Home

Raad van State, 04-05-2022, ECLI:NL:RVS:2022:1297, 202100450/1/A3

Raad van State, 04-05-2022, ECLI:NL:RVS:2022:1297, 202100450/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
4 mei 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RVS:2022:1297
Formele relaties
Zaaknummer
202100450/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 juni 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne een verzoek van [appellante] om wijziging van haar gegevens in de Basisregistratie personen afgewezen. [appellante] is in het jaar 2000 naar Nederland gekomen. Bij een asielaanvraag heeft zij opgegeven dat zij [voornaam A] [appellante] is, geboren op [geboortedatum A] te [plaats A], China. Deze gegevens zijn op basis van een verklaring onder ede als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp in de Brp opgenomen. Op 10 oktober 2018 heeft zij het college verzocht deze gegevens te wijzigen. Zij stelt dat zij [voornaam B] [appellante] is, geboren op [geboortedatum B] te [plaats B], China. Deze gegevens die [appellante] wil wijzigen, zijn gegevens over haar burgerlijke staat die vallen onder artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder a, 1°, van de Wet brp.

Uitspraak

202100450/1/A3.

Datum uitspraak: 4 mei 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Deurne,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 24 december 2020 in zaak nr. 20/1698 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Deurne.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 heeft het college een verzoek van [appellante] om wijziging van haar gegevens in de Basisregistratie personen (hierna: Brp) afgewezen.

Bij besluit van 25 november 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.

Bij besluit van 22 mei 2020 heeft het college opnieuw het door [appellante] tegen het besluit van 17 juni 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2021, waar [appellante], bijgestaan door mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.H. Delissen, mr. M. van Moorsel, advocaten te Nijmegen, en M.H.W. Berkers-van der Heijden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] is in het jaar 2000 naar Nederland gekomen. Bij een asielaanvraag heeft zij opgegeven dat zij [voornaam A] [appellante] is, geboren op [geboortedatum A] te [plaats A], China. Deze gegevens zijn op basis van een verklaring onder ede als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp in de Brp opgenomen. Op 10 oktober 2018 heeft zij het college verzocht deze gegevens te wijzigen. Zij stelt dat zij [voornaam B] [appellante] is, geboren op [geboortedatum B] te [plaats B], China. Deze gegevens die [appellante] wil wijzigen, zijn gegevens over haar burgerlijke staat die vallen onder artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder a, 1°, van de Wet brp. Bij haar verzoek heeft zij de volgende stukken overgelegd:

1) Een Chinees paspoort, afgegeven op 17 augustus 2012;

2) een Chinese identiteitskaart, afgegeven op 31 december 1997;

3) een Chinese identiteitskaart, afgegeven op 18 oktober 2012;

4) een gelegaliseerde notariële verklaring met geboortegegevens, afgegeven op 20 maart 2018;

5) een gelegaliseerde notariële verklaring van 15 maart 2018 met betrekking tot een huishoudregistratieboekje, een hukou, die is afgegeven op 21 november 2003;

6) een gelegaliseerde notariële verklaring van 15 maart 2018 met betrekking tot een verklaring van het Public Security Bureau (hierna: PSB) van 30 januari 2018;

7) een beëdigde vertaling van de identiteitskaarten;

8) een deskundigenrapportage verwantschapsonderzoek van Verilabs van 9 april 2018.

De besluiten van 17 juni 2019 en 25 november 2019

2.       Bij het besluit van 17 juni 2019 heeft het college het verzoek afgewezen. Volgens het college is niet onomstotelijk vast komen te staan dat de in de Brp geregistreerde gegevens van [appellante] feitelijk onjuist zijn. Aan de identiteitskaart die op 18 oktober 2012 is afgegeven, komt niet de door [appellante] gewenste waarde toe. Volgens de Algemene ambtsberichten China van december 2012 en februari 2018 moeten identiteitskaarten onder andere een vingerafdruk bevatten en moeten deze in persoon worden aangevraagd. De identiteitskaart bevat echter geen vingerafdruk. Bovendien kan [appellante] de identiteitskaart niet in persoon hebben aangevraagd, omdat zij sinds 2 oktober 2001 in Nederland woont. Verder is niet vast te stellen hoe de autoriteiten in China haar identiteit hebben vastgesteld. [appellante] heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat deze identiteitskaart en de andere stukken die zij heeft overgelegd, op haar betrekking hebben. Uit het verwantschapsonderzoek kan weliswaar afgeleid worden wie de biologische ouders zijn van [appellante], maar dit onderzoek geeft geen uitsluitsel over het geboortejaar, de geboorteplaats of de naam, aldus het college. Bij besluit van 25 november 2019 heeft het college het door [appellante]  gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

