Home

Rechtbank Rotterdam, 02-05-2013, ECLI:NL:RBROT:2013:3666, AWB-12_3659

Rechtbank Rotterdam, 02-05-2013, ECLI:NL:RBROT:2013:3666, AWB-12_3659

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
2 mei 2013
Datum publicatie
21 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2013:3666
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-12_3659

Inhoudsindicatie

AKW. Herziening kinderbijslag, terugvordering kinderbijslag, kindgebonden budget, boete. Convenant Belastingdienst en SVB, buitenlandgevallen.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 12/3659

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. A.J. Wintjes,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf het derde kwartaal 2008 geen recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter [naam dochter eiser] .

Bij besluit van 18 november 2011 heeft verweerder van eiser over het derde kwartaal 2008 tot en met het tweede kwartaal 2010 een bedrag van in totaal € 6.160,50 teruggevorderd en een boete opgelegd van € 930.

Bij besluit van 11 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn zoon [naam zoon eiser] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.

Eiser ontving vanaf het derde kwartaal 2008 tweevoudige kinderbijslag voor zijn dochter [naam dochter eiser] , geboren op [geboortedatum] , die ten tijde hier in geding niet bij eiser in huis woonde maar in verband met studie in het buitenland verbleef. Eiser heeft op het daartoe bestemde formulier opgegeven dat [naam dochter eiser] werd verzorgd door haar broer [naam zoon eiser] op het adres [adres 1] , [plaats] en dat hij de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [naam dochter eiser] aan [naam zoon eiser] overmaakte.

2.

In het kader van een steekproef heeft verweerder aan het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Rabat verzocht een onderzoek in te stellen naar het recht op kinderbijslag. Medewerkers van dit Bureau hebben het door eiser opgegeven woonadres van [naam dochter eiser] bezocht. De medewerkers hebben daar onder andere gesproken met [naam zoon eiser] , de broer van [naam dochter eiser] . Deze deelde hun mee dat hij op dit adres woonde maar dat zijn zus verbleef op het adres [adres 2] , [plaats] . De medewerkers hebben vervolgens dat adres bezocht waar zij onder andere een meisje aantroffen dat zich voorstelde als [naam dochter eiser] . Zij verklaarde dat zij van jongs af aan in dit huis woonde en onderwijs volgde op het [naam school] . De medewerkers hebben vervolgens informatie gevraagd bij de plaatselijke autoriteiten in [plaats] , welke verklaarden dat [naam dochter eiser] altijd bij haar moeder had gewoond. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 25 juni 2010.

3.

Verweerder heeft zich op grond van de rapportage op het standpunt gesteld, zoals neergelegd in het bestreden besluit, dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aan [naam zoon eiser] betaalde bedragen zijn aangewend voor de verzorging van [naam dochter eiser] , nu [naam dochter eiser] niet op hetzelfde adres woonde als haar broer en verzorger. Op deze grond is de kinderbijslag herzien over de periode van het derde kwartaal 2008 tot en met het tweede kwartaal 2010, is de over deze periode betaalde kinderbijslag ten bedrage van € 5.003,88 en kindgebonden budget dan wel kindertoeslag ten bedrage van € 1.156,62 teruggevorderd en is wegens schending van de inlichtingenverplichting de boete opgelegd.

4.

Eiser heeft in beroep aangevoerd, kort weergegeven, dat het onderzoek en de resultaten ervan onvoldoende grondslag bieden voor het bestreden besluit, dat de boete onvoldoende is gemotiveerd en dat voor terugvordering van het kindgebonden budget en de kindertoeslag geen wettelijke grondslag bestaat. Ter zitting heeft eiser voorts aangevoerd dat verweerder het bewijs onrechtmatig heeft verkregen, onder meer door het ontbreken van een concrete grond voor onderzoek, terwijl bij het huisbezoek in Marokko niet was voldaan aan het vereiste van ‘informed consent’.

De rechtbank oordeelt als volgt.

5.

Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.

Op grond van artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW herziet de Sociale verzekeringsbank een besluit tot toekenning van kinderbijslag of trekt zij dat besluit in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag. Op grond van het tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AKW is de verzekerde verplicht aan de Sociale verzekeringsbank onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de AKW wordt de kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd. Op grond van het vierde lid kan de Sociale verzekeringsbank geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AKW legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2269,00 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 15. Op grond van het derde lid kan de Sociale verzekeringsbank afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

In het Boetebesluit sociale zekerheidswetten (Boetebesluit) worden nader regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.

Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

6.

De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek dat in de rapportage van 25 juni 2010 is gerelateerd. De rechtbank ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de rapportage nu de daaruit blijkende verklaringen van [naam zoon eiser] , [naam dochter eiser] en de lokale overheid een voldoende consistent beeld opleveren. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de medewerkers op het adres [adres 2] , [plaats] met [naam dochter eiser] hebben gesproken, terwijl in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden is gelegen om te twijfelen aan de verklaringen die [naam zoon eiser] en [naam dochter eiser] ten overstaan van de medewerkers van de ambassade hebben afgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij op grond van het feit dat [naam dochter eiser] niet bij [naam zoon eiser] woonde niet op eenvoudige wijze kon controleren of de door eiser aan [naam zoon eiser] betaalde onderhoudsbijdrage voor [naam dochter eiser] is aangewend.

7.

De stelling van eiser dat verweerder het bewijs onrechtmatig heeft verkregen is eerst ter zitting gedaan. De rechtbank acht dit in strijd met de goede procesorde, zodat deze stelling niet in de beoordeling van het bestreden besluit zal worden betrokken. Voor zover niettemin beoordeling zou zijn aangewezen omdat aan eiser een bestuurlijke boete is opgelegd, stelt de rechtbank vast dat in de rapportage is vermeld dat de medewerkers van de ambassade werden uitgenodigd om de woning te betreden, dat het formulier toestemming huisbezoek is getekend en dat in de woning slechts een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de medewerkers en [naam zoon eiser] en [naam dochter eiser] ; niet is gebleken van enig onderzoek in en van de woning. Zo al geen sprake zou zijn geweest van ‘informed consent’ ziet de rechtbank dat daarom in de omstandigheden van dit geval niet afdoen aan de bewijskracht van de afgelegde verklaringen. Overigens ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder niet gerechtigd zou zijn geweest om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de verstrekte kinderbijslag.

8.

Voor zover eiser heeft beoogd te stellen dat verweerder de bewijslast niet op hem had mogen leggen, slaagt deze stelling niet. Eiser heeft op het daartoe bestemde formulier bij verweerder als woonadres van [naam dochter eiser] [adres 1] , [plaats] opgegeven, terwijl uit onderzoek van verweerder is gebleken dat [naam dochter eiser] niet op dit adres woonde. Het is dan aan eiser om deze onderzoeksbevindingen van verweerder te weerleggen. Dit past ook in de lijn van de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraken van 6 oktober 2006 (LJN AY9762) en van 21 juli 2011 (LJN BR3304), dat de verzekerde als het kind niet tot zijn huishouden behoort om voor kinderbijslag in aanmerking te komen op een voor verweerder eenvoudig te controleren wijze aannemelijk moet maken dat hij voldoet aan de onderhoudseis. Eiser is daarin niet geslaagd. Nu verweerder overigens aan het bestreden besluit niet ten grondslag heeft gelegd dat [naam dochter eiser] bij haar moeder woonde, kan eisers stelling dat hij dit niet kan bewijzen, onbesproken blijven.

9.

Eiser heeft, door bij verweerder niet het juiste woonadres van [naam dochter eiser] op te geven, zich niet gehouden aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de AKW. Gelet hierop heeft verweerder terecht het recht op kinderbijslag met toepassing van artikel 14a herzien over de periode van het derde kwartaal 2008 tot en met het tweede kwartaal 2010.

Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.

10.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de kinderbijslag over deze periode heeft teruggevorderd. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering af had moeten zien.

11.

Ten aanzien van de herziening en terugvordering is evenmin gebleken dat verweerder daarbij niet overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld.

12.

Wat betreft de terugvordering van hetgeen als kindgebonden budget dan wel kindertoeslag in de boven genoemde periode aan eiser zou zijn betaald, overweegt de rechtbank het volgende.

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget is de Belastingdienst/Toeslagen belast met de uitvoering van deze wet. Zo met kindertoeslag in het bestreden besluit zou zijn bedoeld de kinderopvangtoeslag als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen geldt op grond van artikel 1.3 van die wet evenzeer dat de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Dit brengt mee dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd is tot terugvordering.

