Home

Rechtbank Arnhem, 03-04-2007, BA2366, 05/900484-05

Rechtbank Arnhem, 03-04-2007, BA2366, 05/900484-05

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
3 april 2007
Datum publicatie
5 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BA2366
Zaaknummer
05/900484-05

Inhoudsindicatie

In- en uitvoer van softdrugs; voorbereidingshandelingen tot opzetten van een cocaïnelijn van Zuid-Amerika naar Nederland; criminele organisatie; verboden wapenbezit.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer (Promis II)

Parketnummer : 05/900484-05

Datum zitting : 13 juni 2006, 29 augustus 2006, 10 oktober 2006, 12 december 2006 en 21 maart 2007.

Datum uitspraak : 3 april 2007

Tegenspraak

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats].

Raadsman : mr A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door op de terechtzitting van 10 oktober 2006 de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2006 te Arnhem en/of in de gemeente Montferland (grensovergang Bergh autoweg A12) en/of te Utrecht en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een

ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 86 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens

het vijfde lid van artikel 3a van die wet,-onder meer- hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) contact hebben/heeft gelegd en/of onderhouden met (de) leverancier(s) van die hasjiesj en/of hennep en/of het transport van die hasjiesj en/of hennep hebben/heeft geregeld (het benaderen/regelen van een chauffeur ([chauffeur]) en/of het huren/aanschaffen van een auto en/of een bestelbus) en/of in bezit zijn/is gekomen van die hasjiesj en/of hennep en/of die hasjiesj en/of hennep vanuit Zwitserland, Frankrijk en/of Duitsland, althans vanuit het buitenland, in een auto (Toyota) naar

Nederland hebben/heeft vervoerd en/of (daarbij) -steeds- hebben/heeft gecontroleerd/gekeken of de route die moest worden afgelegd (met name bij het passeren van een grensovergang) veilig was, en/of (vervolgens in Nederland) die hasjiesj en/of hennep uit die auto hebben/heeft geladen en/of hebben/heeft opgeslagen in een pand (woonwagen aan de [adres]) en/of (vervolgens) die hasjiesj en/of hennep (weer) hebben/heeft ingeladen in een

bestelbus (Mercedes) en/of die hasjiesj en/of hennep verder hebben/heeft vervoerd in de richting van Amsterdam en/of naar een plaats elders in Nederland;

(zakendossier 68)

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 01 maart 2006 te Arnhem en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 86 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.

hij in of omstreeks de periode van de maand augustus 2005 tot en met 1 maart 2006 te Arnhem, Apeldoorn, Haarlemmermeer (Schiphol) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen

en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die/dat feit(en),

-onder meer- hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) een of meerdere malen een reis hebben/heeft geboekt naar Panama en/of Brazilië en/of in verband daarmee (een) vliegticket(s) hebben/heeft besteld en/of betaald en/of naar Schiphol zijn/is gereden en/of naar Panama en/of Brazilië zijn/is gereisd en/of (vervolgens) Panama en Brazilië hebben/heeft bezocht en/of (aldaar) contact hebben/heeft gelegd en/of onderhouden met een of meer personen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en/of (aldaar) een of meerdere personen hebben/heeft benaderd om verdachte en/of verdachtes mededader(s) in contact te brengen met een of meer personen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en/of in verband daarmee instructies en/of aanwijzingen hebben/heeft gegeven en/of (via Western Union) geld naar rekeningen in -onder meer- Panama en/of Brazilië hebben/heeft gestort en/of aldaar geld hebben/heeft ontvangen;

(zakendossier 58)

3.

hij op of omstreeks 01 maart 2006 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos

kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

(zakendossier 69)

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

4.

hij op of omstreeks 01 maart 2006 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten:

* een patroonhouder (merk Meggar, voorzien van opschrift MG-CZ75-9mm, bestemd

voor patronen van kaliber 9X19mm),

* een patroonhouder (merk onbekend, bestemd voor patronen van kaliber 9X19mm)

en/of

* -scherpe- patronen (128/129 stuks volmantelpatronen, merk Geco en/of FLB

en/of S&B en/of van onbekend merk met bodemstempel NNY, kaliber 9X19mm);

(zakendossier 69)

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

5.

hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005 tot en met 1 maart 2006 te Arnhem, Apeldoorn en/of (elders) in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door (onder meer) verdachte, [betrokkene 1], [betrokkene 2], [chauffeur] en/of andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II, en/of het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet (handel in en/of in-/uitvoer van hasjiesj/hennep/cocaïne/harddrugs/softdrugs), althans het plegen van misdrijven;

(zakendossiers 75, 58, 68 en/of 69)

2a. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 21 maart 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts tot een geldboete ten bedrage van € 7774,22 bij niet betaling te vervangen door 68 dagen hechtenis.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

2b. De geldigheid van de dagvaarding

Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsman betoogd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard daartoe stellende dat de term ‘en/of andere personen ‘ een onvoldoende duidelijke opgave van de leden van de criminele organisatie bevat en derhalve niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding gestelde eisen.

De rechtbank verwerpt dit verweer.

De verdachte heeft, gelet op de wijze waarop de raadsman namens hem stelling heeft genomen tegen hetgeen hem door het openbaar ministerie wordt verweten, ervan blijk gegeven voldoende te hebben begrepen waartegen hij zich moest verdedigen. In de tenlastelegging staan een aantal namen wel uitgeschreven, de beoordeling of deze personen dan wel ‘en/of anderen’ hebben deelgenomen aan de criminele organisatie is vervolgens een zaak van bewijs. De tenlastelegging voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.

3. De beslissing inzake het bewijs

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in wettelijke vorm door de verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, divisie Justitiële Zaken, Unit Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, BPS nummer 06-031857, gesloten op 13 september 2006 met bijlagen.

Ten aanzien van feit 1

Terzake dit feit kan het navolgende worden vastgesteld en overwogen.

Op 1 maart 2006 wordt [betrokkene 2] (verder ook te noemen [betrokkene 2]) op de A12 aangehouden terwijl hij een Mercedesbus ([nummer]) bestuurt . In de bus bevindt zich 86 kg hennep, in verhuisdozen, verpakt in gesealde plasticzakken van ieder een ½ kg hennep. De verhuisdozen zijn genummerd: 8 dozen met cijfer 3, bevattende ieder 6 zakken van een ½ kg,

1 doos met cijfer 2 met 4 zakken van een ½ kg en 15 dozen met cijfer 4 bevattende ieder 8 zakken van een ½ kg . [betrokkene 2] heeft deze cijfers op de dozen aangebracht . De dozen zijn bij de woonwagen van [betrokkene 1] (verder ook te noemen [betrokkene 1]) vanuit die woonwagen in de bus geladen. Daarbij waren aanwezig [betrokkene 2], [betrokkene 1] en verdachte (verder ook te noemen [verdachte]) .

Op 1 maart 2006 worden eveneens aangehouden [betrokkene 1] en verdachte. Zij rijden in een Peugeot ([nummer]) . De Peugeot met daarin dus [betrokkene 1] en [verdachte] heeft vanaf het vertrek van de Mercedesbus met daarin [betrokkene 2] vanaf de woonwagen van [betrokkene 1] voortdurend vlak voor en achter die bus gereden . Vanuit de Peugeot had men contact met de bus. [verdachte] had immers een laptop op schoot die aanstond en die contact kon hebben gehad met een peilbaken dat onder aan de Mercedesbus was gemonteerd. Op het hoesje van het peilbaken zijn DNA- sporen van [verdachte] aangetroffen .

De vervoerde hennep was bestemd voor [betrokkene 3], met wie [verdachte] de leverantie telefonisch was overeengekomen .

Een en ander leidt tot de conclusie dat [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [verdachte] ter leverantie tezamen een partij hennep over de Nederlandse wegen hebben vervoerd.

De vraag die vervolgens voorligt is of deze partij van 86 kg hennep door verdachte en zijn medeverdachten in samenspraak vanuit Zwitserland in Nederland is geïmporteerd.

Ter beantwoording van die vraag kan het navolgende worden vastgesteld en overwogen.

