, AWB 16/29946 en AWB 16/29947 (vovo)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 april 2018
Datum publicatie
29 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:7515
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 16/29946 en AWB 16/29947 (vovo)

Inhoudsindicatie

MK-uitspraak over toepassing van de discretionaire bevoegdheid in schrijnende zaken. Zie ook de vier andere uitspraken van dezelfde datum: ECLI:NL:RBAMS:2018:2305, ECLI:NL:RBDHA:2018:7513,

ECLI:NL:RBDHA:2018:7514 en ECLI:NL:RBDHA:2018:7515

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/29946 (beroep)

AWB 16/29947 (voorlopige voorziening)

[V-nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 6 april 2018 in de zaken tussen

[de persoon] ,

geboren op [geboortedatum] 1971, van Marokkaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser

(gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. E.C. Pietermaat, mr. W. Graafland, mr. L.M.A. Hansen en

mr. F.M. Ticheler).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 22 januari 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking
‘privéleven op grond van artikel 8 EVRM en overige humanitaire omstandigheden’ afgewezen en aan eiser een inreisverbod voor de duur van vijf jaar opgelegd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 december 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 20 december 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Daarbij is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op de zitting van 17 maart 2017 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank/ voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) eisers zaak behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. Ticheler. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Bij beslissing van 3 april 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.

Op 7 september 2017 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. Graafland en mr. Hansen. Op deze zitting is in overleg met partijen beslist dat de zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank zijn meermalen schriftelijk standpunten tussen eiser en verweerder uitgewisseld.

Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.

Op 19 en 20 februari 2018 heeft de meervoudige kamer de zaak van eiser inhoudelijk behandeld, deels gezamenlijk met een viertal andere soortgelijke zaken. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. Pietermaat, mr. Graafland en mr. Hansen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1 Voorgeschiedenis

1.1.

Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is in februari 1989 naar Nederland gekomen. Hij was toen 17 jaar oud en is in Nederland aan het werk gegaan.

1.2.

In 1994 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het oog op een medische behandeling en op humanitaire gronden. Eiser leed destijds aan tuberculose. Deze aanvraag is afgewezen omdat eiser ten tijde van de beslissing op zijn aanvraag niet meer aan tuberculose leed en omdat hij niet kon aantonen dat hij vanaf zijn aankomst in Nederland onafgebroken ‘wit’ had gewerkt.

1.3.

In 1997 heeft eiser een aanvraag voor arbeid in loondienst ingediend. Deze aanvraag is afgewezen omdat sprake was van prioriteitgenietend aanbod. Eiser is bij een controle van de arbeidsinspectie aangehouden en in juni 1997 uitgezet naar Marokko.

1.4.

In maart 1998 is eiser illegaal teruggekeerd naar Nederland. Sindsdien verblijft hij feitelijk in Nederland. Eiser heeft in 1999 een aanvraag in het kader van de ‘Tijdelijke regeling witte illegalen’ ingediend. Deze aanvraag is afgewezen, omdat een eerdere uitzetting naar het land van herkomst voor die regeling als contra-indicatie gold en eiser – zoals hiervoor overwogen – in 1997 naar Marokko is uitgezet.

1.5.

In 2001 heeft eiser een verblijfsvergunning voor medische behandeling aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen, omdat niet was gebleken dat eiser niet kon reizen en hij daarom geen vrijstelling kreeg van het vereiste om over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te beschikken. Ook waren er volgens verweerder adequate behandelmogelijkheden voor eiser in Marokko.

1.6.

In 2004 heeft eiser een aanvraag ‘conform beschikking minister’ ingediend en daarbij een beroep op het zogenaamde 3-jaren-beleid gedaan. Ook deze aanvraag is afgewezen. Alle afwijzingen van eisers aanvragen zijn inmiddels in rechte vast komen te staan.

2 Inleiding

2.1.

Eiser heeft onderhavige aanvraag ingediend door middel van een kennisgevingsbrief van 22 januari 2016. Eiser heeft verzocht om een verblijfsvergunning voor de uitoefening van privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM1 en om een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid.