De uitspraak van 3 april 2020

3.       In de uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het standpunt van het college deels gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het paspoort geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Hierbij heeft zij meegewogen dat onduidelijk is op grond van welke documenten het paspoort is afgegeven. Aan de notariële verklaringen kan ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, omdat deze niet zijn te linken aan [appellante]. Zij bevatten geen pasfoto en zijn niet persoonlijk in China opgevraagd. Bovendien zijn deze verklaringen kopieën die niet op echtheid zijn te controleren. Ook de hukou is een kopie en niet is te controleren of de gegevens compleet zijn. Het college heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat aan de identiteitskaart van 18 oktober 2012 niet de door [appellante] gewenste waarde toekomt. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de opmaak van deze identiteitskaart en de verklaringen van [appellante] over hoe zij deze identiteitskaart heeft aangevraagd, niet stroken met de informatie uit de Algemene ambtsberichten China van december 2012 en februari 2018. Volgens de rechtbank kan [appellante] echter wel worden gevolgd in haar betoog dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het aan de identiteitskaart van 31 december 1997 geen waarde hecht. Deze identiteitskaart is onderzocht door een documentdeskundige en deze heeft verklaard dat hij geen kenmerken van vervalsingen heeft aangetroffen. Daarom moet worden uitgegaan van de authenticiteit van dit document. Bovendien is de identiteitskaart afgegeven voordat [appellante] naar Nederland kwam. Dat [appellante] deze identiteitskaart persoonlijk heeft afgehaald in China is daarom waarschijnlijk. Het college heeft daarnaast niet weersproken dat [appellante] degene is op de foto van de identiteitskaart. Onder deze omstandigheden heeft [appellante] met deze identiteitskaart een begin van bewijs geleverd dat zij [voornaam B] [appellante] is, aldus de rechtbank. De overige documenten en informatie zoals de hukou en de uitslag van het verwantschapsonderzoek komen daardoor in een ander licht te staan. Om deze reden heeft de rechtbank het besluit van 25 november 2019 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het door [appellante] gemaakte bezwaar moest beslissen.

Het besluit van 22 mei 2020

4.       Bij besluit van 22 mei 2020 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hierbij heeft het de eerder gegeven motivering aangevuld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het paspoort geen brondocument is. Het heeft daarnaast geconstateerd dat in de hukou staat dat [appellante] op 21 november 2003 is ingeschreven, terwijl zij op dat moment al in Nederland woonde. Zij heeft niet verduidelijkt hoe dit kan. Verder zijn alle notariële verklaringen afgegeven op basis van de identiteitskaart van 18 oktober 2012, die niet betrouwbaar is. Het college heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het niet kan vaststellen of [appellante] degene is die is afgebeeld op de foto van de identiteitskaart van 31 december 1997, omdat deze identiteitskaart 22 jaar oud is. Uit de identiteitskaart kan slechts het bestaan van een persoon met de naam [voornaam B] [appellante] worden afgeleid, aldus het college.