[chauffeur] heeft – samengevat - verklaard - wat grotendeels wordt bevestigd door diverse afgeluisterde telefoongesprekken tussen hem en [betrokkene 2] (waarbij [betrokkene 1] soms aanwezig is) en tussen [verdachte] en [betrokkene 2] - dat hij zich op verzoek van [betrokkene 2] geleend heeft om tegen betaling weed in een auto te transporteren. Hij is daartoe 2x tevergeefs naar Zwitserland gereden. Op 27 februari 2006 is hij wederom naar Zwitserland gegaan. In een plaatsje in de buurt van Basel zijn in aanwezigheid van [verdachte] en [betrokkene 1] drugs in een door hem gehuurde auto geladen. Daarna zijn ze (dus in de nacht van 27/28 februari 2006) rechtstreeks naar Nederland gereden, alwaar de drugs zijn overgeladen in de woonwagen van [betrokkene 1] .

Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen [betrokkene 2] en [verdachte] blijkt dat [betrokkene 2] in de gaten heeft gehouden of het veilig was bij de grensovergang tussen Duitsland en Nederland .

Gelet op met name de omstandigheid dat de door [chauffeur] vanuit Zwitserland via Duitsland vervoerde partij drugs in de woonwagen van [betrokkene 1] is geladen en op de omstandigheid dat de 86 kg hennep vanuit de woonwagen van [betrokkene 1] in de Mercedesbus is geladen komt het de rechtbank uiterst hypothetisch voor dat het niet om een en dezelfde partij zou gaan. Dit temeer nu de 86 kg hennep is gekwalificeerd als “buitenweed”(dus niet gekweekt in Nederland) . En verdachte en zijn medeverdachten zwijgen allen en hebben derhalve geen andere aannemelijke verklaring voor de afkomst van de onderhavige 86 kg hennep gegeven.

Al hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen leidt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het onder feit 1, primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.

Ten aanzien van feit 2

De vraag die ter beantwoording voorligt is – beknopt - of verdachte (verder ook te noemen [verdachte]) tezamen met [betrokkene 1] (verder ook te noemen [betrokkene 1])en [betrokkene 2] (verder ook te noemen) geprobeerd hebben een cocaïnelijn vanuit Zuid-Amerika naar Nederland op te zetten. Van belang bij de beantwoording van deze vraag is dat verdachte en zijn medeverdachten terzake vrijwel niets hebben verklaard; zij hebben zich allen beroepen op hun zwijgrecht. Dit brengt mee dat de rechtbank bij de duiding van de ter beschikking staande bewijsmiddelen kan komen tot de vaststelling van de onderstaande redengevende feiten en omstandigheden. Verdachte en zijn mededaders hebben immers geen andere aannemelijke duiding gegeven.

[betrokkene 2] is in de periode september 2005 tot en met februari 2006 viermaal naar Zuid-Amerika afgereisd: van 29 september 2005 tot en met 5 oktober 2005 naar Panama, en van respectievelijk 23 november 2005 tot en met 1 december 2005, van 17 december 2005 tot en met 22 december 2005 en van 9 januari 2006 tot en met 13 februari 2006 naar Brazilië .

Tijdens zijn verblijf in Panama en daarna tijdens zijn verblijf in Brazilië heeft [betrokkene 2] contact gehad met [betrokkene 4] (Panama en Brazilië) , [betrokkene 5] (Brazilië) , [betrokkene 6] (Brazilië) en [betrokkene 7] (Brazilië) . Het oogmerk dat [betrokkene 2] bij deze contacten had was drugs . Ten aanzien van al deze genoemde personen, uitgezonderd [betrokkene 5], geldt immers dat zij drugsantecedenten hebben . En ingeval van [betrokkene 4] en diens zakenpartner [betrokkene 5] geldt dat [betrokkene 2] wenste dat deze hem in contact zouden brengen met een drugscontact (een Libanees)/drugscontacten die zij in Brazilië hadden . En wat betreft [betrokkene 7]: deze heeft gedurende zijn verblijf in Brazilië (vanaf 24 januari 2006 ) telefonisch contact met ene [betrokkene 8], waarbij in versluierde taal over cocaïne wordt gesproken . Voorts tracht [betrokkene 2] hem onder druk te zetten: [betrokkene 7] wordt door [betrokkene 2] bedreigd .

Dat [betrokkene 2] voornoemd oogmerk had, wordt bovendien bevestigd door het navolgende:

Op 1 december 2005 wordt [betrokkene 2] van Schiphol opgehaald door zijn vader [betrokkene 1] en [verdachte]. Een lid van het observatieteam vangt het navolgende op uit een gesprek tussen [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [verdachte]:

“Ik hoorde dat [betrokkene 2] onder meer de volgende woorden gebruikte: “4500 bolletjes”, “via Madrid, Peru-Bolivia-Colombia-Panama”, “tussen 5-2000”, “Kerst of januari”, “40%-50%”, en enkele malen “koffers en tassen”.

Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: “Libanees”, “geen plezierreisje”, “het gaat om een hoop geld”.

Ik hoorde [verdachte] een paar maal de naam “[betrokkene 4]”noemen.

Ik hoorde dat [betrokkene 2] voor ongeveer 80% aan het woord was tijdens het gesprek.”

[betrokkene 1] en [verdachte] hadden weet van voornoemd oogmerk van [betrokkene 2] en waren daarbij betrokken. Dit blijkt niet alleen uit het vorenstaand, afgeluisterd - deel van een - gesprek tussen hen drieën, maar ook uit het navolgende.

[verdachte] heeft [betrokkene 2] eveneens opgehaald van Schiphol op 22 december 2005 en hem op 17 december 2005 en 9 januari 2006 naar Schiphol gebracht . Het ticket voor de vlucht op 17 december is door [verdachte] gefinancierd door middel van de creditcard van zijn [betrokkene 9] .

[betrokkene 1] wist waar [betrokkene 2] mee bezig was in Panama . Zo is [betrokkene 4] een bekende van [betrokkene 1]; hij heeft weet van het drugsverleden van [betrokkene 4] en dat de laatste in 1999 was aangehouden op Schiphol met cocaïne in zijn koffer en in verband met drugs gedetineerd is geweest in Engeland . Ook heeft [betrokkene 1] het contact tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 4] in Panama geregeld .

Voorts wisten [betrokkene 1] en [verdachte] van (het verloop van) de contacten van [betrokkene 2] in Brazilië met respectievelijk [betrokkene 4]/[betrokkene 5], de vermeende ziekte van [betrokkene 4] waardoor het leggen van een contact met de “Lib”niet doorging, met [betrokkene 6] en met [betrokkene 7], welke contacten niet wilden vlotten. Van dit alles getuigen de veelvuldige telefoongesprekken tussen [betrokkene 2] enerzijds en [betrokkene 1] en/of [verdachte] anderzijds en de e-mail/internet contacten tussen [betrokkene 2] en [verdachte], beide tussen en/of tijdens de verblijven van [betrokkene 2] in Brazilië, alsmede de OVC gesprekken tussen [verdachte] en [betrokkene 2] na zijn laatste reis naar Brazilië.

En tenslotte financierden [betrokkene 1] en [verdachte], de laatste naast de vliegreis op 17 december 2005, verblijfkosten van [betrokkene 2] in Brazilië . De hele operatie heeft hen alle drie veel geld gekost .

Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [betrokkene 2] in samenspraak met [betrokkene 1] en [verdachte] en gefinancierd mede door de laatstgenoemden getracht heeft in en vanuit Zuid-Amerika een cocaïnelijn op te zetten naar Nederland. Het onder feit 2 tenlastegelegde acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen. Dit met inachtneming van het navolgende.

Dat de verblijven van [betrokkene 2] aldaar alleen tot doel gehad zouden hebben om de import van minimotortjes in Nederland te realiseren, is niet aannemelijk. Tijdens voornoemde veelvuldige telefoongesprekken en e-mailcontacten wordt - op een telefoongesprek na - in het geheel niet gesproken over minimotortjes.

Het verweer dat de verklaring van [betrokkene 5] niet geloofwaardig is omdat deze verklaring telefonisch is opgenomen passeert de rechtbank. Een dergelijk opgenomen verklaring maakt deze nog niet - zo zonder meer - ongeloofwaardig. Bovendien wordt de verklaring van [betrokkene 5] op vele punten bevestigd door de diverse verklaringen van [betrokkene 4] en vice-versa.

En tenslotte, dat aan het afgeluisterde gesprek op Schiphol geen bewijs kan worden ontleend omdat –zo is aangevoerd- het bijvoorbeeld ook kan gaan om een (voorgelezen) krantenbericht passeert de rechtbank eveneens. De gehoorde woorden passen in het verhaal dat [betrokkene 4] heeft geschetst in zijn verklaringen, en wiens naam nota bene ook genoemd wordt.

De omstandigheid dat observant 789 alleen deze desbetreffende woorden heeft opgevangen uit een circa 30 minuten durend gesprek en dat deze observant bij de rechter-commissaris niet bevraagd mocht worden over de omstandigheden waarin hij zich bevond toen hij de woorden hoorde, doet - zo zonder meer - niet af aan de geloofwaardigheid van het gehoorde. De observant heeft zulks immers op ambtsbelofte verklaard.

Ten aanzien van de feiten 3 en 4

Bij huiszoeking op 1 maart 2006 in de woning van verdachte wordt in de meterkast een elektrisch stroomstoot wapen aangetroffen en in de kantoorkamer twee patroonhouders met een groot aantal volmantel patronen .

De aangetroffen wapens en munitie zijn wapens en munitie als bedoeld in respectievelijk artikel 2 lid 1, categorie II onder 5e , artikel 2 lid 1categorie III onder 1e en artikel 2 lid 2 categorie III en van de Wet Wapens en Munitie .

Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht

De rechtbank acht het voorhanden hebben van de wapens en de munitie wettig en overtuigend bewezen nu naar het oordeel van de rechtbank verdachte de beschikkingsmacht had en hij zich daar ook bewust van moet zijn geweest. Zij leidt dat af uit het feit dat de wapens en munitie in de woning zijn aangetroffen en verdachte, noch zijn echtgenote een verklaring hebben gegeven waaruit een andere conclusie kan worden afgeleid.

Ten aanzien van feit 5

In de periode van 1 augustus 2005 tot en met 1 maart 2006 was verdachte aanvankelijk betrokken bij het opzetten van een cocaïnelijn vanuit Zuid-Amerika naar Nederland en naderhand bij de invoer van een partij hennep vanuit Zwitserland naar Nederland. Verwezen wordt naar hetgeen ten aanzien van de feiten 1 en 2 is overwogen. Bij deze activiteiten waren ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betrokken. Het betrof een duurzaam

en gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij verdachte, zij het in een later stadium, met [betrokkene 1] een aansturende rol vervulde. De professionele aanpak komt naar het oordeel van de rechtbank tot uitdrukking in het gebruik van afgeschermde communicatie-middelen en de inzet van plaatsbepalingsapparatuur. Voorts kan uit een aantal ovc-gesprekken worden afgeleid dat geweld niet wordt geschuwd . In dit verband dient ook te worden gewezen op de wapens die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van verdachte.

Het betrof naar het oordeel van de rechtbank een criminele organisatie, waaraan verdachte heeft deelgenomen.

Derhalve acht de rechtbank feit 5 wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

1.

hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2006 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,

(ongeveer) 86 kilogram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of van een

materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, -onder meer- hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) contact hebben/heeft gelegd en onderhouden met (de) leverancier van die hasjiesj en/of hennep en het transport van die hasjiesj en/of hennep hebben/heeft geregeld (het

benaderen/regelen van een chauffeur ([chauffeur]) en het huren/aanschaffen van een auto en/of een bestelbus) en die hasjiesj en/of hennep vanuit Duitsland, in een auto (Toyota) naar Nederland hebben/heeft vervoerd en (daarbij) hebben/heeft gecontroleerd/gekeken of de route die moest worden afgelegd (met name bij het passeren van een grensovergang) veilig was, en (vervolgens in Nederland) die hasjiesj en/of hennep uit die auto hebben/heeft geladen en hebben/heeft

opgeslagen in een pand (woonwagen aan de [adres]) en (vervolgens) die hasjiesj en/of hennep (weer) hebben/heeft ingeladen in een bestelbus (Mercedes) en die hasjiesj en/of hennep verder hebben/heeft vervoerd in de richting van Amsterdam;

2.

hij in de periode van de maand augustus 2005 tot en met 1 maart 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de

Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, anderen heeft getracht te bewegen om om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen

tot het plegen van die/dat feit(en) heeft getracht te verschaffen, -onder meer- hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) meerdere malen een reis hebben/heeft geboekt naar Panama en Brazilië en in verband daarmee vliegtickets hebben/heeft besteld en

betaald en naar Schiphol zijn/is gereden en naar Panama en Brazilië zijn/is gereisd en contact hebben/heeft gelegd en onderhouden met personen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en personen hebben/heeft benaderd om verdachte en/of verdachtes mededader(s) in contact te brengen met personen die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en in verband daarmee instructies en/of aanwijzingen hebben/heeft gegeven en (via Western Union) geld naar rekeningen in -onder meer- Panama en/of Brazilië hebben/heeft gestort;

3.

hij op 01 maart 2006 te Apeldoorn, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

4.

hij op 01 maart 2006 te Apeldoorn, een of meer wapens van categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten:

* een patroonhouder (merk Meggar, voorzien van opschrift MG-CZ75-9mm, bestemd

voor patronen van kaliber 9X19mm),

* een patroonhouder (merk onbekend, bestemd voor patronen van kaliber 9X19mm)

en/of

* -scherpe- patronen (128/129 stuks volmantelpatronen, merk Geco en/of FLB

en/of S&B en/of van onbekend merk met bodemstempel NNY, kaliber 9X19mm);

5.

hij in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 1 maart 2006 in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte, [betrokkene 1], [betrokkene 2], welke organisatie tot oogmerk had het verkopen, afleveren, en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II, (handel in en/of in-/uitvoer van hasjiesj/hennep/cocaïne/harddrugs/softdrugs);

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1 primair:

“medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod”

Ten aanzien van feit 2

“het medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid middelen of inlichtingen te verschaffen”

Ten aanzien van feit 3

“handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II ”

Ten aanzien van feit 4

“handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”

en

“handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie”

Ten aanzien van feit 5

“het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”

4b. De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.

6. De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 12 september 2006.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Vast staat dat verdachte tezamen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan het door middel van een internationale transport, waarbij voor het vervoer gebruik is gemaakt van een andere persoon, importeren vanuit het buitenland van 86 kilo soft drugs. Mede door dit handelen van verdachte wordt de (groot)handel in softdrugs in stand gehou¬den.

Ook heeft verdachte tezamen met anderen zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het opzetten van een cocaïnelijn vanuit Zuid-Amerika.

Tevens heeft verdachte wapens en munitie voorhanden gehad.

Verdachte heeft zijn activiteiten ontplooid in het verband van een criminele organisatie die zich bezighield met de in- en uitvoer van hoeveelheden softdrugs en de invoer van cocaïne in Nederland.

De verdachte is pas later bij de organisatie gekomen en heeft een klein half jaar daaraan deelgenomen. Hij vervulde in die korte tijd binnen die criminele organisatie wel een belangrijke rol.

Verdachte heeft aldus enerzijds een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs en harddrugs. De gezondheidsbelangen van anderen worden daardoor op het spel gezet en de maatschappij lijdt onder de door de gebruikers gepleegde criminele feiten.

Anderzijds geldt dat de opzet van de cocaïnelijn uiteindelijk niet tot stand is gekomen door de weinig professionele wijze van optreden van verdachte en zijn medeverdachten.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie nu de rechtbank dit mede gelet op de “klunzige”voorbereidingshandelingen een meer passende afdoening vindt en zal derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren opleggen.

Uit de samenhang van de bewezenverklaarde feiten blijkt dat verdachte alleen oog heeft gehad voor eigen financieel gewin. Dit brengt de rechtbank ertoe om, naast bovengenoemde gevangenisstraf, tevens een geldboete op te leggen ter hoogte van de waarde van de goederen waarop conservatoir beslag ligt, te weten € 7774,22.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 23, 24, 24c, 27, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 3, 10, 10a en 13 van de Opiumwet op de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

A) een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

en

B) een geldboete van € 7.774, 22 (zevenduizendzevenhonderdvierenzeventig euro en tweeëntwintig eurocent),

bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 dagen hechtenis.

Aldus gewezen door:

mr. J.H.M. Westenbroek, rechter, als voorzitter,

mr. J.P. Bordes, rechter,

mr. M.C Gerritsen, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. M.C.A. Plantenga, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2007.