Home

Raad van State, 13-05-2020, ECLI:NL:RVS:2020:1219, 201907039/1/A3

Raad van State, 13-05-2020, ECLI:NL:RVS:2020:1219, 201907039/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 mei 2020
Datum publicatie
13 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:1219
Formele relaties
Zaaknummer
201907039/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden een verzoek van [appellant] tot wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen afgewezen. [appellant] staat in de brp ingeschreven als [naam 1], geboren op [geboortedatum] 1985 te Baishi (China). Deze gegevens zijn ontleend aan een door hem op 19 februari 2001 afgelegde verklaring onder ede, die overeenkomt met eerdere verklaringen tegenover de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 16 december 1999 en 22 mei 2000 in het kader van zijn asielprocedure. Hij heeft het college verzocht om zijn gegevens te wijzigen in [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1977 te Qingtian County (China). Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat volgens het college niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de gegevens over [appellant] in de brp onjuist zijn en [appellant] dezelfde persoon is als de in de door hem overgelegde documenten genoemde persoon.

Uitspraak

201907039/1/A3.

Datum uitspraak: 13 mei 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2019 in zaak nr. 19/439 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college een verzoek van [appellant] tot wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.

Bij besluit van 8 januari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, en het college, vertegenwoordigd door J.L.M. van den Broek en mr. P.A.J.S. Lathouwers, zijn verschenen. Het college heeft twee deskundigen, dr. mr. J.H.A.M. Grijpink en ing. C. Verhulst, meegebracht, die door de Afdeling ter zitting zijn gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] staat in de brp ingeschreven als [naam 1], geboren op [geboortedatum] 1985 te Baishi (China). Deze gegevens zijn ontleend aan een door hem op 19 februari 2001 afgelegde verklaring onder ede, die overeenkomt met eerdere verklaringen tegenover de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 16 december 1999 en 22 mei 2000 in het kader van zijn asielprocedure. Hij heeft het college verzocht om zijn gegevens te wijzigen in [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1977 te Qingtian County (China). Daartoe heeft hij de volgende documenten overgelegd:

- een Chinees paspoort, op 18 augustus 2017 afgegeven door de Chinese ambassade te Den Haag;

- een notariële verklaring betreffende geboorte, afgegeven op 26 oktober 2017;

- een kopie van een notariële bevestiging geen huwelijk, afgegeven op 26 oktober 2017;

- een kopie van een huishoudregistratieboekje, oftewel hukou, afgegeven op 21 september 2017;

- een onderzoeksrapport van DNA-verwantschapsonderzoek (hierna: DNA-onderzoek) tussen [appellant] en zijn moeder, opgemaakt op 31 juli 2017 door Sanquin te Amsterdam.

2.    Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat volgens het college niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de gegevens over [appellant] in de brp onjuist zijn en [appellant] dezelfde persoon is als de in de door hem overgelegde documenten genoemde persoon.

Wetgeving

3.    De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet onomstotelijk vaststaat dat de over hem in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn en hij [naam 2] is. Daartoe voert hij aan dat hij voldoende gelegaliseerde documenten heeft overgelegd, waaronder, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ook een originele notariële verklaring betreffende geboorte. Als het college twijfelt aan de authenticiteit van een document ligt het op de weg van het college om daarnaar onderzoek te doen. Zolang het college dit nalaat, dient van de authenticiteit te worden uitgegaan. Ten slotte kan het verband tussen hem en de documenten met behulp van het DNA-onderzoek worden gelegd, aldus [appellant].

Beoordeling

5.    De rechtbank heeft terecht verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233) waarin zij heeft overwogen dat voorop dient te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de  Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

6.    [appellant] is destijds in de brp ingeschreven op basis van een verklaring onder ede als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp. [appellant] heeft een Chinees paspoort overgelegd. Dit is een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp. Het paspoort is dus van een hogere rangorde dan de verklaring onder ede van 19 februari 2001. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1626, dient in beginsel van de juistheid van een door de Chinese autoriteiten afgegeven paspoort te worden uitgegaan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor twijfel daarover in de enkele stelling van het college dat onduidelijk is op basis van welke gegevens het paspoort is afgegeven en in het enkele feit dat volgens het Algemeen ambtsbericht China uit 2018 valse en vervalste documenten in China eenvoudig kunnen worden verkregen.

7.    Uit de Verklaring van onderzoek van 23 mei 2018 van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is gebleken dat de overgelegde notariële bevestiging geen huwelijk en de hukou een fotokopie betreffen en niet het origineel. Het zijn geen documenten waarvan de authenticiteit en inhoudelijke juistheid zijn komen vast te staan. Om die reden kan aan die twee documenten niet de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan toegekend wenst te zien.

    [appellant] stelt dat de notariële verklaring betreffende geboorte een origineel brondocument is. Uit de Verklaring van onderzoek blijkt dat dit document niet viel te beoordelen. Ter zitting heeft de deskundige van het Bureau Documenten toegelicht dat de notariële verklaring betreffende geboorte weliswaar origineel is, maar het geheel ‘tactisch niet in orde’ is wegens het ontbreken van het paspoort waarop het document gebaseerd is. Ter zitting is evenwel door de Afdeling met partijen vastgesteld dat het paspoort, op 18 augustus 2017 afgegeven door de Chinese ambassade te Den Haag, al onder het college was toen het college het Bureau Documenten verzocht onderzoek te doen naar de overgelegde documenten. Het had op de weg van het college gelegen om dit paspoort voorafgaand aan het onderzoek aan het Bureau Documenten te doen toekomen, zodat het in het onderzoek kon worden betrokken. [appellant] heeft dus ook een notariële verklaring betreffende geboorte overgelegd waarvan, gelet op wat hiervoor is overwogen, is komen vast te staan dat het een origineel document is. Dit is een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet brp. Dit document is dus evenals het paspoort van een hogere rangorde dan de verklaring onder ede van 19 februari 2001.

    Dat het college het paspoort niet heeft doen toekomen aan het Bureau Documenten valt [appellant] op geen enkele manier te verwijten. Het college moet dit alsnog doen. Afhankelijk van de uitkomst van het nadere onderzoek door het Bureau Documenten zal het college nader moeten beoordelen of het verband kan worden gelegd tussen [appellant] en de overgelegde documenten, gelet op het DNA-onderzoek, waarin met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bewezen is verklaard dat [appellant] een biologische zoon is van de vrouw die in de notariële verklaring betreffende geboorte als moeder is aangeduid. Er is geen reden om ervan uit te gaan dat de identiteitscontrole van de moeder door het Nederlandse consulaat-generaal te Shanghai onjuist heeft plaatsgevonden (vergelijk de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019). Om geen betekenis te hoeven toekennen aan het DNA-onderzoek dient het college na te gaan of er aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat [appellant] broers of zussen heeft (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:611). De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. Het betoog slaagt.

Conclusie

8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 8 januari 2019 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking. Het college moet opnieuw een besluit nemen op het door [appellant] tegen het besluit van 10 juli 2018 gemaakte bezwaar. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil zal de Afdeling daarvoor een termijn stellen en ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2019 in zaak nr. 19/439;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 8 januari 2019, kenmerk 18.12163;

V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dat besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: eenentwintighonderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020

582-898.

 

BIJLAGE

 

Algemene verordening gegevensbescherming

Artikel 16

Recht op rectificatie

De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.7

1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de

volgende gegevens opgenomen:

a. algemene gegevens:

1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;

[...]

Artikel 2.8

[...]

2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

[...]

Artikel 2.58

1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling [artikelen 2.1-2.61].