Op 31 oktober 2007 is een convenant gesloten tussen de Belastingdienst en verweerder met afspraken over onder meer de uitvoering van de Wet op het kindgebonden budget en de “Wet op de kinderopvangtoeslag”. Daarbij is bepaald dat nadere invulling van deze afspraken is vastgelegd in een afsprakendocument. Op grond van het convenant verzorgt verweerder betalingen van gezinsbijslagen aan “buitenlandgevallen” alsmede terugvorderingen.

Met het convenant is mogelijk bedoeld om aan verweerder mandaat te verlenen om betalingen en terugvorderingen van ‘kindertoeslag’ en kindgebonden budget uit te voeren. Uit het bestreden besluit blijkt evenwel niet dat deze in mandaat is genomen. Evenmin blijkt dat de Belastingdienst besluiten heeft genomen over herziening en terugvordering, terwijl voorts in het licht van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet duidelijk is geworden op grond van welke bevoegdheid verweerder het bestreden besluit heeft genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om te beslissen tot terugvordering van hetgeen als kindgebonden budget dan wel kindertoeslag in de boven genoemde periode aan eiser zou zijn betaald, zodat de terugvordering in zoverre geen stand kan houden.

13.

Ten aanzien van de boete overweegt de rechtbank het volgende.

Verweerder heeft het boetebedrag berekend op 10% van het benadelingsbedrag van

€ 6.160,50, naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,- en verhoogd met 50%, omdat eiser tweemaal met een inlichtingenformulier verzuimd heeft de juiste informatie over de woonplaats van [naam dochter eiser] te verstrekken.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit, zoals dat destijds luidde, wordt de boete vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij ten minste

€ 52 bedraagt. Op grond van het tweede lid wordt de boete naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,-.

De rechter toetst zonder terughoudendheid of de boete leidt tot een evenredige sanctie.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht een boete heeft opgelegd nu vaststaat dat hij zich niet heeft gehouden aan de inlichtingenverplichting. Eiser heeft ten minste twee maal, met de op 8 juli 2008 en op 12 januari 2009 ondertekende formulieren, verklaard dat [naam dochter eiser] op het adres van haar broer [naam zoon eiser] zou wonen, terwijl uit onderzoek is gebleken dat dit niet juist is. Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder af zou moeten zien van het opleggen van een boete.

Verweerder hanteert beleidsregels, zowel in 2008 als in 2011, met betrekking tot het opleggen van boetes, waarin is voorzien in verhoging van de boete wegens de ernst van de overtreding, waarbij als voorbeeld is genoemd het ten minste twee jaar genieten van arbeidsinkomsten, terwijl ten minste twee maal de gelegenheid heeft bestaan met een inlichtingenformulier de juiste informatie te verstrekken. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. De rechtbank is van oordeel dat qua ernst van de gevolgen voor het uitkeringsrecht het verstrekken van onjuiste informatie over het woonadres op een lijn kan worden gesteld met onjuiste informatie over arbeidsinkomsten. De rechtbank acht de verhoging van de boete voldoende gemotiveerd.

Niettemin kan de boete niet in stand blijven.

Nu ervan moet worden uitgegaan dat terugvordering van ‘kindertoeslag’ dan wel kindgebonden budget onbevoegd heeft plaatsgevonden kan het benadelingsbedrag uitsluitend worden bepaald op het bedrag van de terugvordering van kinderbijslag, zijnde

€ 5.003,88. De boete had daarom vastgesteld moeten worden op een bedrag van € 765,-.

14.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover betreft de terugvordering van kindertoeslag dan wel kindgebonden budget en de hoogte van de boete.

15.

In het kader van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het besluit van 18 november 2011 voor zover dit betreft de terugvordering van een bedrag van € 1.156,62 aan kindertoeslag dan wel kindgebonden budget. De rechtbank herroept het besluit van 18 november 2011, mede onder verwijzing naar artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht, eveneens voor zover dit betreft de vaststelling van de hoogte van de boete en stelt de boete vast op € 765,- (10% van € 5.003,88, naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,- en verhoogd met 50%.).

16.

Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van zijn schade. Dit verzoek is niet onderbouwd, zodat de rechtbank het afwijst.

17.

Nu het beroep gegrond is, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

18.

De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betreft de terugvordering van kindertoeslag en kindgebonden budget en de hoogte van de boete;

- herroept het besluit van 18 november 2011 voor zover dit betreft de terugvordering van kindertoeslag en kindgebonden budget en de hoogte van de boete en stelt de boete vast op € 765,-, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op

€ 944 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2013.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel