Home

Gerechtshof Den Haag, 01-02-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:346, 2200230518

Gerechtshof Den Haag, 01-02-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:346, 2200230518

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
1 februari 2022
Datum publicatie
7 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:346
Zaaknummer
2200230518

Inhoudsindicatie

Veroordeling voor (het medeplegen van) schuldwitwassen en gewoontewitwassen (feit 1), het treffen van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van harddrugs (feit 3) en het plegen van bedreigingen (feiten 4 en 5). Vrijspraak van het aanwezig hebben van MDMA (feit 2) en de uitvoer van MDMA en XTC-tabletten (feit 6). Onderdeel van onderzoek IJsberg door de FIOD naar het omwisselen van bitcoins naar contant geld. Schuldwitwassen en gewoontewitwassen gedurende een periode van bijna anderhalf jaar. De verdachte heeft gedurende deze periode (samen met medeverdachten) als bitcoinhandelaar op meerdere momenten bitcoins ingekocht tegen contant geld. Overwegingen met betrekking tot toepasselijke witwastypologieën in de bewezenverklaarde periode. Het hof stelt vast dat indien de verdachte van één persoon of entiteit een aantal bitcoins met een waarde van € 25.000,-- of meer tegen contanten inkoopt, ofwel in één keer, dan wel verspreid over de periode van maximaal een maand, sprake is van een situatie dat het niet anders kan dan dat deze bitcoins van misdrijf afkomstig waren. Gedurende een deel van deze periode wist de verdachte bovendien dat deze bitcoins een criminele herkomst hadden. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte in totaal BTC 25.301,64 heeft gekocht, hetgeen betekent dat de verdachte voor gemiddeld ongeveer € 347.000,-- per maand bitcoins kocht. Geen bewijs voor verbergen of verhullen, nu enkel sprake is geweest van het omwisselen van bitcoins naar contant geld.

Overschrijding redelijke termijn. Oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 51 maanden.

Uitspraak

Rolnummers: 22-002305-18 en 22-000038-20 (ttz. gev.)

Parketnummers: 09-818761-17, 10-997378-15 en 10-702076-16

Datum uitspraak: 1 februari 2022

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2018 en het vonnis van de rechtbank

Den Haag van 20 december 2019 in de strafzaken tegen de verdachte:

[medeverdachte 3],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10, 15, 17, 22, 24 en 29 november, 13 december 2021 en 18 januari 2022.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder parketnummer 09-818761-17 (rolnummer 22-000038-20) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van

19 maanden met aftrek van voorarrest en ter zake van het onder parketnummers 10-997378-15 en 10-702076-16 (rolnummer

22-002305-18) onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van voorarrest.

Namens de verdachte is tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld.

Ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2021 heeft het hof de voeging van de afzonderlijk aangebrachte zaken bevolen. Gelet op deze voeging zullen de tenlasteleggingen in deze zaken worden samengevoegd en de feiten worden doorgenummerd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging onder parketnummer 10-997378-15 ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

22-002305-18 (10-997378-15) 1. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,

a.

(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten

- een hoeveelheid van 25.301,64 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of

- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587) en/of

- twee, althans één personenauto('s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2]),

heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,

en/of

b.

(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten

- een hoeveelheid van 25.301,64 bitcoins, althans een' (grote) hoeveelheid bitcoins en/of

- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587) en/of

- twee, althans één personenauto('s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2])S,

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

2. hij op of omstreeks 19 januari 2016 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

ongeveer 21,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA (tenamfetamine) en/of MDEA (3,4 methyleendioxyethylamfetamine, synoniem: N-ethyl-MDA) en/of

amfetamine, zijnde MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of MDA (tenamfetamine) en/of MDEA (3,4 methyleendioxyethylamfetamine, synoniem: N-ethyl-MDA) en/of amfetamine (te weten zogeheten XTC-pillen) (DOC-458),

(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine (te weten zogeheten XTC-pillen), zijnde MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA en amfetamine, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (een) ander(e) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen, te weten:

- een vacuümmachine en/of

- weegschalen en/of

- folie voor sealapparaat en/of

- sealzakken en/of

- lege CD doosjes en/of

- enveloppen en/of postzegels en/of

- telefoon(s) en/of een laptop en/of telefoon(s) en/of andere

gegevensdrager(s) en/of

- bitcoins en/of

andere voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of

gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

22-002305-18 (10-702076-16) 4. hij, in of omstreeks de periode van 07 maart 2015 tot en met 31 maart 2015 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland en/of Litouwen meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,

(telkens) [medeverdachte 4] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (meermalen) (telkens):

die [medeverdachte 4] telefonisch en/of middels whats app-berichten en/of

e-mailberichten, althans berichten via internet, de navolgende woorden toegevoegd:

- “ We will see if you will be breathing till tonight!!!” en/of

- “ As long as we breath you and everybody around you will be hunted down” en/of

- “ Wij zijn nu in de buurt van [plaats 1]. We hebben twee kalashnikovs en twee scorpion uzis als jij niet wil betalen met bitcoins dan ga je betalen met jouw leven en die van je hele familie!! we gaan eerst je vader [persoon 5] vermoorden dan jouw broertje [persoon 2], jouw vriendin [persoon 4] en daarna pakken wij jou!” en/of

- “... dit is je allerlaatste kans om de bitcoins op te sturen anders zijn jullie binnen een paar uur allemaal dood!!” en/of

- “ Gisteren hebben wij jouw moeder gezien wij weten waar zij werkt, als wij haar vandaag weer zien schieten we haar door haar hoofd” en/of

- “ Voor bitcoins ga jij sterven let maar op. Jou naam staat op de lijst. 20.000 euro staat er op jou hoofd” en/of

- “ Wij gaan blijven jagen op jullie totdat wij jullie hebben uitgeschakeld!” en/of

- “ Betaal of ga dood vuile hond”,

althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, .

(al dan niet terwijl deze bedreiging(en) schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is/zijn geschied);

5. hij op of omstreeks 01 april 2015 te Rotterdam, althans in Nederland [medeverdachte 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [medeverdachte 4] dreigend (per telefoon) de woorden toe te voegen “I swear on my mothers grave i put two bullets in your fucking head, Fucking cow”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

22-000038-20 (09-818761-17)

6.

hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2016 tot en met 8 januari 2016 te ‘s-Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland en/of te Emmerich in Duitsland, meermalen althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 346,5 gram gram althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of ongeveer 99500 XTC-tabletten, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of soortgelijke werkzame stoffen, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende

lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Standpunt van de advocaten-generaal

De advocaten-generaal hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en hebben gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met een strafvermindering van 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

De vonnissen waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Overwegingen van het hof

1 Feit 1 (witwassen)

De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij tussen

1 januari 2014 en 19 januari 2016 BTC 25.301,64 en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 6.435.434,14, alsmede twee auto's heeft witgewassen.

De rechtbank heeft wettig en overtuigend bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met

19 januari 2016 bitcoins en girale en/of chartale gelden, alsmede een personenauto heeft witgewassen. Dit betreft de verkoop van BTC 25.301,64 met een waarde van € 6.435.434,14. Het Openbaar Ministerie heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte conform deze bewezenverklaring wordt veroordeeld.

Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld/de bitcoins. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de bitcoins/geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.

Nu de tenlastelegging zowel spreekt over bitcoins als over geld in euro's, moet allereerst worden vastgesteld welke voorwerpen subject van deze beoordeling zijn. Waar de stelling van het Openbaar Ministerie onmiskenbaar is dat de verdachte bitcoins heeft witgewassen, en het bedrag in euro's vervolgens logischerwijze als het resultaat van dat witwassen moet worden aangemerkt, zal het hof beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat BTC 25.301,64 van enig misdrijf afkomstig is. Het hof stelt reeds nu vast dat, indien en voor zover het witwassen van enig aantal bitcoins bewezen zal worden verklaard, niet eveneens het witwassen van de tegenwaarde daarvan in euro's bewezen kan worden verklaard. Dan zou immers sprake zijn van een dubbeltelling.

Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Het ligt voor de hand om daarbij, met de verdediging en het Openbaar Ministerie, een onderscheid te maken tussen een aantal verschillende fasen.

De eerste fase betreft een periode beginnende in maart 2014 waarin de verdachte van de medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: ‘[medeverdachte 4]’) bedragen op zijn bankrekening ontving, deze contant opnam bij geldautomaten en dat contante geld vervolgens aan de medeverdachte [medeverdachte 4] afdroeg. Dit alles voor een commissie van 1% van de bedragen die de verdachte aldus omzette. Nu de verdachte de eerste commissie blijkens zijn eigen aantekenschrift op 10 maart 2014 ontving (DPV1, blz. 5481), bestaat grond om deze periode op die datum te laten beginnen.

De verdachte heeft de hier omschreven gang van zaken erkend. Hij stelt echter in die periode nog geen enkel benul te hebben gehad van de herkomst van de bitcoins. De medeverdachte

[medeverdachte 4] had hem verteld dat deze bitcoins een legale herkomst hadden, zoals mining. De verdachte kende de medeverdachte [medeverdachte 4] als collega en zij gingen vriendschappelijk met elkaar om. Er was voor hem geen reden om de medeverdachte [medeverdachte 4] te wantrouwen.

Het Openbaar Ministerie heeft hier tegenover gesteld dat de verdachte toen al volledig op de hoogte was van de omvang van de geldstroom en dat deze contant moest worden gemaakt ten behoeve van de medeverdachte [medeverdachte 4], die daarvoor kennelijk zijn eigen bankrekeningen niet kon gebruiken. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte volgens het Openbaar Ministerie ook toen al de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit geld van misdrijf afkomstig was.

De vraag is aan de orde of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Het hof is van oordeel dat dit niet zonder meer achteraf kan worden beoordeeld. Zoals uit het dossier blijkt zijn de kennis over het fenomeen bitcoin in zijn algemeenheid en de inzichten in de gang van zaken en de structuur van de handel daarin, alsmede de mogelijkheden om dergelijke kennis en inzichten te verwerven, heden ten dage wezenlijk anders dan in de periode welke hier aan de orde is. In de jaren 2013 en 2014 was de bitcoin noch cryptocurrency in zijn algemeenheid een algemeen bekend fenomeen. Dat betekent dat niet van de verdachte verlangd mag worden dat hij vraagtekens zette bij de vraag of de bedragen die hij op verzoek van de medeverdachte [medeverdachte 4] omzette in contant geld, daadwerkelijk door mining verkregen konden zijn. Overigens bevat het dossier geen aanwijzingen dat dat scenario daadwerkelijk onwaarschijnlijk zou zijn.

Daar komt bij dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte een volledig inzicht had in (de omvang van) de bitcoinhandel van de medeverdachte [medeverdachte 4] en dat hij op grond daarvan geacht moet worden te hebben geweten van de criminele herkomst van de door de medeverdachte [medeverdachte 4] aan hem aangeboden bitcoins, dan wel daarvan redelijkerwijs een vermoeden te hebben gehad.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat zich met betrekking tot deze eerste fase niet de situatie voordoet dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.

De tweede fase begint op het moment dat de verdachte zelfstandig in bitcoins kon gaan handelen. In concreto vangt deze fase aan op het moment dat de verdachte van de medeverdachte [medeverdachte 4] de inloggegevens ontvangt van vier online bitcoinexchanges (DOC-5 en V-03-11). Vanaf dat moment kon de verdachte zelfstandig in bitcoins handelen. De e-mail waarbij deze gegevens werden verzonden dateert van

31 maart 2014 en in het notitieboek van de verdachte is te lezen dat hij op l april 2014 zijn eerste bitcoins kocht van ‘[persoon 6]’.

De verdachte heeft over deze fase verklaard:

“Ik ging tot die tijd met [medeverdachte 4] naar trades met de contacten van [medeverdachte 4], waarbij ik dan de gelegenheid kreeg om 30% van het aanbod te kopen, zoals ik verklaarde. Ik ging dan voor 92% van de actuele koers inkopen bij deze aanbieder (V-03-11).

Uit het notitieboekje van de verdachte (DOC-439) blijkt dat hij in deze fase hoofdzakelijk op deze wijze heeft gehandeld met twee klanten van de medeverdachte [medeverdachte 4], bekend als ‘Breda/Turken’ en ‘[persoon 6]’. Er is geen reden om te twijfelen aan deze gang van zaken. De vraag ligt daarom voor hoe dit te kwalificeren.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat:

“(...) ik geen indicatie had met betrekking tot de herkomst van de bitcoins en u vraagt mij of dat ook gold voor de bitcoins afkomstig van de Turken. Ik had enkel de informatie die ik van [medeverdachte 4] had gekregen. Ik had geen verdere indicaties en ook de informatie die ik ontving van de Turken maakte dit niet anders. Na de zomer van 2014 ben ik zelf op zoek gegaan naar klanten om bitcoins mee te verhandelen. Ik ben toen op het darkweb gestuit en ik kwam er achter dat bitcoins als betaalmiddel werden gebruikt op het darkweb. Die algemene kennis had ik eerder niet. Mijn kennis van bitcoins was erg beperkt.”

