Home

Gerechtshof Arnhem, 10-03-2008, BC6208, 21-001515-07

Gerechtshof Arnhem, 10-03-2008, BC6208, 21-001515-07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 maart 2008
Datum publicatie
10 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BC6208
Formele relaties
Zaaknummer
21-001515-07

Inhoudsindicatie

Uitspraak van hof in de PEEN-zaak:

Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het door middel van een internationaal transport, waarbij voor het eigenlijke vervoer gebruik is gemaakt van een andere persoon, importeren vanuit het buitenland van 86 kilo softdrugs. Mede door dit handelen van verdachte wordt de (groot)handel in softdrugs in stand gehou¬den. Verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs. De gezondheidsbelangen van anderen worden daardoor op het spel gezet en de maatschappij lijdt schade onder de door de gebruikers gepleegde criminele feiten.

Tevens heeft verdachte wapens en munitie voorhanden gehad in zijn woning. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie dient gelet op het grote gevaar dat hier van uit kan gaan streng te worden opgetreden.

Vonnis van rechtbank Arnhem eerder gepubliceerd onder nummer: LJN BA2366

Uitspraak

Parketnummer: 21-001515-07

Uitspraak d.d.: 10 maart 2008

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Arnhem

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van

4 april 2007 in de strafzaak tegen

verdachte,

geboren te *,

wonende te *.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 november 2007, 25 februari 2008 en 26 februari 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt.

Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals dit in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging is omschreven, dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2006 te

Arnhem en/of in de gemeente Montferland (grensovergang Bergh autoweg A12)

en/of te Utrecht en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een

ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van

Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk binnen het grondgebied van

Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,

(ongeveer) 86 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid, van een

gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep

(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of van een

materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (een) middel(en)

als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens

het vijfde lid van artikel 3a van die wet,-onder meer- hierin bestaande dat

verdachte en/of verdachtes mededader(s) contact hebben/heeft gelegd en/of

onderhouden met (de) leverancier(s) van die hasjiesj en/of hennep en/of het

transport van die hasjiesj en/of hennep hebben/heeft geregeld (het

benaderen/regelen van een chauffeur (medeverdachte 2) en/of het huren/aanschaffen van

een auto en/of een bestelbus) en/of in bezit zijn/is gekomen van die hasjiesj

en/of hennep en/of die hasjiesj en/of hennep vanuit Zwitserland, Frankrijk

en/of Duitsland, althans vanuit het buitenland, in een auto (Toyota) naar

Nederland hebben/heeft vervoerd en/of (daarbij) -steeds- hebben/heeft

gecontroleerd/gekeken of de route die moest worden afgelegd (met name bij het

passeren van een grensovergang) veilig was, en/of (vervolgens in Nederland)

die hasjiesj en/of hennep uit die auto hebben/heeft geladen en/of hebben/heeft

opgeslagen in een pand (woonwagen aan de adres 2) en/of

(vervolgens) die hasjiesj en/of hennep (weer) hebben/heeft ingeladen in een

bestelbus (Mercedes) en/of die hasjiesj en/of hennep verder hebben/heeft

vervoerd in de richting van Amsterdam en/of naar een plaats elders in

Nederland;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 01 maart 2006 te Arnhem en/of Utrecht en/of (elders) in

Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een

hoeveelheid van (ongeveer) 86 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van meer

dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige

elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd, en/of van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of

hennep, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,

dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.

hij in of omstreeks de periode van de maand augustus 2005 tot en met 1 maart

2006 te Arnhem, Apeldoorn, Haarlemmermeer (Schiphol) en/of (elders) in

Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de

Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,

afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland

brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde

cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in ieder

geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in

de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde

lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,

een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,

te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te

zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen

en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen

tot het plegen van die/dat feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of

voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen

voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden

dat zij bestemd waren tot het plegen van die/dat feit(en),

-onder meer- hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) een

of meerdere malen een reis hebben/heeft geboekt naar Panama en/of Brazilië

en/of in verband daarmee (een) vliegticket(s) hebben/heeft besteld en/of

betaald en/of naar Schiphol zijn/is gereden en/of naar Panama en/of Brazilië

zijn/is gereisd en/of (vervolgens) Panama en Brazilië hebben/heeft bezocht

en/of (aldaar) contact hebben/heeft gelegd en/of onderhouden met een of meer

personen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en/of

(aldaar) een of meerdere personen hebben/heeft benaderd om verdachte en/of

verdachtes mededader(s) in contact te brengen met een of meer personen die

betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en/of in verband daarmee

instructies en/of aanwijzingen hebben/heeft gegeven en/of (via Western Union)

geld naar rekeningen in -onder meer- Panama en/of Brazilië hebben/heeft

gestort en/of aldaar geld hebben/heeft ontvangen;

3.

hij op of omstreeks 01 maart 2006 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II onder 5°, te

weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos

kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

4.

hij op of omstreeks 01 maart 2006 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III

en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten:

* een patroonhouder (merk Meggar, voorzien van opschrift MG-CZ75-9mm, bestemd

voor patronen van kaliber 9X19mm),

* een patroonhouder (merk onbekend, bestemd voor patronen van kaliber 9X19mm)

en/of

* -scherpe- patronen (128/129 stuks volmantelpatronen, merk Geco en/of FLB

en/of S&B en/of van onbekend merk met bodemstempel NNY, kaliber 9X19mm);

5.

hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005 tot en met 1 maart 2006 te

Arnhem, Apeldoorn en/of (elders) in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen

aan een organisatie die werd gevormd door (onder meer) verdachte, medeverdachte 3, medeverdachte 14, medeverdachte 2 en/of andere

personen, welke organisatie tot oogmerk had het bereiden, bewerken, verwerken,

verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen en/of buiten het

grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet

behorende lijst I en/of II, en/of het plegen van strafbare

voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet (handel

in en/of in-/uitvoer van hasjiesj/hennep/cocaïne/harddrugs/softdrugs), althans

het plegen van misdrijven;

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Met betrekking tot de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.

Uit de stukken komt naar voren dat medeverdachte 14 in een periode van 4,5 maand tot vier keer toe naar Zuid-Amerika is afgereisd met het doel om een cocaïnelijn op te zetten van Zuid-Amerika naar Nederland. De vraag ligt voor of verdachte van de ‘kwade’ bedoelingen van medeverdachte 14 en diens vader medeverdachte 3 heeft geweten én hen vervolgens behulpzaam is geweest in een zodanige mate dat er sprake is van medeplegen bij het opzetten van die cocaïnelijn. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de stukken komt naar voren dat verdachte eerst medio november 2005, in verband met deze zaak, via een opgenomen gesprek tussen verdachte en medeverdachte 14 in beeld is gekomen bij justitie. Op dat moment is medeverdachte 14 al één maal naar Zuid-Amerika geweest, te weten van 29 september tot en met 5 oktober 2005 naar Panama, terwijl voorts de eerste contacten tussen medeverdachte 3 en een persoon in Zuid-Amerika al dateerden van vóór deze eerste reis. Tegen verdachte zou kunnen worden ingebracht dat uit de stukken is gebleken, dat hij medeverdachte 14 twee keer heeft opgehaald van Schiphol (op 1 december 2005 en 22 december 2005) en dat hij hem twee keer heeft weggebracht naar Schiphol (op 17 december 2005 en 9 januari 2006) als deze van Zuid-Amerika terugkwam of er heenging. Met de raadsman is het hof evenwel van oordeel dat aannemelijk is te achten dat deze contacten tussen verdachte en medeverdachte 14 tevens verband hebben kunnen houden met het beramen van de Zwitserlandzaak (feit 1). Verder rijst ten slotte de vraag welke betekenis er moet worden toegekend aan de aanwezigheid van verdachte bij een door een observant opgevangen gesprek tussen medeverdachte 14 en medeverdachte 3 en verdachte op Schiphol op 1 december 2005, welk gesprek de vermoedens van justitie dat er een cocaïnelijn getracht wordt op te zetten, lijken te bevestigen. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt echter slechts dat verdachte een paar maal de naam “betrokkene 6” zegt en dat medeverdachte 14 voor ongeveer 80% aan het woord is. Aan dit afgeluisterde gesprek kan geen doorslaggevende betekenis, ten nadele van verdachte, worden toegekend, in aanmerking nemende dat aannemelijk is te achten dat de drie verdachten al contact met elkaar hadden in verband met de Zwitserlandzaak.

