Home

Rechtbank Amsterdam, 06-04-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:2305, AWB 17/2576

Rechtbank Amsterdam, 06-04-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:2305, AWB 17/2576

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
6 april 2018
Datum publicatie
13 april 2018
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2018:2305
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 17/2576

Inhoudsindicatie

De Immigratie- en naturalisatiedient (IND) moet opnieuw kijken of de situatie van een Sierraleoonse man niet zo schrijnend is dat hij een verblijfsvergunning moet krijgen.

Uitspraak


Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/2576

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1986, van Sierra Leoonse nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat, mr. W. Graafland en mr. L. Hansen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 september 2011 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking ‘conform beschikking minister’ niet in behandeling genomen.

Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar werd op 11 september 2014 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is gegrond verklaard in een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 7 mei 2015 (AWB 14/22937).

Op 25 juni 2015 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Het hiertegen gerichte beroep werd gegrond verklaard in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 30 september 2015 (AWB 15/12574).

Het hiertegen ingestelde hoger beroep werd gegrond verklaard door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 1 juni 2016 (201508070/1/V3), waarbij de uitspraak van de rechtbank in stand werd gelaten.

Het bezwaar is bij besluit van 9 januari 2017 (het bestreden besluit) opnieuw ongegrond verklaard. Op 2 februari 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld door een enkelvoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats op 19 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P. van Zijl. Het onderzoek is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om het Bureau Medische Advisering (BMA) advies te laten uitbrengen.

Op 29 april 2017 is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Op 7 september 2017 heeft in het kader van de gezamenlijke behandeling van het beroep met een aantal gelijksoortige beroepen een regiezitting plaatsgevonden. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. W. Graafland en mr. L. Hansen. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank zijn meermalen schriftelijk standpunten tussen eiser en verweerder uitgewisseld. Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift uitgebracht.

Op 19 en 20 februari 2018 heeft de meervoudige kamer de zaak van eiser inhoudelijk behandeld, deels gezamenlijk met een viertal andere soortgelijke zaken. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. E.C. Pietermaat, mr. W. Graafland en mr. L. Hansen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1 Voorgeschiedenis

1.1.

Eiser is sinds 2001 in Nederland. Hij woont in Zwolle en heeft een relatie met [naam 1] , met wie hij een kind heeft, geboren op [geboortedatum 2] . Eisers partner en kind verblijven rechtmatig in Nederland. Hoewel eiser en zijn partner niet samenwonen, zorgen zij samen voor hun kind. Op 9 februari 2010 is eiser het slachtoffer geworden van zware mishandeling, waarbij hij onder meer in zijn buik gestoken is. Uit een advies van het BMA van 11 augustus 2017 blijkt dat eiser PTSS heeft en een depressieve stoornis van matige ernst zonder psychotische symptomen. Eiser wordt hiervoor behandeld door zijn huisarts, een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater.

1.2.

Eiser heeft op 8 augustus 2001 een asielaanvraag ingediend. Op grond van het besluitmoratorium voor Sierra Leone is op 2 mei 2002 een verblijfsvergunning asiel verleend geldig tot 8 augustus 2004. Op 10 juni 2004 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gedaan. Deze aanvraag is afgewezen op

27 september 2005. Deze afwijzing staat in rechte vast met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 maart 2006 (AWB 05/47439).

1.3.

Op 25 augustus 2006 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning ‘beschikking conform minister’. Deze aanvraag is bij besluit van 2 november 2006 niet in behandeling genomen. Dit besluit staat in rechte vast met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 29 januari 2009 (AWB 08/29954).

1.4

Op 14 mei 2009 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend. Deze is afgewezen op 20 november 2009. Dit besluit staat in rechte vast met de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2011 (201011190/1/V1).

1.5.

Op 19 september 2011 deed eiser de aanvraag die aan dit beroep ten grondslag ligt.

2 Inleiding

2.1.

Verweerder heeft de aanvraag van eiser aanvankelijk niet in behandeling genomen omdat eiser geen paspoort heeft overgelegd, waardoor de aanvraag onvolledig was. Verweerder heeft het daartegen gerichte bezwaar op 11 september 2014 ongegrond verklaard omdat eiser niet beschikt over een machtiging voorlopig verblijf (mvv) en daarvan niet kan worden vrijgesteld. Deze beslissing heeft de rechtbank vernietigd omdat verweerder ten onrechte in de belangenafweging heeft betrokken dat eiser nooit rechtmatig verblijf heeft gehad en de belangen van eisers kind niet kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken.

2.2.