Deze verklaring wordt niet weersproken door andere informatie uit het dossier, zodat van de juistheid hiervan moet worden uitgegaan.

1.1

Door het hof gehanteerde witwasindicatoren

Door het Openbaar Ministerie is gewezen op de zogenaamde witwastypologieën die in 2017 door de Financial Intelligence Unit zijn opgesteld met betrekking tot virtuele betaalmiddelen. Specifiek de volgende typologieën worden door het Openbaar Ministerie van toepassing op het handelen door de verdachte geacht:

-

Het meermalen binnen een relatief korte periode vanaf bankrekening(en) opnemen van aanzienlijke contante bedragen, geheel of in delen, zonder een kennelijke economische noodzaak en in combinatie met het meermalen giraal ontvangen van bedragen (waarbij die bedragen in geval van de handelaar in virtuele betaalmiddelen kennelijk afkomstig zijn uit de verkoop van virtuele betaalmiddelen).

-

De aankoop van virtuele betaalmiddelen waarbij aan tenminste twee van de volgende kenmerken is voldaan:

- de koper biedt zijn diensten aan via internet middels vraag- en aanbodsites;

- de koper stelt geen identiteit van de verkoper vast;

- de koper rekent in contanten af;

- een legale economische verklaring voor de wijze van omwisseling is niet aannemelijk;

- de omvang van de aangekochte virtuele betaalmiddelen is niet aannemelijk in relatie tot gemiddeld particulier gebruik.

- De koper en/of verkoper maakt/maken bij de verkoop van virtuele betaalmiddelen gebruik van een zogenaamde mixer.

Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie een aantal verklaringen van de verdachte waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan, weersproken.

De onderhavige strafzaak lijkt een van de eerste strafzaken in Nederland te zijn, en is misschien wel de eerste strafzaak waarin sprake is van vervolging van een bitcoinhandelaar voor witwassen. Een juridisch beoordelingskader dat specifiek is toegesneden op het handelen door de verdachte in de tenlastegelegde periode ontbreekt.

In die periode was sprake van relatieve onbekendheid van het fenomeen cryptovaluta. Vanuit dat perspectief lijkt terughoudendheid met betrekking tot het zonder meer toepassen van normen die in 2017 zijn geformuleerd - en vervolgens grosso modo in de rechtspraak lijken te zijn aanvaard - op het handelen in bitcoins in de jaren 2013 tot en met begin 2015, op zijn plaats. Aanknopingspunten voor het oordeel dat die normen (slechts) een formalisering zijn van reeds eerder voldoende breed aanvaarde normen, ontbreken. Daarom is een ander kader nodig voor de beantwoording van de vraag of de verdachte in de tenlastegelegde periode aanleiding had moeten hebben voor twijfel dat de voorwerpen, zijnde bitcoins, die hij tegen contante betaling kocht een criminele herkomst hadden.

Bij de zoektocht naar een dergelijk kader is het hof uitgegaan van het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM0787), waaruit blijkt dat het gebruik van typologieën toen al geaccepteerd werd. In dat arrest wordt onder meer de Memorie van Toelichting bij de Wet van

6 december 2001, Stb. 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven aangehaald. Daarin is onder andere opgenomen (Kamerstukken II 1999-2000, 27159, nr. 3, blz. 8-10):

“OM en rechter kunnen verder voor het bewijs van witwassen gebruik maken van, zoals ze in internationaal verband wel worden genoemd, «typologieën» van witwassen (vgl. FATF XI, Report on Money Laundering Typologies 1999–2000, 3 februari 2000, aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 24 februari 2000 (Fin 00-171)). Hierbij gaat het om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven.”

De in dat verband genoemde voorbeelden sluiten echter niet op de onderhavige zaak aan. Daarom heeft het hof zich georiënteerd op de destijds geldende Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: ‘WWFT’), waarin de Wet melding ongebruikelijke transacties is opgegaan. In het bijzonder heeft het hof daarbij acht geslagen op de in artikel 1, sub a, onder 15 WWFT (zoals dat destijds gold tot 25 juli 2018) genoemde categorie ‘handelaren in zaken van grote waarde’ die als een van de entiteiten werd onderscheiden die als ‘instelling’ onder de werking van die wet vielen. Die categorie werd tot 25 juli 2018 gedefinieerd als volgt:

“beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat”.

Naar het oordeel van het hof vertonen de activiteiten van de verdachte zodanige verwantschap met deze categorie dat deze kunnen worden geacht onder de definitie te vallen.

In de Leidraad WWFT 2016 ‘Richtlijnen voor verkopers van goederen’ (versie maart 2016) van de Belastingdienst/Bureau Toezicht WWFT worden bitcoins expliciet als voorbeeld van ‘goederen’ genoemd. Bovendien wordt in § 7.3 ‘Ongebruikelijke transactie’ voor de beoordeling of een transactie als ongebruikelijk moeten worden aangemerkt een tweetal zogenaamde objectieve indicatoren genoemd, waarvan de tweede als volgt luidt:

“Een transactie waarbij de instelling de hiervoor genoemde goederen verkoopt tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 25.000 of meer bedraagt”.

Tot slot verdient in dit verband vermelding de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in ECLI:NL:PHR:2021:495 waarin deze de indicator van € 25.000,-- toepasselijk acht op een economische strafzaak, waarin de bewezenverklaarde periode van ‘31 december 2013 tot en met 20 juli 2015’ liep. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep in die zaak bij arrest van

25 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:728) verworpen.

Gelet op het voorgaande zal het hof bij de hiervoor bedoelde beoordeling uitgaan van de drempelwaarde van € 25.000,--. In concreto betekent dit naar het oordeel van het hof dat, indien de verdachte van één persoon of entiteit een aantal bitcoins met een waarde van € 25.000,-- of meer tegen contanten inkoopt, ofwel in één keer, dan wel verspreid over de periode van maximaal een maand, sprake is van een situatie dat het niet anders kan dan dat deze bitcoins van misdrijf afkomstig waren.

Het hof betrekt daarbij bovendien dat volgens de eigen verklaringen van de verdachte (I) hij niet, en zeker niet in overwegende mate, optrad als online-exchange maar (II) veelal zijn klanten op publieke plaatsen ontmoette en (III) dat hij zelf die bitcoins dan weer in contant geld omzette.

Tenslotte betrekt het hof in zijn oordeel dat (IV) een afdoende inzicht ontbreekt in de identiteit van de personen met wie de verdachte aldus handelde. Voor deze handelwijze is geen redelijk bedrijfseconomisch doel denkbaar.

1.2

Toepassing van de witwasindicatoren

Het hof heeft het hiervoor geformuleerde uitgangspunt aldus toegepast dat ten aanzien van alle ter beoordeling voorliggende transacties in de tweede fase - lopende van

1 april 2014 tot en met 24 augustus 2014 - is nagegaan of daarin binnenkomende transacties zichtbaar zijn voor een bedrag van € 25.000,-- of groter, dan wel reeksen van transacties afkomstig van eenzelfde entiteit, waarvan de som over de periode van een maand € 25.000,-- of groter is.

Transacties afkomstig uit wallets of van bitcoinadressen waarvan het hof heeft kunnen vaststellen dat deze aan de verdachte zelf toebehoren, zijn buiten beschouwing gelaten.

Het resultaat hiervan is neergelegd in bijlage I, blad 1. Deze bijlage bevat de uitwerking door het hof van DOC-439 en

DOC-441. Hieruit blijkt dat de verdachte in de periode van deze tweede fase in totaal tenminste BTC 653,225 (alsmede een onbekend aantal bitcoins ter waarde van € 3.500,-- op

10 mei 2014 en een onbekend aantal bitcoins ter waarde van

€ 29.000,-- op 18 juli 2014), met een totale waarde van

€ 280.000,-- van genoemde ‘[persoon 6]’ heeft gekocht.

Voorts blijkt hieruit dat hij in die periode in totaal tenminste BTC 234,565 (alsmede een onbekend aantal bitcoins ter waarde van € 3.200,-- op 9 mei 2014), met een totale waarde van € 89.400,-- van genoemde “Breda/Turken” heeft gekocht.

Derhalve geldt voor deze beide klanten dat de verdachte van hen gedurende deze periode steeds voor meer dan € 25.000,-- per maand aan bitcoins heeft gekocht. De transacties met andere klanten (‘Groningen’, ‘[persoon 7]’, ‘Roemenen’ en ‘[persoon 8]’) blijven onder deze grens en blijven derhalve verder buiten beschouwing.

Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen gedurende fase 2 van tenminste

BTC 887,82 ter waarde van € 369.400,--.

Uitgaande van het hierboven reeds uiteengezette beoordelingskader heeft de verdachte het vermoeden van witwassen onvoldoende weerlegd. Zoals hierna zal blijken heeft hij verklaard dat hem uit eigen wetenschap niets bekend was met betrekking tot de herkomst van de hem aangeboden bitcoins, totdat hem - na deze tweede fase - bekend werd dat de ‘Breda/Turken’-klant zich bezig hield met drugshandel.

Het hof acht daarom bewezen dat verdachte zich in de tweede fase heeft schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van tenminste BTC 887,82 ter waarde van € 333.700,--, alsmede van een onbekend aantal bitcoins met een waarde van € 35.700,--, hetgeen neerkomt op een totale waarde van € 369.400,--.

De derde fase begint naar het oordeel van het hof op

27 augustus 2014 en loopt tot en met 23 september 2015. In het aantekenschrift van de verdachte komt vanaf week 35 (de week van 25 tot en met 31 augustus 2014) de vermelding ‘aud trade stiekem’ voor (DOC-441, laatste blz.).

De verdachte heeft in dit verband verklaard:

“Ik heb toen de Turken en een persoon die we [persoon 6] noemden benaderd. [persoon 6] is niet ingegaan op mijn verzoek. Met hem heb ik dus enkel samen met [medeverdachte 4] gehandeld. De Turken gingen wel in op mijn aanbod. In mijn notitieblok staat daarom ook ‘aud trade stiekem’. Ik heb de Turken een hoger percentage gegeven, 93% in plaats van de 90% die [medeverdachte 4] aanbood. Dat was het moment dat ik meer ben gaan opzoeken over bitcoins en waarvoor bitcoins kunnen worden gebruikt.”,

en:

“Echter, pas toen ik zelf ging handelen, kwam ik er achter dat de bitcoins ook ergens anders vandaan konden komen en wist ik hoe het werkte met de exchanges.” (proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep),

alsmede:

“Maar na de zomer, toen ik met de Turken contact ging leggen ben ik ook op zoek gegaan naar de mogelijke herkomst van de bitcoins. Ik kwam toen erachter dat de bitcoins gebruikt werden als betaalmiddel op darkweb voor de aankoop van illegale producten zoals hackerdiensten, wapen, porno, drugs en dergelijke. Ik heb dat zelf gezien op darkweb. Ik weet wel dat niet alles wat op darkweb staat verboden waren zijn. Er zijn bijvoorbeeld ook spullen die in Nederland verboden zijn, wel in andere landen verkocht mogen worden en dan via darkweb worden aangeboden. Het meeste wat op darkweb wordt aangeboden is foute boel” (V-03-11).

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich in de derde fase heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van het in bijlage I, blad 2 vermeld aantal bitcoins. Deze bijlage bevat de uitwerking door het hof van DOC-441, DOC-442 en DOC-443. Het betreft BTC 24.806,308, alsmede een onbekend aantal bitcoins met een waarde van

€ 48.000,--, hetgeen neerkomt op een totale waarde van

€ 5.306.278,57.

Dit alles samengenomen (bijlage I, blad 3) komt erop neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van BTC 25.694,128 met een totale waarde van € 5.639.978,57, alsmede een onbekend aantal bitcoins met een totale waarde van € 83.700,--. Nu een aantal van BTC 25.301 is tenlastegelegd, zal het hof zich bij de bewezenverklaring tot dat aantal beperken. Gezien het onderscheid dat bij de bewezenverklaring dient te worden gemaakt tussen de fases 2 en 3 heeft het hof deze vermindering naar rato van het totale aantal aan die fases toe te schrijven bitcoins toegepast. Dit resulteert daardoor in de bewezenverklaring van ongeveer BTC 1.016 voor fase 2 en ongeveer BTC 24.285 voor fase 3.

Met betrekking tot het witwassen van twee personenauto's overweegt het hof - met de verdediging en het Openbaar Ministerie - dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de Audi A1 personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 2], zodat hij daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

Met betrekking tot het witwassen van de Mercedes-Benz personenauto overweegt het hof dat de verdachte heeft verklaard deze te hebben aangeschaft met geld afkomstig uit de bitcoinhandel. Gezien hetgeen hiervoor met betrekking tot die bitcoinhandel is overwogen moet het ervoor worden gehouden dat de auto - die begin september 2015 is afgeleverd, derhalve aan het einde van een periode waarin de verdachte een substantieel aantal bitcoins heeft witgewassen - tenminste deels uit de opbrengsten van dat strafbare feit is betaald.

1.3

Medeplegen

Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt het hof het volgende.

Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien – kort gezegd - is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.

Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er met betrekking tot bepaalde transacties in de zogenaamde tweede fase sprake is geweest van medeplegen, nu een voor het medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] is komen vast te staan. Het hof is ook van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij sommige transacties in de derde fase sprake is geweest van medeplegen met de medeverdachte [medeverdachte 5], de broer van de verdachte, nu een voor het medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn broer is komen vast te staan.

1.4

Verbergen/verhullen

Naar het oordeel van het hof, is er, anders dan de advocaten-generaal hebben aangevoerd, onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte de herkomst of de vindplaats van de bitcoins heeft willen verhullen of verbergen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van de bitcoins, nu uit de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte bitcoins heeft omgewisseld tegen contant geld. Het enkele omzetten van de bitcoins naar contant geld kan naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als het verbergen of verhullen van de herkomst of de vindplaats van de bitcoins.

1.5

Conclusie

Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 april 2014 tot en met

23 september 2015 (samen met een ander) schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 aanhef en eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde (schuld)witwassen van in totaal BTC 25.301,64.

Ten aanzien van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde overweegt het hof dat dit op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

2 Feit 3 (voorbereidingshandelingen drugshandel)

De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat conform het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 januari 2016 voorbereidingshandelingen trof voor de (internationale) handel in MDMA.

De verdediging heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde aangevoerd dat de handelingen van de verdachte in de periode van juli tot en met november 2015 als voorbereidingshandelingen te kwalificeren zijn. De verdediging verzoekt ten aanzien van dit feit dan ook enkel de verdachte te veroordelen ten aanzien van de periode van 23 juli 2015 – het moment van de aanhouding van de ‘dikke Turk’ - tot en met het moment waarop de verdachte voor het laatst zou zijn gezien bij de [adres 2].

Met de rechtbank, de advocaten-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot (internationale) drugshandel.

Met betrekking tot de tenlastegelegde periode overweegt het hof als volgt.

Zoals hierna onder feit 2 weergegeven bevat het procesdossier geen aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van de verdachte in of bij de [adres 2] na 19 november 2015. Door de verdachte gepleegde telefoongesprekken bevatten evenmin aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte na deze datum bij de woning, althans bij de in deze woning getroffen voorbereidingshandelingen met betrekking tot (internationale) drugshandel.

Het hof is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot (internationale) drugshandel in de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 november 2015.

3 Feiten 4 en 5 (bedreigingen)

De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van het onder

4 en 5 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat conform het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [medeverdachte 4] heeft bedreigd door middel van de opmerkingen “We will see if you will be breathing till tonight!!!” (feit 4) en “I swear on my mothers grave i put two bullets in your fucking head, Fucking cow” (feit 5).

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte weliswaar de onder 4 en 5 tenlastegelegde en hiervoor aangehaalde opmerkingen heeft geuit richting

[medeverdachte 4], maar dat deze niet van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een redelijke vrees kunnen opwekken dat de verdachte die bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.

Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [medeverdachte 4] heeft aangifte gedaan van voornoemde en onder 4 en 5 tenlastegelegde bedreigingen (PL1700-2015126480418-1 en 1504041300.V). De aangever is derhalve op de hoogte geraakt van de onder 4 en 5 tenlastegelegde bedreigingen.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij voornoemd bericht heeft verstuurd naar [medeverdachte 4]. De verdachte heeft verklaard dat hij de onder 4 tenlastegelegde bewoordingen “We will see if you will be breathing till tonight!!!” heeft geuit vanwege een diefstal, waarvan de verdachte ook aangifte heeft gedaan. Het tweede bericht heeft de verdachte een dag na de overval verstuurd, waarbij hij heeft verklaard dat het de bedoeling was om [medeverdachte 4] af te schrikken.

Het hof is van oordeel dat de berichten onder de omstandigheden waarin zij zijn geuit de voor bedreiging vereiste redelijke vrees kunnen opwekken. Er was immers in beide gevallen sprake van een conflict tussen de verdachte en [medeverdachte 4], dat – zo blijkt uit overige verzonden berichten – hoog was opgelopen. Bovendien heeft de verdachte zelf verklaard dat hij met zijn onder 5 tenlastegelegde opmerking [medeverdachte 4] wenste af te schrikken, om te voorkomen dat hij wederom naar het huis van de verdachte zou terugkeren. Dientengevolge was het naar het oordeel van het hof klaarblijkelijk de bedoeling van de verdachte dat zijn opmerking redelijke vrees zou opwekken bij [medeverdachte 4].

Ten aanzien van de overige berichten is het hof van oordeel dat er in het dossier onvoldoende steun te vinden is dat deze berichten van de verdachte afkomstig zijn.

Het hof is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [medeverdachte 4] heeft bedreigd door middel van de opmerkingen “We will see if you will be breathing till tonight!!!” (feit 4) en “I swear on my mothers grave i put two bullets in your fucking head. Fucking cow” (feit 5).

De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde aanwezig hebben van 21,5 kilogram MDMA op

19 januari 2016 op het standpunt gesteld dat dit conform het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg wettig en overtuigend bewezen kan worden.

De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat conform het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van MDMA en XTC-tabletten. De advocaten-generaal hebben daartoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op een van de pakketten waarin XTC is aangetroffen hem niet disculpeert en dat zij deze verklaring bovendien ongeloofwaardig achten, nu dit niet is onderbouwd en op het eerste gezicht onaannemelijk is. De advocaten-generaal hebben voorts aangevoerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de handel in drugs door middel van postpakketten tussen de verdachte, de Turk(en), [persoon 9] (hierna: ‘[persoon 9]’) en

[persoon 10] (hierna: ‘[persoon 10]’).

De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde bepleit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 19 januari 2016 een hoeveelheid van 21,2 kilogram MDMA aanwezig heeft gehad en evenmin dat hij op die datum de beschikkingsmacht heeft gehad over die hoeveelheid drugs op de [adres 2]. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat noch uit observatie, noch uit camerabeelden en evenmin uit het onder zijn auto aangebrachte peilbaken volgt dat de verdachte vanaf november 2015 aanwezig is geweest in de woning op de [adres 2]. Voorts wordt volgens de verdediging enkel in juli en augustus 2015 door de verdachte in OVC-gesprekken gesproken over de drugswerkzaamheden van de Turken. Daarna wordt in geen van de gesprekken meer besproken dat de verdachte hier nog bij betrokken is of werkzaamheden hieromtrent heeft verricht. Dientengevolge dient de verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 wordt tenlastegelegd.

De verdachte had om dezelfde reden derhalve geen betrokkenheid bij de tenlastegelegde uitvoer van de verdovende middelen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 6 tenlastegelegde medeplegen van de uitvoer van drugs in de periode van 1 januari 2016 tot en met

8 januari 2016, nu er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen en de bijdrage van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof stelt allereerst de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 8 januari 2016 werd [persoon 11] (hierna: ‘[persoon 11]’) te Emmerich in Duitsland in een auto op heterdaad aangehouden voor het bezit van 99.500 XTC-pillen (36.173,3 gram) en

346,5 gram MDMA (PL1500-2016194503/DH1F016004, blz. 12 e.v.). De harddrugs waren verpakt in 102 enveloppen met daarop adressen in Denemarken, Thailand en de Verenigde Staten vermeld en waren bestemd om vanuit Duitsland via de post te worden verzonden. [persoon 11] heeft bij de politie in Duitsland verklaard dat hij in opdracht van [persoon 12] (hierna: ‘[persoon 12]’) de enveloppen naar Duitsland moest vervoeren en daar op de post moest doen (PL1500-2016194503/DH1F016004, blz. 18-19).

De enveloppen zijn door de Duitse autoriteiten onderzocht op dactyloscopische sporen. Het ging telkens om een envelop met daarin een brief, een aluminium zakje en een plastic zakje. Op het verpakkingsmateriaal zijn vijf vingersporen aangetroffen die bij in Nederland geregistreerd vergelijkingsmateriaal konden worden geplaatst. Vier van de vijf vingersporen waren te herleiden tot [persoon 12], één van de vijf was te herleiden tot de verdachte (PL1500-2016194503/DH1F016004, blz. 27). De veiliggestelde sporen zijn ook in Nederland onderzocht door politie en justitie. Zij concludeerden overeenkomstig

(PL1500-2016194503/DH1F016004, blz. 305).

[persoon 11] heeft na zijn aanhouding op 8 januari 2016 verklaard dat hij de enveloppen eerder die dag met [persoon 12] had opgehaald in de [adres 3] te Rotterdam-Noord. Uit onderzoek van de politie bleek dat hiermee de [adres 2] moet zijn bedoeld (PL1500-2016194503/DH1F016004, blz. 176).

Op 3 juli 2015 is opnameapparatuur in de personenauto met kenteken 84-XL-DZ van de verdachte geplaatst. Naar aanleiding van de door de verdachte gevoerde gesprekken is de verdenking ontstaan dat de verdachte zich bezig hield met activiteiten die strafbaar zijn gesteld in de Opiumwet. Dit heeft ertoe geleid dat ook de telefoon van de verdachte door politie en justitie is getapt. Uit de opgenomen gesprekken blijkt dat de verdachte veelvuldig telefonisch contact had met twee personen, te weten [persoon 9] en [persoon 10] (AMB-091).

Op 28 juli 2015 zat de verdachte in de auto met [persoon 10] en bespraken zij diverse zaken zoals het regelen van een huis en een machine, het inpakken van pillen en het vacuüm maken van de verpakking, het gebruik van een huurauto en het inpakken en opsturen van pakketten via Duitsland (DOC-191 en DOC-193).

Op 30 juli 2015 heeft de verdachte een telefoongesprek met

[persoon 10] gevoerd waaruit blijkt dat de verdachte werkzaamheden heeft overgenomen van ‘de Turken’. Voor deze werkzaamheden had hij een appartement nodig, de verdiensten zouden liggen tussen de 25 en 50 per maand (DOC-365). Het appartement was volgens de verdachte belangrijk, omdat ‘dat ding’ geluid maakte. [persoon 10] riep ‘vacuüm’, hetgeen werd bevestigd door de verdachte (DOC-234).

In de periode van 1 augustus 2015 tot en met 13 augustus 2015 zijn diverse OVC-gesprekken opgenomen en afgeluisterd die inzicht geven in de activiteiten van en samenwerking tussen de verdachte en [persoon 10] (AMB-091). De verdachte en

[persoon 10] spreken op 1 augustus 2015 over postkantoren in Duisburg (Duitsland) en over mensen die honderd pillen bestellen en over een tas vol grote enveloppen.

Ook spreken de verdachte en [persoon 10] op 4 augustus 2015 erover dat zij tussen de 50 en 100 enveloppen per keer doen. Op dezelfde dag geeft de verdachte te kennen ‘dat de enveloppen eerst in de kofferbak gaan en in Duitsland gaan ze op de achterbank, want je moet er steeds bij kunnen’.

Uit het procesdossier blijkt voorts dat op 19 januari 2016 een doorzoeking is verricht in de woning gelegen op het adres [adres 2] (AMB-091c). Tijdens de doorzoeking zijn in een afgesloten kast onder andere zes zakken met tabletten en zeven zakken met brokken/kristallen aangetroffen (AMB-156 en AMB-156a). De aangetroffen tabletten en brokken/kristallen zijn gewogen en bemonsterd, waarna de monsters zijn getest. Uit deze testen is gebleken dat alle monsters MDMA bevatten (DOC-638).

Uit observaties van de [adres 2] van oktober en november 2015 is gebleken dat de verdachte in ieder geval op 22 en

26 oktober 2015 (OBS-02-049 en OBS-02-053) en 19 november 2015 (BOB-140, DOC-279 en DOC-280) is gezien bij de woning waar voormelde harddrugs is aangetroffen. Op 20 november 2015 werd de opnameapparatuur die ter observatie van dit adres was geplaatst door de politie verwijderd (OBS-02-67). Het procesdossier bevat geen andere aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van de verdachte in of bij deze woning na

19 november 2015.

Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van juli tot november 2015 ‘de Turken’ heeft geholpen bij hun handel en dienaangaande onder andere kantoorartikelen - zoals enveloppen - heeft geregeld. Na november 2015 was de verdachte niet meer betrokken bij de drugshandel van deze groep, aldus de verdediging.

Op basis van het procesdossier kan het scenario van de verdediging – inhoudende dat de verdachte weliswaar tot november betrokken is geweest bij de drugshandel van ‘de Turken’, maar na 19 november 2015 niet meer en dat hij na

19 november 2015 ook niet meer in de [adres 2] is geweest – naar het oordeel van het hof noch worden geverifieerd, noch worden weerlegd. Het enkele aantreffen van de vingerafdruk van de verdachte op een van de enveloppen acht het hof hiervoor onvoldoende. Nu bovendien tussen het moment waarop de verdachte voor het laatst bij de woning is gezien en het moment van het aantreffen van zijn vingerafdruk op een van de enveloppen ongeveer twee maanden zijn verstreken en de verdachte bovendien een verklaring heeft gegeven omtrent het aantreffen van zijn vingerafdruk - te weten het regelen van de enveloppen - is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op

19 januari 2016 de tenlastegelegde 21,5 kilogram MDMA aanwezig heeft gehad (feit 2), noch dat de verdachte specifiek betrokken is geweest bij de uitvoer van de in de tenlastelegging genoemde MDMA en XTC-tabletten in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 januari 2016 (feit 6).

Het procesdossier bevat naar het oordeel van het hof voorts onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte na 19 november 2015 nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meerdere anderen, waardoor evenmin kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het in de tenlastelegging genoemde aanwezig hebben van de daar genoemde hoeveelheid MDMA (feit 2) en uitvoer van MDMA en XTC-tabletten (feit 6).

Dat de verdachte – zoals de advocaten-generaal bij repliek hebben aangevoerd - in de periode van 1 december 2015 tot en met 18 januari 2016 bijna dagelijks (in totaal 172x) contact had met [persoon 9], maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. Uit bijvoorbeeld telefoongesprekken van 23 en

30 november 2015 tussen de verdachte en [persoon 9] (DOC-282 en DOC-285) blijkt immers wel dat de verdachte en [persoon 9] afspraken, maar verder zijn er geen aanwijzingen dat zij afspraken in verband met de aanwezigheid van de tenlastegelegde MDMA en/of de uitvoer van MDMA of XTC-pillen. Wederom geldt derhalve ten aanzien van het onder 2 en 6 tenlastegelegde dat op basis van het procesdossier het scenario van de verdediging noch kan worden geverifieerd, noch kan worden weerlegd.

Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het onder 2 tenlastegelegde (mede-)plegen van aanwezig hebben van

21,5 kilogram MDMA en het onder 6 tenlastegelegde

(mede-)plegen van het uitvoeren van MDMA en XTC-pillen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

22-002305-18 (10-997378-15)

1.

(fase 2)

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april januari 2014 tot en met 22 augustus 2014 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,

(tezamen en in vereniging met een ander) of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,

a.

(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten

- een hoeveelheid van ongeveer 1.016 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of

- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587) en/of

- twee, althans één personenauto('s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2]),

heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,

en/of

b.

(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten

- een hoeveelheid van ongeveer 1.016 25.301,64 bitcoins , althans een' (grote) hoeveelheid bitcoins en/of

- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587) en/of

- twee, althans één personenauto('s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2]),

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

en

(fase 3)

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 augustus januari 2014 tot en met

23 september 2015 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,

(tezamen en in vereniging met een ander) of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,

a.

(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten

- een hoeveelheid van ongeveer 24.285 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of

- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587)en/of

- twee, althans één personenauto('s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2]),

heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,

en/of

b.

(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten

- een hoeveelheid van ongeveer 24.285 25.301,64 bitcoins , althans een' (grote) hoeveelheid bitcoins en/of

- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587) en/of

- twee, althans één personenauto('s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2]),

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

3. hij op een of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 november 2015 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine (te weten zogeheten XTC-pillen), zijnde MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA en amfetamine, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (een) ander(e) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen, te weten:

- een vacuümmachine en/of

- weegschalen en/of

- folie voor sealapparaat en/of

- sealzakken en/of

- lege CD doosjes en/of

- enveloppen en/of postzegels en/of

- telefoon(s) en/of een laptop en/of telefoon(s) en/of een andere gegevensdrager(s) en/of

- bitcoins en/of

andere voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of

gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

22-002305-18 (10-702076-16)

4. hij, op 16 maart 2015 in of omstreeks de periode van 07 maart 2015 tot en met 31 maart 2015 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland en/of Litouwen meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,

(telkens) [medeverdachte 4] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (meermalen) (telkens):

die [medeverdachte 4] telefonisch en/of middels een WhatsApp-berichten en/of e-mailberichten, althans berichten via internet, de navolgende woorden toegevoegd:

- “ We will see if you will be breathing till tonight!!!” en/of

- "As long as we breath you and everybody around you will be hunted down” en/of

- "Wij zijn nu in de buurt van [plaats 1]. We hebben twee kalashnikovs en twee scorpion uzis als jij niet wil betalen met bitcoins dan ga je betalen met jouw leven en die van je hele familie!! we gaan eerst je vader [persoon 5] vermoorden dan jouw broertje [persoon 2], jouw vriendin [persoon 4] en daarna pakken wij jou!" en/of

- "...dit is je allerlaatste kans om de bitcoins op te sturen anders zijn jullie binnen een paar uur allemaal dood!!" en/of

- "Gisteren hebben wij jouw moeder gezien wij weten waar zij werkt, als wij haar vandaag weer zien schieten we haar door haar hoofd" en/of

- "Voor bitcoins ga jij sterven let maar op. Jou naam staat op de lijst. 20.000 euro staat er op jou hoofd" en/of

- "Wij gaan blijven jagen op jullie totdat wij jullie hebben uitgeschakeld!" en/of

- "Betaal of ga dood vuile hond",

(al dan niet terwijl deze bedreiging(en) schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is/zijn geschied);

5. hij op of omstreeks 01 april 2015 te Rotterdam, althans in Nederland [medeverdachte 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [medeverdachte 4] dreigend (per telefoon) de woorden toe te voegen “I swear on my mothers grave I put two bullets in your fucking head. Fucking cow”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’) wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

22-002305-18 (10-997378-15)

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

schuldwitwassen, meermalen gepleegd

en

medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd

en

gewoontewitwassen

en

medeplegen van gewoontewitwassen.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te

bereiden of te bevorderen.

22-002305-18 (10-702076-16)

Het onder 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:

telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven

gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Standpunten

De advocaten-generaal hebben – overeenkomstig het overgelegde schriftelijk requisitoir - gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde pleitnotities bepleit dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten dat hij een blanco strafblad heeft, dat er een positief reclasseringsrapport aanwezig is en het feit dat de verdachte in hoger beroep heeft meegewerkt aan het onderzoek. Voorts verzoekt de verdediging het hof om – in ieder geval ten aanzien van de feiten behorende bij onderzoek IJsberg - rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.