Verweerder heeft eisers aanvraag in het primaire besluit gemotiveerd afgewezen en aan hem een licht inreisverbod voor de duur van vijf jaar opgelegd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure is door het Bureau Medische Advisering (BMA) op 28 september 2016 advies uitgebracht. Op 21 november 2016 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder is daarbij ingegaan op de door eiser aangevoerde schrijnende omstandigheden. In het verweerschrift van 8 februari 2018 heeft verweerder de duur van het inreisverbod ambtshalve naar twee jaar teruggebracht.

2.2.

Zoals reeds overwogen is deze zaak deels gezamenlijk behandeld met de zaken van een aantal andere vreemdelingen die ook een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid hebben ingediend. In alle zaken is verwezen naar een set van in totaal 627 deels witgelakte minuten, die betrekking hebben op ingewilligde aanvragen om toepassing van de discretionaire bevoegdheid van verweerder. De vreemdelingen betogen aan de hand van die minuten, zakelijk weergegeven, dat verweerder in hun zaken een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd, nu de minuten een vaste gedragslijn laten zien die in de nu voorliggende zaken zonder uitleg niet is gevolgd. Daarnaast menen zij dat de afwijzing van hun aanvragen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de afwijzing ondeugdelijk is gemotiveerd.

3 Juridisch kader

3.1.

Uit artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 volgt dat verweerder een verblijfsvergunning aan een vreemdeling kan verlenen onder een andere beperking dan de beperkingen die in het eerste lid van dat artikel staan vermeld. Dit is de zogeheten discretionaire bevoegdheid van verweerder om een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling die niet op andere gronden voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt.

3.2.

Uit de Nota van Toelichting2 blijkt dat de discretionaire bevoegdheid bedoeld is voor onvoorziene gevallen. Volgens de Nota van Toelichting zullen dergelijke onvoorziene gevallen veelal een categoriaal karakter hebben. In dat geval ligt de totstandkoming van een algemene (beleids)regel in de rede, die bij bestendiging op termijn tot algemeen verbindend voorschrift kan worden verheven. Het is echter niet uitgesloten dat in strikt individuele gevallen een noodzaak aanwezig is om een verblijfsvergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid. In een dergelijk geval zal een algemene (beleids)regel achterwege kunnen blijven. Ook staat in de Nota van Toelichting dat verweerder terughoudend van de discretionaire bevoegdheid gebruik zal maken. Omdat het hier om bijzondere onvoorziene gevallen gaat, zal de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag nadrukkelijk moeten aangeven waarom de verblijfsvergunning naar zijn mening moet worden verleend en de aanvraag met de nodige gegevens en bescheiden moeten onderbouwen.

3.3.

Verweerder geeft in de praktijk toepassing aan zijn discretionaire bevoegdheid als sprake is van omstandigheden die maken dat de situatie van een vreemdeling schrijnend is.

3.4.

In beginsel moet iedere vreemdeling om een reguliere verblijfsvergunning te kunnen krijgen over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikken en leges betalen.

Onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden kan de vreemdeling hiervan worden vrijgesteld. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 oktober 20163 is hierover het volgende overwogen. Een vreemdeling kan bij een aanvraag om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning met toepassing van de discretionaire bevoegdheid verzoeken om vrijstelling van het betalen van leges en het mvv-vereiste op grond van respectievelijk artikel 3.34a, onder k, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000. In het kader van deze vrijstellingsverzoeken worden de schrijnende omstandigheden waar de vreemdeling zich op beroept ten volle beoordeeld. De leges-eis en het mvv-vereiste worden niet tegengeworpen als verweerder tot de conclusie komt dat de schrijnende omstandigheden van de vreemdeling aanleiding geven om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen.

4 Hanteert verweerder een vaste gedragslijn?

6 Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?

7 Heeft verweerder eisers geval onvoldoende schrijnend mogen vinden?

9 Conclusie