Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6785, 13/00694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6785, 13/00694

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 augustus 2017
Datum publicatie
18 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:6785
Formele relaties
Zaaknummer
13/00694

Inhoudsindicatie

Aan de door Luxemburg afgegeven E101-verklaring komt voor belanghebbende als rijnvarende, die in Nederland woont, geen bindende werking toe. Belanghebbende is verplicht verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 13/00694

uitspraakdatum: 15 augustus 2017

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2013, nummer AWB LEE 11/2228, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie; hierna: de Staat)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie EU van 9 september 2015, X en T.A. van Dijk, gevoegde zaken C-72/14 en C-197/14, ECLI:EU:C:2015:564 (hierna: X en T.A. van Dijk) en het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2016, nr. 12/03718, ECLI:NL:HR: 2016:82 heeft belanghebbende bij brief van 17 oktober 2016 en de Inspecteur bij brief van 11 november 2016 nader gereageerd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren [in] 1951, heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2006 in Nederland.

2.2.

Belanghebbende heeft gedurende het hele jaar 2006 als kapitein in loondienst werkzaamheden verricht op een binnenvaartschip, het motortankschip (mts) [A] . Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 (Herziene Rijnvaartakte). Het schip is in eigendom bij [B] V.O.F., gevestigd in Nederland.

2.3

Belanghebbende was gedurende het hele jaar 2006 in dienst bij [C] (hierna: [C] ), gevestigd te Luxemburg.

2.4.

De winst- en verliesrekening van [B] V.O.F. over het jaar 2006 vermeldt onder meer het volgende:

Opbrengsten

netto omzet

782.726

Personeelskosten

Overige personeelskosten

270.523

Op de balans is een kostenegalisatiereserve vermeld van € 20.000.

2.5.

Voor het mts [A] is op 1 september 1999 aan [B] V.O.F als eigenaar van dit schip een verklaring afgegeven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart, dat het schip behoort tot de Rijnvaart in de zin van artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte (hierna: Rijnvaartverklaring). Op deze verklaring is geen exploitant vermeld.

2.6.

Voor het mts [A] is op 10 augustus 2007 aan [B] V.O.F als eigenaar van dit schip een (nieuwe) Rijnvaartverklaring afgegeven. Op deze verklaring is [C] als exploitant vermeld.

2.7.

Op 25 augustus 2006 is voor het mts [A] een "Certificat d'exploitant" afgegeven, waarop [C] als exploitant vermeld staat.

2.8.

De Luxemburgse autoriteiten hebben aan belanghebbende met dagtekening 24 maart 2006 een E101-verklaring afgegeven. In deze verklaring is vermeld: "L'assuré reste soumis à la législation du pays L du 12.10.2005 au indéterminé."

2.9.

Op 16 juni 2010 heeft het Tribunal administratif du Grand-Duché de Luxembourg geoordeeld dat [C] niet als exploitant van binnenschepen aangemerkt kan worden.

2.10.

Naar aanleiding van de onder 2.9 bedoelde uitspraak is bij brief van 3 oktober 2011 medegedeeld dat alle afgegeven Certificaten d’exploitant ten name van [C] per direct zijn ingetrokken.

2.11.

Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2006 gedaan, waarin hij heeft verzocht om vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen en om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De onderhavige aanslag is met dagtekening 15 oktober 2009 opgelegd, waarbij de gevraagde vrijstelling en aftrek niet zijn verleend.

2.12.

Belanghebbende is tegen deze aanslag in bezwaar gekomen op 25 november 2009. Bij uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2011 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende is hiertegen bij de Rechtbank in beroep gekomen op 16 september 2011.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in het jaar 2006 in Nederland verzekerd en premieplichtig was voor de volksverzekeringen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag waarin geen premie volksverzekeringen is begrepen. In hoger beroep verzoekt belanghebbende tevens om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing