Home

Rechtbank Den Haag, 06-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7514, AWB 17/2491

Rechtbank Den Haag, 06-04-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7514, AWB 17/2491

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 april 2018
Datum publicatie
29 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:7514
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 17/2491

Inhoudsindicatie

MK-uitspraak over toepassing van de discretionaire bevoegdheid in schrijnende zaken. Zie ook de vier andere uitspraken van dezelfde datum: ECLI:NL:RBAMS:2018:2305, ECLI:NL:RBDHA:2018:7513,

ECLI:NL:RBDHA:2018:7514 en ECLI:NL:RBDHA:2018:7515

Uitspraak


Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/2491

[V-nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 april 2018 in de zaak tussen

[de persoon] ,

geboren op [geboortedatum] 1991, van Servische nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. E.C. Pietermaat, mr. L.M.A. Hansen en mr. W. Graafland).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 6 januari 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overige humanitaire redenen’ buiten behandeling gesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 januari 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 1 februari 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Eiser heeft daarbij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft zich niet verzet tegen toewijzing. Het verzoek is vervolgens bij uitspraak van 20 juni 2017 toegewezen.1

Op 7 september 2017 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. Hansen en mr. Graafland. Op deze zitting is in overleg met partijen beslist dat de zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank zijn meermalen schriftelijk standpunten tussen eiser en verweerder uitgewisseld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 19 en 20 februari 2018 heeft de meervoudige kamer de zaak van eiser inhoudelijk behandeld, deels gezamenlijk met een viertal andere soortelijke zaken. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. Pietermaat, mr. Graafland en mr. Hansen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1 Voorgeschiedenis

1.1.

Eiser is een Roma uit voormalig Joegoslavië en heeft de Servische nationaliteit.

1.2.

Eiser is in 1993, op 2-jarige leeftijd, naar Nederland gekomen met zijn [moeder] , zijn [stiefvader] en zijn oudere [zus] . In [het jaar 1] werd in Nederland eisers [halfzus] geboren, in [het jaar 2] werd de jongste halfzus van eiser, [naam zus] , geboren en in [het jaar 3] zijn [halfbroer] . Eisers stiefvader is in [de jaren] veroordeeld voor woninginbraken. De stiefvader is op [datum] 1998 ongewenst verklaard en later uitgezet.

1.3.

Eiser, zijn moeder, zijn zussen en zijn broer hebben vanaf 7 juni 1993 tot 5 maart 1999 rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Eerst verbleven zij hier te lande op grond van de zogeheten TROO (Tijdelijke Regeling Opvang Ontheemden), die destijds speciaal voor asielzoekers uit voormalig Joegoslavië in het leven was geroepen, en daarna op grond van een verblijfsvergunning asiel. In 1999 is hun asielvergunning ingetrokken, omdat eisers moeder bij haar aanvraag onjuiste gegevens had verstrekt. Het bezwaar van eisers moeder tegen deze intrekking is in 2001 ongegrond verklaard. Het beroep hiertegen is in 2004 ongegrond verklaard. Daarmee is de intrekking van de asielvergunning van eiser en het gezin in rechte vast komen te staan.

1.4.

In 2004 heeft eisers moeder voor het gezin een zogeheten 14/1-brief ingediend, waarbij ze aan verweerder heeft gevraagd om toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. In 2010 is deze afwijzing in rechte vast komen te staan.

1.5.

In 2007 heeft eisers moeder voor het gezin geprocedeerd omdat ze geen aanbod kregen van verweerder om gebruik te maken van de Ranov (Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet). Met een rechtbankuitspraak in 2010 is in rechte vast komen te staan dat eiser en zijn gezin geen recht hebben op een verblijfsvergunning op grond van de Ranov, omdat het gezin in 2005 voor korte tijd naar Frankrijk was vertrokken en daar een asielaanvraag had ingediend.

1.6.

In 2010 heeft de burgemeester van [plaats 1] de aandacht van verweerder gevraagd voor de situatie van het gezin. Dit is voor verweerder geen aanleiding geweest om een verblijfsvergunning aan het gezin te verlenen.

1.7.

Eisers moeder is met de jongste drie kinderen in [2011] naar Servië vertrokken. Eiser was toen meerderjarig en heeft er met zijn oudere [zus] voor gekozen om in Nederland te blijven. [zus] heeft in 2012 een verblijfsvergunning in Nederland gekregen vanwege haar relatie met een Nederlandse man en het Nederlandse kind dat uit die relatie is geboren.

1.8.

Eiser heeft in 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM,2 omdat hij in Nederland privéleven heeft opgebouwd. In 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend op grond van de Overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen (ook wel bekend als het Kinderpardon). Deze beide aanvragen zijn afgewezen en de afwijzingen zijn in rechte vast komen te staan. In 2014 heeft de burgemeester van [plaats 2] de aandacht van verweerder gevraagd voor eisers situatie en in 2016 heeft de burgemeester van [plaats 3] een soortgelijke brief naar verweerder gestuurd. Deze brieven zijn voor verweerder geen aanleiding geweest om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen.

1.9.