Alles in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat enige betrokkenheid van verdachte bij de plannen van medeverdachte 14 en medeverdachte 3 niet lijkt te kunnen worden ontzegd, doch dat deze betrokkenheid te gering is om wettig en overtuigend tot het oordeel te komen dat verdachte als een medepleger kan worden aangemerkt van het opzetten van de cocaïnelijn.

De twee verweren van de raadsman (pagina 12 en 13 van zijn pleitnota) die strekken tot uitsluiting van het bewijs van het proces-verbaal van observatie van het gesprek van verdachte, medeverdachte 14 en medeverdachte 3 op 1 december 2005 kunnen, gelet op de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde, onbesproken blijven.

Met betrekking tot de vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.

Nu het hof tot een vrijspraak is gekomen van het onder 2 tenlastegelegde, ligt thans de vraag voor of het medeplegen van verdachte aan – kort gezegd – de Zwitserlandzaak (het onder 1 tenlastegelegde) tevens diens deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven oplevert. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Het hof beschouwt feit 1 weliswaar als een door de verdachten goed georganiseerd feit, althans tot aan het moment van aanhouding, doch waarbij uit de stukken niet is gebleken dat de verdachten uit die Zwitserlandzaak tevens het oogmerk hebben gehad op het plegen van andere misdrijven.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van feit 1

Door de raadsman van verdachte is, zakelijk weergegeven, betoogd, dat uit de stukken niet onomstotelijk blijkt dat de op 1 maart 2006 in de auto van medeverdachte 14 aangetroffen

86 kilo hennep dezelfde hennep is als waarmee verdachte betrokkenheid heeft gehad in Zwitserland, zodat om deze reden vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde moet volgen en verdachte hoogstens voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld kan worden.

Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman.

Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de verklaring van medeverdachte 2, die samengevat heeft verklaard (op pagina 459 e.v. van zakendossier 68) dat hij zich op verzoek van medeverdachte 14 bereid heeft verklaard om tegen betaling (naar hij begreep) marihuana in een auto te transporteren van Zwitserland naar Nederland. In een plaatsje in de buurt van Basel zijn in aanwezigheid van verdachte en medeverdachte 3 dozen met gesealde pakketten marihuana in een door hem gehuurde auto geladen. Daarna zijn ze in de nacht van 27 op 28 februari 2006 rechtstreeks naar Nederland gereden, alwaar de dozen zijn overgeladen in de woonwagen van medeverdachte 3. Bij dit overladen was verdachte ook aanwezig. De volgende ochtend op 1 maart 2006 is de partij vanuit de woonwagen van medeverdachte 3 in de Mercedesbus geladen en kort daarop zijn verdachte en zijn mededaders aangehouden, waarbij in de Mercedesbus van medeverdachte 14 86 kilo hennep is aangetroffen. Het hof acht volstrekt onaannemelijk dat er in dit korte tijdsbestek een tweede partij hennep in de woonwagen van medeverdachte 3 opgeslagen zou zijn geweest.