De aangevallen uitspraak

5.       Bij uitspraak van 24 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 22 mei 2020 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat het paspoort geen brondocument is. Daarnaast heeft zij overwogen dat onduidelijk is op grond van welke documenten het paspoort is afgegeven. De verklaring van [appellante] tijdens de zitting van 14 oktober 2020, dat zij bij de aanvraag van het paspoort een gelegaliseerde geboorteakte, een gelegaliseerde antecedentenverklaring en een gelegaliseerde ‘hukou’ heeft overgelegd, is niet aannemelijk, omdat zij eerder meermalen heeft verklaard niet meer te weten met welke documenten zij het paspoort heeft aangevraagd. De rechtbank heeft verder meegewogen dat alle documenten die [appellante] heeft overgelegd, dateren van ná de afgifte van het paspoort. Het college heeft zich volgens de rechtbank daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat aan de identiteitskaart van 18 oktober 2012 niet de door [appellante] gewenste waarde toekomt. Deze identiteitskaart bevat namelijk geen vingerafdruk, terwijl dit volgens de Algemene ambtsberichten China van december 2012 en februari 2018 wel zou moeten. De rechtbank heeft [appellante] niet gevolgd in haar stelling dat deze identiteitskaart van de eerste generatie is en om die reden geen vingerafdruk bevat. Volgens het Algemeen ambtsbericht China van juli 2020 zijn identiteitskaarten van de eerste generatie sinds 1 januari 2013 niet meer geldig. Het is daarom niet aannemelijk dat de autoriteiten op 18 oktober 2012 nog een identiteitskaart van de oude generatie hebben afgegeven. De verklaring van [appellante] dat zij de identiteitskaart niet in persoon heeft aangevraagd, strookt bovendien niet met de informatie uit de Algemene ambtsberichten China van december 2012 en februari 2018. Omdat op alle overgelegde notariële verklaringen het identiteitsnummer van de identiteitskaart van 18 oktober 2012 is vermeld, heeft het college ook aan die notariële verklaringen niet de door [appellante] gewenste waarde hoeven hechten. Het college heeft daarnaast deugdelijk gemotiveerd waarom het de hukou terzijde heeft geschoven. Verder heeft [appellante] met het verwantschapsonderzoek niet aannemelijk gemaakt dat zij degene is waarop de overgelegde documenten betrekking hebben. Om deze reden heeft het college aan de identiteitskaart van 31 december 1997 terecht geen waarde gehecht, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

6.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan het paspoort niet de door haar gewenste waarde toekomt. De rechtbank heeft niet onderkend dat het paspoort een brondocument is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1219, betoogt zij dat het college had moeten uitgaan van de juistheid van het paspoort.

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799), moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1198 is voor wijziging van in de Brp geregistreerde gegevens vereist dat buiten redelijke twijfel uit de brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. De in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten zijn brondocumenten op grond waarvan bepaalde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de Brp. Om als zo’n  brondocument te kunnen worden aangemerkt, moet het betreffende document voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in dat tweede lid. Dat een document een brondocument is, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de Brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit Hoofdstuk 2, Afdeling 1, paragraaf 3 van de Wet brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285).

6.2.    In het overgelegde paspoort worden de naam, de geboorteplaats en de geboortedatum vermeld waarover het verzoek tot wijziging gaat. Het college twijfelt niet aan de echtheid van het paspoort. Het paspoort moet in dit geval daarom, anders dan de rechtbank heeft overwogen, worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1198, overweging 8.5). Hoewel in beginsel van de juistheid van een door de Chinese autoriteiten afgegeven paspoort moet worden uitgegaan (zie de door [appellante] aangehaalde uitspraak van 13 mei 2020), was het college in dit geval niet gehouden om de in het paspoort vermelde naam, geboorteplaats en geboortedatum in te schrijven in de Brp. De eerste reden hiervoor is dat het college de tijdens de zitting van 14 oktober 2020 gegeven verklaring van [appellante] over hoe zij dat paspoort heeft verkregen, niet aannemelijk heeft hoeven vinden. Deze verklaring van [appellante] dat zij bij de paspoortaanvraag een gelegaliseerde geboorteakte, een gelegaliseerde antecedentenverklaring en een gelegaliseerde ‘hukou’ heeft overgelegd is namelijk in tegenspraak met de verklaring die zij op 1 april 2019 en op de zitting bij de rechtbank op 12 maart 2020 heeft afgelegd waarbij zij uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij niet meer wist met welke stukken zij het paspoort had aangevraagd. De tweede reden is dat [appellante] geen van de documenten die zij bij de aanvraag van het paspoort stelt te hebben gebruikt, aan het college heeft overgelegd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar niet kan worden verweten dat zij dit niet heeft gedaan. Het college heeft hierdoor niet kunnen verifiëren of deze documenten bestaan en betrouwbaar zijn (vergelijk de hiervoor vermelde uitspraak van vandaag, overwegingen 8.4 en 8.6). Het betoog slaagt niet.

7.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de identiteitskaart van 18 oktober 2012 niet de door haar gewenste waarde toekomt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de door haar betrokken informatie uit de Algemene ambtsberichten China van december 2012 en februari 2018 gaat over identiteitskaarten van de tweede generatie. De identiteitskaart van 18 oktober 2012 is echter van de eerste generatie. Zulke identiteitskaarten bevatten geen vingerafdruk en hoefden niet in persoon te worden aangevraagd. De door de rechtbank betrokken informatie uit het Algemeen ambtsbericht China van juli 2020, namelijk dat identiteitskaarten van de eerste generatie na 1 januari 2013 niet meer geldig zijn, is onjuist. Uit een artikel van de 'Immigration and Refugee Board of Canada' van 6 juli 2011 blijkt dat zulke identiteitskaarten ook nog na 1 januari 2013 kunnen worden gebruikt, aldus [appellante].

7.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de opmaak van de identiteitskaart van 18 oktober 2012 en de verklaringen van [appellante] over hoe zij deze heeft aangevraagd, niet stroken met de informatie uit het Algemeen ambtsbericht China van december 2012. Op pagina 39 van dit ambtsbericht staat dat de 'Law on Resident Identity Cards' uit 2004 met ingang van 1 januari 2012 is gewijzigd. Op deze pagina staat daarnaast dat identiteitskaarten onder meer vingerafdrukken bevatten. Uit dit ambtsbericht leidt de Afdeling af dat identiteitskaarten die na 1 januari 2012 zijn afgegeven, vingerafdrukken bevatten. [appellante] heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de Chinese autoriteiten op 18 oktober 2012 nog identiteitskaarten uitgaven zonder vingerafdrukken. Het artikel van de 'Immigration and Refugee Board of Canada' geeft hierover geen uitsluitsel. Dat artikel gaat niet over de situatie na 1 januari 2012. Bovendien gaat dat artikel alleen over de vraag in hoeverre geldige identiteitskaarten van de eerste generatie ten tijde van dat artikel nog konden worden gebruikt. Hieruit blijkt niet of de Chinese autoriteiten op 18 oktober 2012 nog identiteitskaarten uitgaven zonder vingerafdrukken. Op pagina 50 van het Algemeen ambtsbericht van december 2012 staat verder dat aanvragers van identiteitskaarten in persoon moeten verschijnen, onder andere in verband met het afnemen van vingerafdrukken. [appellante] heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat identiteitskaarten niet in persoon hoefden te worden aangevraagd.

Onder deze omstandigheden was het college niet gehouden om de op de identiteitskaart vermelde naam en geboortedatum in te schrijven in de Brp (vergelijk de hiervoor vermelde uitspraak van vandaag, overwegingen 8.4 en 8.6). Het betoog slaagt niet.

8.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de hukou geen waarde toekomt. Dat [appellante] op 21 november 2003 in de hukou is ingeschreven terwijl zij op dat moment al in Nederland woonde, is niet relevant. In China bestaat namelijk geen verplichting om op het in de hukou aangegeven adres te wonen. De instanties in China controleren ook niet of een persoon daadwerkelijk op dat adres woont.

8.1.    Dit betoog faalt alleen al omdat zij haar stellingen niet heeft onderbouwd. In aanvulling hierop overweegt de Afdeling dat in de hukou het nummer wordt vermeld van de identiteitskaart van 18 oktober 2012. Deze kaart is, gelet op wat onder 5.1 is overwogen, onbetrouwbaar. Die kaart is bovendien afgegeven op 18 oktober 2012, terwijl de hukou eerder is afgegeven, namelijk op 21 november 2003.

9.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met de uitkomst van het verwantschapsonderzoek geen verband kan worden gelegd tussen haar en de door haar overgelegde documenten.

9.1.    In het door [appellante] overgelegde verwantschapsonderzoek staat dat [vader] haar biologische vader is en [moeder] haar biologische moeder. In de notariële verklaringen van 20 maart 2018 en 30 januari 2018 en in de hukou worden [vader] en [moeder] vermeld als de ouders van [voornaam B] [appellante]. Dit is echter onvoldoende om aannemelijk gemaakt te achten dat [appellante] dezelfde persoon is als [voornaam B] [appellante]. De reden hiervoor is dat in de notariële verklaringen en de hukou het nummer wordt vermeld van de identiteitskaart van 18 oktober 2012. Deze kaart is, gelet op wat onder 5.1 is overwogen, onbetrouwbaar. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld op 25 april 2022 door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr.  D.A.C. Slump en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022

176-857