In de tweede beslissing op bezwaar van 25 juni 2015 stelt verweerder zich op het standpunt dat hij niet opnieuw op de aanvraag hoeft te beslissen. Dat eiser geen paspoort heeft overgelegd was een legitieme reden om de aanvraag buiten behandeling te stellen en maakt niet dat het bezwaar geen effectief rechtsmiddel is. Na een hernieuwde belangenafweging, waarin verweerder de periode van rechtmatig verblijf en het belang van het kind heeft meegenomen, heeft verweerder alsnog geconcludeerd dat eiser niet kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft deze beslissing vernietigd omdat verweerder de belangen van het kind van eiser wederom niet kenbaar heeft meegewogen. Het tegen deze uitspraak door verweerder ingestelde hoger beroep is gegrond verklaard. De Afdeling heeft evenwel geen reden gezien om de uitspraak te vernietigen. De Afdeling heeft dit in de overwegingen 1.1 en 2 als volgt verwoord:

“1.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6235 volgt, zoals de staatssecretaris aanvoert, dat hij bij aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens schrijnendheid van na 18 maart 2005, de brief van 21 februari 2007 als richtsnoer gebruikt. Voor zover de aangevallen uitspraak zo moet worden gelezen dat de rechtbank aan de brief van 21 februari 2007 een verdergaande betekenis hecht, is de klacht van de staatssecretaris in zoverre terecht voorgedragen.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Nu de staatssecretaris de beslissing van de rechtbank niet heeft bestreden, bestaat geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. De staatssecretaris dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.”

2.3.

In het bestreden besluit (de derde beslissing op bezwaar) heeft verweerder overwogen dat eiser nog steeds niet kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van een schrijnende situatie. Eisers medische situatie, die hij niet heeft onderbouwd, kan niet worden meegewogen. Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat eiser kan reizen naar zijn land van herkomst. Verder is eiser nauw en bewust betrokken bij de opvoeding van zijn kind, waardoor het kind zich met de juiste opvoeding kan aanpassen aan de taal en cultuur van Sierra Leone, waarmee eiser bekend is. Nu geen objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in Sierra Leone uit te oefenen, wegen de belangen van eisers zoon niet op tegen die van de Nederlandse overheid. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat eiser niet voldoende inspanningen heeft geleverd om aan een paspoort te komen en dat niet is gebleken dat eiser niet ten laste komt van de openbare kas, wat ten nadele van eiser wordt meegewogen.

2.4.

Zoals reeds overwogen is deze zaak deels gezamenlijk behandeld met de zaken van een aantal andere vreemdelingen die ook een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid hebben ingediend. In alle zaken is verwezen naar een set van in totaal 627 deels witgelakte minuten, die betrekking hebben op ingewilligde aanvragen om toepassing van de discretionaire bevoegdheid van verweerder. De vreemdelingen betogen aan de hand van die minuten, zakelijk weergegeven, dat verweerder in hun zaken een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd, nu de minuten een vaste gedragslijn laten zien die in de nu voorliggende zaken zonder uitleg niet is gevolgd. Daarnaast menen zij dat de afwijzing van hun aanvragen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de afwijzing ondeugdelijk is gemotiveerd.

3 Juridisch kader

3.1.

Uit artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 volgt dat verweerder een verblijfsvergunning aan een vreemdeling kan verlenen onder een andere beperking dan de beperkingen die in het eerste lid van dat artikel staan vermeld. Dit is de zogeheten discretionaire bevoegdheid van verweerder om een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling die niet op andere gronden voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt.

3.2.

Uit de Nota van Toelichting1 blijkt dat de discretionaire bevoegdheid bedoeld is voor onvoorziene gevallen. Volgens de Nota van Toelichting zullen dergelijke onvoorziene gevallen veelal een categoriaal karakter hebben. In dat geval ligt de totstandkoming van een algemene (beleids)regel in de rede, die bij bestendiging op termijn tot algemeen verbindend voorschrift kan worden verheven. Het is echter niet uitgesloten dat in strikt individuele gevallen een noodzaak aanwezig is om een verblijfsvergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid. In een dergelijk geval zal een algemene (beleids)regel achterwege kunnen blijven. Ook staat in de Nota van Toelichting dat verweerder terughoudend van de discretionaire bevoegdheid gebruik zal maken. Omdat het hier om bijzondere onvoorziene gevallen gaat, zal de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag nadrukkelijk moeten aangeven waarom de verblijfsvergunning naar zijn mening moet worden verleend en de aanvraag met de nodige gegevens en bescheiden moeten onderbouwen.

3.3.

Verweerder geeft in de praktijk toepassing aan zijn discretionaire bevoegdheid als sprake is van omstandigheden die maken dat de situatie van een vreemdeling schrijnend is.

3.4.

In beginsel moet iedere vreemdeling om een reguliere verblijfsvergunning te kunnen krijgen over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikken en leges betalen. Onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden kan de vreemdeling hiervan worden vrijgesteld. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 oktober 20162 is hierover het volgende overwogen. Een vreemdeling kan bij een aanvraag om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning met toepassing van de discretionaire bevoegdheid verzoeken om vrijstelling van het betalen van leges en het mvv-vereiste op grond van respectievelijk artikel 3.34a, onder k, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000. In het kader van deze vrijstellingsverzoeken worden de schrijnende omstandigheden waar de vreemdeling zich op beroept ten volle beoordeeld.

De leges-eis en het mvv-vereiste worden niet tegengeworpen als verweerder tot de conclusie komt dat de schrijnende omstandigheden van de vreemdeling aanleiding geven om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen.

4 Hanteert verweerder een vaste gedragslijn?

6 Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?

7 Heeft verweerder eisers geval onvoldoende schrijnend mogen vinden?

8 Conclusie