Op enig moment is eisers moeder met haar jongste twee kinderen weer terug naar Nederland gekomen. Ze hebben gedurende enige tijd uitstel van vertrek gekregen vanwege de medische situatie van [naam zus] . Voor [naam zus] is het uitstel verlengd tot 15 februari 2018. Eisers moeder is op 7 april 2017 uitgezet naar Servië, maar daarna weer teruggekeerd naar Nederland. Ter zitting heeft eiser verteld dat zijn moeder en halfzusje [naam zus] op dit moment in Nederland verblijven, omdat [naam zus] is opgenomen in een psychiatrische kliniek in [plaats 4] . Eisers zus [zus] woont nog steeds in [woonplaats 1] en heeft inmiddels een tweede kind gekregen. Zijn [halfzus] heeft in Frankrijk een verblijfsvergunning en [halfbroer] verblijft daar bij haar zonder verblijfsvergunning. Eiser zelf woont in [woonplaats 2] bij een goede vriend, door wie hij ook verder wordt ondersteund in zijn levensonderhoud.

2 Inleiding

2.1.

Eiser heeft onderhavige aanvraag bij brief van 5 januari 2016 ingediend. Hij heeft verzocht om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning met toepassing van de discretionaire bevoegdheid vanwege zijn schrijnende omstandigheden, met vrijstelling van het vereiste om over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te beschikken en met vrijstelling van de leges-eis. Verweerder heeft in het primaire besluit eisers aanvraag zonder inhoudelijke toets buiten behandeling gesteld, omdat eiser geen leges had betaald. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. In de bezwaarprocedure heeft verweerder eiser op 1 december 2016 gehoord. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder is daarbij ingegaan op door eiser aangevoerde schrijnende omstandigheden.

2.2.

Zoals reeds overwogen is deze zaak deels gezamenlijk behandeld met de zaken van een aantal andere vreemdelingen die ook een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid hebben ingediend. In alle zaken is verwezen naar een set van in totaal 627 deels witgelakte minuten, die betrekking hebben op ingewilligde aanvragen om toepassing van de discretionaire bevoegdheid van verweerder. De vreemdelingen betogen aan de hand van die minuten, zakelijk weergegeven, dat verweerder in hun zaken een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd, nu de minuten een vaste gedragslijn laten zien die in de nu voorliggende zaken zonder uitleg niet is gevolgd. Daarnaast menen zij dat de afwijzing van hun aanvragen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de afwijzing ondeugdelijk is gemotiveerd.

3 Juridisch kader

3.1.

Uit artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 volgt dat verweerder een verblijfsvergunning aan een vreemdeling kan verlenen onder een andere beperking dan de beperkingen die in het eerste lid van dat artikel staan vermeld. Dit is de zogeheten discretionaire bevoegdheid van verweerder om een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling die niet op andere gronden voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt.

3.2.

Uit de Nota van Toelichting3 blijkt dat de discretionaire bevoegdheid bedoeld is voor onvoorziene gevallen. Volgens de Nota van Toelichting zullen dergelijke onvoorziene gevallen veelal een categoriaal karakter hebben. In dat geval ligt de totstandkoming van een algemene (beleids)regel in de rede, die bij bestendiging op termijn tot algemeen verbindend voorschrift kan worden verheven. Het is echter niet uitgesloten dat in strikt individuele gevallen een noodzaak aanwezig is om een verblijfsvergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid. In een dergelijk geval zal een algemene (beleids)regel achterwege kunnen blijven. Ook staat in de Nota van Toelichting dat verweerder terughoudend van de discretionaire bevoegdheid gebruik zal maken. Omdat het hier om bijzondere onvoorziene gevallen gaat, zal de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag nadrukkelijk moeten aangeven waarom de verblijfsvergunning naar zijn mening moet worden verleend en de aanvraag met de nodige gegevens en bescheiden moeten onderbouwen.

3.3.

Verweerder geeft in de praktijk toepassing aan zijn discretionaire bevoegdheid als sprake is van omstandigheden die maken dat de situatie van een vreemdeling schrijnend is.

3.4.

In beginsel moet iedere vreemdeling om een reguliere verblijfsvergunning te kunnen krijgen over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikken en leges betalen. Onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden kan de vreemdeling hiervan worden vrijgesteld. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 oktober 20164 is hierover het volgende overwogen. Een vreemdeling kan bij een aanvraag om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning met toepassing van de discretionaire bevoegdheid verzoeken om vrijstelling van het betalen van leges en het mvv-vereiste op grond van respectievelijk artikel 3.34a, onder k, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000. In het kader van deze vrijstellingsverzoeken worden de schrijnende omstandigheden waar de vreemdeling zich op beroept ten volle beoordeeld. De leges-eis en het mvv-vereiste worden niet tegengeworpen als verweerder tot de conclusie komt dat de schrijnende omstandigheden van de vreemdeling aanleiding geven om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen.

4 Hanteert verweerder een vaste gedragslijn?

6 Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?

7 Heeft verweerder eisers geval onvoldoende schrijnend mogen vinden?

8 Conclusie