Home

Rechtbank Oost-Brabant, 27-11-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:5878, 18_1852

Rechtbank Oost-Brabant, 27-11-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:5878, 18_1852

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
27 november 2018
Datum publicatie
4 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2018:5878
Zaaknummer
18_1852

Inhoudsindicatie

Weigering uitkering op grond van de Wajong 2015. Toepassing SMBA-systematiek. Verweerder heeft afdoende toegelicht dat eiser op zijn 18e verjaardag nog geen mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie, maar dat deze situatie niet duurzaam is.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 18/1852

(gemachtigde: mr. G.J.A. van de Grint),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: E.A.M. Vervoort-ter Haar).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2018 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015).

Bij besluit van 20 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de beroepsgrond dat verweerder hem in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord, ter zitting ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank daarover geen oordeel meer zal vellen.

2. Eiser, geboren op 1 maart 1993, heeft op 12 september 2017 een Wajong-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals opgenomen in het procesverloop.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.

4. Eiser voert – kort gezegd – aan dat de term ‘duurzaam’ verwarrend althans niet eenduidig is en dat verweerder de wet verkeerd toepast. Volgens eiser ligt het meer in de rede en is het meer in overeenstemming met de strekking van de wet om gedurende de arbeidsongeschiktheid een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen en deze te beëindigen indien de omstandigheden wijzigen. Gezien de duur en ernst van zijn problematiek en zijn ‘gevorderde’ leeftijd, is volgens eiser geen zinnig woord te zeggen over zijn toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De bevindingen van verweerders verzekeringsartsen staan wat dat betreft haaks op de bevindingen van de psychologen R.M.T. Mokveld en S.C.L. Leeuwenburgh, die eiser hebben onderzocht. Eiser stelt dat verweerder zijn toekomstige situatie te rooskleurig heeft ingeschat, met name ook wat betreft de inzet van intensieve en specifieke hulpverlening, die volgens deze psychologen feitelijk een 1-op-1 begeleidingssituatie zou vergen. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen.

5. Het wettelijk kader luidt als volgt.

6. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) per 1 januari 2015, is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

7. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:

  1. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  2. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.

Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Op grond van het zesde lid wordt de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.

8. Op grond van artikel 1a, aanhef, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:

  1. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;

  2. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;

  3. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of

  4. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

9. Verweerder moet dus beoordelen of eiser aan een van de laatstgenoemde vier voorwaarden voldoet en moet, indien dat het geval is, beoordelen of deze situatie duurzaam is. Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Voor het toepassen van de methode SMBA heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. In het Compendium is de toelichting op de vier in artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten genoemde voorwaarden en de wijze waarop verweerder deze voorwaarden toetst, in aparte hoofdstukken uitgewerkt.

10. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraken van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) en van 28 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1953), geoordeeld dat aan verweerder niet de mogelijkheid kan worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan.

11. Niet in geschil is dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij vanwege zijn medische beperkingen niet 1 uur aaneengesloten kan werken, niet 4 uur per dag belastbaar is en niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Tussen partijen is alleen in geschil of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.

12. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

13. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, waarbij zij kennis heeft genomen van eisers aanvraagformulier en de daarbij overgelegde stukken van de behandelende sector. Ook heeft zij informatie opgevraagd bij Psychotraumacentrum Zuid Nederland, waar eiser onder behandeling is. Verder heeft zij eiser gezien op het spreekuur van 24 november 2017, waarbij een anamnese is afgenomen en eiser psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) heeft eveneens het dossier, waaronder de reeds aanwezige informatie van de behandelende sector, bestudeerd en zich kenbaar rekenschap gegeven van het door eiser in bezwaar overgelegde onderzoeksrapport van de psychologen Mokveld en Leeuwenburgh. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.

14. Bij eiser is sprake van ernstige psychiatrische problematiek (PTSS) met disfunctioneren op zowel micro-, meso- als macroniveau. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat eiser hierdoor niet vier uur per dag belastbaar is en niet een uur aaneengesloten kan werken. Daarnaast beschikt eiser medisch gezien niet over basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapportage van 7 juni 2018 de conclusie van de primaire verzekeringsarts onderschreven dat eisers huidige medische belemmeringen niet duurzaam geacht kunnen worden. Daartoe is overwogen dat blijkens de ontvangen informatie van Psychotraumacentrum Zuid Nederland een effectieve behandeling van eisers problematiek tot eind 2017 niet heeft kunnen plaatsvinden en dat een behandeling nu pas wordt ingezet. Dit gegeven maakt het volgens de verzekeringsarts B&B aannemelijk dat hulpverleners een positief effect verwachten van behandeling, anders zou deze niet ingezet worden. Omdat niets erop wijst dat de behandeling slechts wordt ingezet voor het behoud van de huidige mogelijkheden, mag volgens de verzekeringsarts B&B worden verwacht dat het functioneren van eiser kan verbeteren door een adequate behandeling. Dat eiser al een geruime tijd onveranderd deze forse psychische problematiek heeft, maakt niet dat sprake is van duurzaamheid, omdat dat volgens de verzekeringsarts B&B te wijten is aan het feit dat eiser tot eind 2017 niet of nauwelijks is behandeld.

15. In arbeidskundig opzicht hebben de arbeidsdeskundigen van verweerder geconcludeerd dat eiser na het intreden van voldoende herstel (toename in urenbelasting en ontwikkelen van werknemersvaardigheden) in staat wordt geacht tot uitvoering van de voorbeeldtaak ‘Plaatsen van onderdelen op printplaat’ (taaknummer: 1701). Toegelicht is dat het een fysiek lichte taak met beperkte mentale belasting betreft, die desgewenst op een afgeschermde werkplek in de nabijheid van een leidinggevende of een andere collega die de benodigde begeleiding kan bieden, wordt uitgevoerd. In de taak wordt geen intensieve samenwerking gevraagd.

16. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan verweerders medische en arbeidskundige conclusies. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd. Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerders medische conclusie haaks staat op de bevindingen van de psychologen Mokveld en Leeuwenburgh, stelt verweerder zich in het verweerschrift terecht op het standpunt dat dit niet het geval is. Zowel de verzekeringsarts B&B als voornoemde psychologen beschrijven immers dat eerst behandeling noodzakelijk is, alvorens eiser naar arbeid kan worden begeleid en dat pas na een behandeltraject kan worden beoordeeld welke (arbeids)beperkingen eiser nog heeft. Voorts wijst de verzekeringsarts B&B er terecht op dat een intensieve begeleidingsbehoefte aan het aannemen van arbeidsvermogen (in de toekomst) niet in de wet staat.

17. De rechtbank overweegt dat de jurisprudentie waarnaar eiser ter zitting heeft verwezen (uitspraken van de CRvB van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994 en 3201 en van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:615) betrekking heeft op de Wajong 2010. In de onderhavige zaak is het toepasselijke wettelijk kader de Wajong 2015. Gelet op het feit dat de vereisten om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering in de Wajong 2015 ten opzichte van de Wajong 2010 fundamenteel gewijzigd zijn, acht de rechtbank die jurisprudentie niet zonder meer op de Wajong 2015 toepasbaar. Het beroep op deze uitspraken kan eiser dan ook niet baten.

18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak voldoende concreet gemotiveerd heeft dat bij eiser geen sprake is van een duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Gelet hierop heeft verweerder terecht geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor de gevraagde Wajong-uitkering.

19. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan verweerders conclusie, ziet zij geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige, zoals door eiser verzocht.

20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. G.H. de Heer Schotman en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel