Home

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:377, 200.232.686-01

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:377, 200.232.686-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
5 maart 2019
Datum publicatie
10 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:377
Formele relaties
Zaaknummer
200.232.686-01

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid bij dagvaarding overledene in hoger beroep; last voor overledene; verjaring vordering tot schadevergoeding; stuiting door belangenorganisatie in de zin van art. 3:305a BW; eisen te stellen aan de stuitingsbrief

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.232.686/01

Zaaknummer rechtbank : C/10/450389 / HA ZA 14-484

arrest d.d. 5 maart 2019

inzake

Stichting Finidaf,

gevestigd te Bergen (Noord-Holland),

optredend voor zichzelf als belangenstichting op grond van art. 3:305a BW

en als lasthebber van 42 individuele obligatiehouders,

appellante,

hierna te noemen: Finidaf,

advocaat: mr. L.J. van Eeghen te Amsterdam,

tegen:

1 Ernst & Young Accountants LLP,

gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,

2. Ernst & Young Nederland LLP,

gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,

3. Maatschap Ernst & Young Accountants,

gevestigd te Rotterdam,

4. [geïntimeerde 4],

gewoond hebbend te [woonplaats 1] ,

5. [geïntimeerde 5],

wonende te [woonplaats 1] ,

6. [geïntimeerde 6],

gevestigd te Rotterdam,

7. [geïntimeerde 7],

wonende te [woonplaats 1] ,

8. [geïntimeerde 8],

gevestigd te Rotterdam,

geïntimeerden,

hierna gezamenlijk te noemen: EY en ieder afzonderlijk EY Accountants, EY Nederland, de Maatschap, [geïntimeerde 4] , [geïntimeerde 5] , [geïntimeerde 6] , [geïntimeerde 7] en [geïntimeerde 8] ,

advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.

1 Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Bij exploot van 8 december 2017 is Finidaf in beroep gekomen van de op 8 april 2015, 5 augustus 2015, 3 februari 2016 en 27 september 2017 door de rechtbank Rotterdam, Team (Haven en) Handel, tussen partijen gewezen vonnissen.

1.2

Bij memorie van grieven, tevens (voorwaardelijke) vermindering van eis, met producties, heeft Finidaf tien grieven (grief 1 onderverdeeld in zesentwintig grieven, genummerd 1a tot en met 1z, grief 2 onderverdeeld in zeventien grieven, 2a tot en met 2q, grief 3 onderverdeeld in zestien grieven, 3a tot en met 3p, grief 4 onderverdeeld in negentien grieven, 4a tot en met 4s, grief 5 onderverdeeld in vijf grieven, 5a tot en met 5e, grief 8 onderverdeeld in vier grieven, 8a tot en met 8d en grief 10 voorwaardelijk) aangevoerd tegen de vonnissen waarvan beroep die door EY bij memorie van antwoord, met producties, zijn bestreden.

1.3

Vervolgens hebben partijen op 4 december 2018 de zaak doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Finidaf heeft nog een aantal producties overgelegd.

1.4

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd. Dit arrest wordt gewezen aan de hand van de voor het pleidooi overgelegde kopiedossiers.

2 De feiten

2.1

De rechtbank heeft in haar vonnis van 3 februari 2016 onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven of bezwaren ingebracht, zodat in dit hoger beroep van die feiten wordt uitgegaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.2

DAF N.V. (voorheen DAF B.V.) te Eindhoven (hierna: DAF) was een ter beurze

genoteerde vennootschap die aan het hoofd van het DAF-concern stond. Het DAF-concern

produceerde vrachtwagens in Nederland, België en Engeland.

2.3

DAF heeft in 1988 een obligatielening uitgegeven voor fl. 150.000.000,- aflosbaar

in termijnen in de periode 1993-1996 tegen een rente van 6,75% per jaar.

2.4

Op 25 maart 1992 heeft EY een goedkeurende verklaring, zonder bemerkingen,

afgegeven bij de geconsolideerde jaarrekening van DAF over 1991.

2.5

Op en kort na 2 februari 1993 werden de surseances uitgesproken van verschillende

Nederlandse vennootschappen behorende tot het onder 2.2 bedoelde DAF-concern,

waaronder DAF. Op 27 februari 1993 is het faillissement van DAF uitgesproken met benoeming van mrs. [A] en [B] tot curatoren.

2.6

Op 24 april 2009 is Finidaf opgericht. Finidaf is een zogenaamde belangenstichting

in de zin van artikel 3:305a BW met het volgende statutaire doel:

"De stichting heeft ten doel: het behartigen van de belangen van de obligatiehouders in verband met de obligatielening de dato negentienhonderd achtentachtig (1988) (zes drie/vierde procent (6 3/4 %) obligatielening negentienhonderd achtentachtig (1988) per negentienhonderd drieënnegentig/negentienhonderd zesennegentig (1993/ 1996) groot nominaal éénhonderd vijftig miljoen gulden (f 150.000.000,00) ten laste van de destijds te Eindhoven gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: DAF B.V., en/of haar rechtsopvolgers, en voorts al hetgeen met één en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords. De stichting heeft uitdrukkelijk mede ten doel om de schade die de obligatiehouders hebben geleden te verhalen op derden."

2.7

Op 26 juni 2009 heeft de (toenmalige) raadsman van Finidaf aan "de (voormalige)

maatschap Ernst & Young Accountants", aan "Ernst & Young Nederland LLP" en aan "Ernst &Young Accountants LLP" elk een brief toegestuurd (deze drie brieven zullen hierna ook worden aangeduid als “de stuitingsbrief”). De stuitingsbrief had, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:

"Namens

1. De stichting Stichting FINIDAF , statutair gevestigd in Bergen NH;

2. De heer [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum 1] , woonachtig [adres 1] ;

3. De heer [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum 2] , woonachtig [adres 2] ;

4. De heer [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum 3] , woonachtig [adres 3] ;

5.De heer [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum 4] , woonachtig [adres 4] ,

hierna gezamenlijk aan te duiden als 'Partijen', berichten wij u als volgt.

Partijen hebben ons verzocht om hun belangen in verband met het faillissement van DAF N.V. en haar dochtervennootschappen te behartigen. Voorts hebben partijen ons verzocht om de rol van (...) Ernst & Young (...) in de jaren voorafgaand aan het faillissement te bestuderen en daarbij in het bijzonder te onderzoeken of Ernst & Young terecht een goedkeurende verklaring heeft afgegeven ten aanzien van de jaarrekening 1991.

Hoewel dit onderzoek tot op heden nog niet is afgerond en nog in volle gang is, stellen partijen vast dat er ten tijde van het afgeven van de goedkeurende verklaring geen, althans onvoldoende, zicht was op continuïteit van DAF N.V. en haar dochtervennootschappen. Als gevolg van het feit dat Ernst & Young de jaarrekening 1991 van een goedkeurende verklaring heeft voorzien, hebben partijen aanzienlijke schade geleden.

Namens Partijen wordt hierdoor de eventuele verjaring gestuit van vorderingen (tot

schadevergoeding) op Ernst & Young en/of aan haar gelieerde ondernemingen en/of de verantwoordelijke accountant(s) ten tijde van het afgegeven van de jaarrekening 1991, die voortvloeien uit het thans lopende onderzoek naar de rol en handelwijze van Ernst & Young.

Eveneens wordt hierdoor de eventuele verjaring gestuit van vorderingen (tot schadevergoeding) op Ernst & Young en/of aan haar gelieerde ondernemingen en/of de verantwoordelijke accountant(s) ten tijde van het afgegeven van de jaarrekening 1991, voortvloeiende uit de controle- en advieswerkzaamheden die Ernst & Young en/of aan haar gelieerde ondernemingen en/of de verantwoordelijke accountant(s) in opdracht van DAF N.V. en/of de aan haar gelieerde ondernemingen hebben verricht.”

2.8

Bij brief van 2 september 2013 heeft Finidaf EY aansprakelijk gesteld.

2.9

Op 23 maart 2014 is de slotuitdelingslijst in het faillissement van DAF vastgesteld.

Aan de obligatiehouders van DAF als crediteuren in het faillissement zijn uitkeringen

gedaan tot in totaal circa 44% van hun vorderingen in hoofdsom.

2.10

Finidaf treedt in de onderhavige procedure mede als lasthebber op voor onder anderen de in de brief van 26 juni 2009 (hiervoor onder 2.7) onder 2 tot en met 5 genoemde

(rechts)personen.

3 De procedure in eerste aanleg