Ten overvloede zij nog opgemerkt dat er bij de doorzoeking in de woonwagen van medeverdachte 3, kort na de aanhouding van de drie verdachten op 1 maart 2006, geen “tweede partij” is aangetroffen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1 primair:

hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2006 te

in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (ongeveer) 86 kilogram, van een

gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep

(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of van een

materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (een) middel(en)

als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, -onder meer- hierin bestaande dat

verdachte en verdachtes mededader(s) contact hebben gelegd en

onderhouden met (de) leverancier van die hasjiesj en/of hennep en het

transport van die hasjiesj en/of hennep hebben geregeld (het

benaderen/regelen van een chauffeur (medeverdachte 2) en het huren/aanschaffen van

een auto en/of een bestelbus) en die hasjiesj en/of hennep vanuit Zwitserland, Frankrijk

en Duitsland, in een auto (Toyota) naar

Nederland hebben vervoerd en (daarbij) hebben gecontroleerd/gekeken of de route die moest worden afgelegd (met name bij het

passeren van een grensovergang) veilig was, en (vervolgens in Nederland)

die hasjiesj en/of hennep uit die auto hebben geladen en hebben opgeslagen in een pand (woonwagen aan de adres 2) en

(vervolgens) die hasjiesj en/of hennep (weer) hebben ingeladen in een

bestelbus (Mercedes) en die hasjiesj en/of hennep verder hebben

vervoerd in de richting van Amsterdam.

3.

hij op 01 maart 2006 te Apeldoorn, een wapen van categorie II onder 5°, te

weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos

kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

4.

hij op 01 maart 2006 te Apeldoorn, wapens van categorie III

en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten:

* een patroonhouder (merk Meggar, voorzien van opschrift MG-CZ75-9mm, bestemd

voor patronen van kaliber 9X19mm),

* een patroonhouder (merk onbekend, bestemd voor patronen van kaliber 9X19mm)

en

* -scherpe- patronen (128/129 stuks volmantelpatronen, merk Geco en/of FLB

en/of S&B en/of van onbekend merk met bodemstempel NNY, kaliber 9X19mm).

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven:

ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd (de patroonhouders)

en

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie)

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en een onvoorwaardelijke geldboete beide van de hierna aan te geven hoogte leiden – dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het door middel van een internationaal transport, waarbij voor het eigenlijke vervoer gebruik is gemaakt van een andere persoon, importeren vanuit het buitenland van 86 kilo softdrugs. Mede door dit handelen van verdachte wordt de (groot)handel in softdrugs in stand gehou¬den. Verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs. De gezondheidsbelangen van anderen worden daardoor op het spel gezet en de maatschappij lijdt schade onder de door de gebruikers gepleegde criminele feiten.

Tevens heeft verdachte wapens en munitie voorhanden gehad in zijn woning. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie dient gelet op het grote gevaar dat hier van uit kan gaan streng te worden opgetreden.

De drijfveer achter feit 1 kan voor verdachte geen andere geweest zijn dan het verkrijgen van geldelijk gewin, reden waarom het hof tevens komt tot oplegging van een geldboete, waarbij om praktische redenen wordt aangesloten bij het bedrag dat onder conservatoir beslag ligt.

Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 februari 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, laatstelijk op 20 februari 2007, met welke veroordeling gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht nadrukkelijk rekening is gehouden.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat er een bevel tot gevangenneming zal worden gegeven. Het hof is na onderzoek gebleken dat er sedert de opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken die een gevangenneming rechtvaardigen, reden waarom deze vordering zal worden afgewezen.

De in beslag genomen voorwerpen

Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de veroordeelde toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.

Het onder 3 en 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

De overige hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zullen aan verdachte worden teruggegeven, aangezien deze hem toebehoren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.

Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 7.774,22 (zevenduizend zevenhonderdvierenzeventig euro en tweeëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 (achtenzestig) dagen hechtenis.

De in beslag genomen voorwerpen

Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

(enkele goederen)

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

(enkele goederen)

Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

(enkele goederen)

Wijst af de vordering van de advocaat-generaal tot het geven van een bevel tot gevangenneming van verdachte.

Aldus gewezen door

mr G. Mintjes, voorzitter,

mr H. Abbink en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr M.J. Ouweneel, griffier,

en op 10 maart 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.