Verandering van wetgeving ten aanzien van feit 1 (fase 2 en fase 3)

De feiten zoals bewezenverklaard onder fase 2 zijn begaan in de periode van 1 april 2014 tot en met 22 augustus 2014. Overtreding van artikel 420quater Sr werd tot 1 januari 2015 bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Na wijziging van artikel 420quater Sr bij Wet van 19 november 2014 (Stb. 2014,513), inwerkingtreding 1 januari 2015 (Stb. 2014, 445) is de maximaal op te leggen gevangenisstraf verhoogd van één naar twee jaar.

Nu de feiten zijn begaan voor de inwerkingtreding van de verhoogde strafbaarstelling, zal het hof ten aanzien van de feiten begaan in de tweede fase artikel 420quater toepassen zoals dat gold vóór 1 januari 2015.

De feiten zoals bewezenverklaarde onder fase 3 zijn begaan in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 23 september 2015. Overtreding van artikel 420ter Sr werd tot 1 januari 2015 bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Na wijziging van artikel 420quater Sr bij Wet van 19 november 2014 (Stb. 2014, 445), inwerkingtreding 1 januari 2015 (Stb. 2014, 513) is de maximaal op te leggen gevangenisstraf verhoogd van zes naar acht jaren.

Nu sprake is van een verandering van wetgeving na het tijdstip waarop een deel van de feiten is begaan en welke verandering niet ten gunste van de verdachte werkt, kan het hof slechts over een deel van de bewezenverklaarde periode de maximale straf zoals die sinds 1 januari 2015 geldt opleggen. Het hof stelt vast dat het grootste deel van de bewezenverklaarde gedragingen overwegend heeft plaatsgevonden na 1 januari 2015. Daarmee is bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden.

Ernst van de feiten

Met de rechtbank is het hof ten eerste van oordeel dat de verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) schuldwitwassen en gewoontewitwassen gedurende een periode van bijna anderhalf jaar. De verdachte heeft gedurende deze periode (samen met de medeverdachte [medeverdachte 4] en de broer van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 5]) als bitcoinhandelaar op meerdere momenten bitcoins ingekocht tegen contant geld. Gedurende het merendeel van deze periode wist de verdachte dat deze bitcoins een criminele herkomst hadden. Deze wetenschap heeft de verdachte echter niet weerhouden van het inkopen van deze bitcoins. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.

In totaal is bewezenverklaard dat de verdachte BTC 25.301,64 heeft gekocht. Nu dit betekent dat de verdachte voor gemiddeld ongeveer € 347.000,-- per maand bitcoins kocht, ging het bovendien geenszins om handel van geringe omvang.

Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het faciliteren van de aan het criminele vermogen onderliggende criminaliteit. Het witwassen vormt bovendien een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Ook worden op deze manier inkomsten en vermogens onttrokken aan het zicht van de belastingdienst. Het kan niet anders dan dat de verdachte zich hierbij enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.

Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in en de uitvoer van XTC en MDMA. Door aldus te handelen heeft de verdachte eraan bijgedragen dat de handel in deze harddrugs in stand werd gehouden. XTC en MDMA zijn niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar de handel in die verdovende middelen gaat daarenboven niet zelden gepaard met vele andersoortige vormen van criminaliteit.

De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.

Tot slot heeft de verdachte zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het bedreigen van [medeverdachte 4] door middel van de opmerkingen “We will see if you will be breathing till tonight!!!” (feit 4) en “I swear on my mothers grave i put two bullets in your fucking head, Fucking cow” (feit 5). Door aldus te handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.

In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het om oude zaken gaat.

Justitiële documentatie

Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.

21 oktober 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.

Persoon van de verdachte

Tevens heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden, zoals op de terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.

Redelijke termijn

Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Het hof overweegt dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake strafvervolging zou worden ingesteld.

Ten aanzien van de zaak met rolnummer 22-002305-18:

-

de verdachte is op 19 januari 2016 in verzekering gesteld;

-

op 30 mei 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen;

-

op 5 juni 2018 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;

-

de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden vanaf 10 november 2021;

-

het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gesloten op 18 januari 2022;

-

dit arrest wordt gewezen op 2 februari 2022.

Uit het voorgaande blijkt dat ten aanzien van de zaak met rolnummer 22-002305-18 zowel de berechting in eerste aanleg als de berechting in hoger beroep telkens niet heeft plaatsgevonden binnen een termijn van 24 maanden.

In eerste aanleg is de redelijke termijn van berechting overschreven met 4 maanden. In hoger beroep is de redelijke termijn van berechting overschreden met ruim 19 maanden.

Ten aanzien van de zaak met rolnummer 22-000038-20:

-

de verdachte is op 8 december 2016 en op 5 september 2017 in verzekering gesteld;

-

op 20 december 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen;

-

op 3 januari 2020 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;

-

de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden vanaf 10 november 2021;

-

het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gesloten op 18 januari 2022;

-

dit arrest wordt gewezen op 2 februari 2022.

Ook in de zaak met rolnummer 22-000038-20 blijkt uit het voorgaande dat zowel de berechting in eerste aanleg als de berechting in hoger beroep telkens niet heeft plaatsgevonden binnen een termijn van 24 maanden.

De overschrijdingen zijn onder meer gelegen in de omvang van de zaak, waaronder mede begrepen het door de raadsheer-commissaris uitgevoerde nadere onderzoek, de omstandigheid dat de zaken gevoegd zijn en de omstandigheid dat de zaken tegen de verdachte gelijktijdig met de zaken tegen de medeverdachten zijn behandeld, welke omstandigheden niet voor rekening van de verdachte dienen te komen.

Het hof zal deze overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat.

Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden met deze overschrijding van de redelijke termijn door op de in beginsel op te leggen gevangenisstraf van 60 maanden, 9 maanden in mindering te brengen, zodat

51 maanden resteren.

Conclusie

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 285, 420quater en 420ter Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 (parketnummer 10-997378-15 en rolnummer 22-002305-18) en 6 (parketnummer 09-818761-17 en rolnummer 22-000038-16) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder parketnummers 10-997378-15 en 10-702076-16 (rolnummer 22-002305-18) onder 1 aanhef en eerste cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder parketnummers 10-997378-15 en 10-702076-16 (rolnummer 22-002305-18) onder 1 aanhef en eerste cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 51 (eenenvijftig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,

mr. C.H.M. Royakkers en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffiers mr. C.M. Jellema en mr. J.J. Mossink.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2022.