Home

Raad van State, 06-02-2020, ECLI:NL:RVS:2020:341, 201808112/1/V2

Raad van State, 06-02-2020, ECLI:NL:RVS:2020:341, 201808112/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 februari 2020
Datum publicatie
12 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:341
Zaaknummer
201808112/1/V2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 31 augustus 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Uitspraak

201808112/1/V2.

Datum uitspraak: 6 februari 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 oktober 2018 in zaak nr. NL18.16028 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 1 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

Op verzoek van de Afdeling heeft de staatssecretaris schriftelijk een aantal vragen beantwoord.

De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met de zaak ECLI:NL:RVS:2020:342 ter zitting behandeld op 8 oktober 2019, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hidding, advocaat te Diever, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, en mr. R.A. Visser zijn verschenen. Verder is mr. M.F.M. Wannet van Buro Kleurkracht (hierna: Wannet) aan de zijde van de vreemdeling verschenen.

Overwegingen

Achtergrond

1.    Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, in deze zaak specifiek de gestelde seksuele gerichtheid van een vreemdeling, voldoende rekening houdt met de culturele achtergrond van de desbetreffende vreemdeling. Bepaalde woorden, begrippen of uitdrukkingen, kunnen namelijk in verschillende culturen een andere lading of betekenis hebben. Dit kan in bepaalde gevallen tot gevolg hebben dat bij het horen een misverstand ontstaat over wat een vreemdeling heeft bedoeld te verklaren of welke antwoorden de staatssecretaris van hem verwacht. Daarnaast kan het zo zijn dat bepaalde verklaringen van een vreemdeling meer duiding behoeven omdat die verklaringen, in het licht van zijn culturele achtergrond, mogelijk beter verklaarbaar zijn. Ook kan het zo zijn dat de staatssecretaris bepaalde verklaringen juist niet mag verwachten. In die gevallen kan het nodig zijn dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling bepaalde verklaringen in de culturele context van het land van herkomst plaatst, om een goed begrip te krijgen van het asielrelaas van een vreemdeling.

1.1.    Bij de Afdeling zijn meer zaken aanhangig waarin een vergelijkbare vraag speelt. Daarin zal met een verwijzing naar deze uitspraak worden beslist, al dan niet met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000. Dat laatste kan omdat deze uitspraak de beantwoording bevat van vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling en de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven.

Brief van de staatssecretaris van 4 oktober 2019

2.    De vreemdeling heeft ter zitting bij de Afdeling betoogd dat de staatssecretaris in strijd met de goede procesorde pas in zijn brief van 4 oktober 2019 inhoudelijk heeft gereageerd op het hogerberoepschrift. Het betoog dat deze reactie daarom buiten beschouwing moet worden gelaten, slaagt niet. De staatssecretaris heeft deze immers ingediend vóór 6 oktober 2019, de door de Afdeling in de uitnodiging voor de zitting gestelde uiterste termijn voor het indienen van nadere stukken. De reactie is op 7 oktober 2019 aan de gemachtigde van de vreemdeling gefaxt en de vreemdeling heeft de gelegenheid gehad om daarop ter zitting te reageren. De Afdeling zal de reactie van de staatssecretaris dan ook bij de beoordeling betrekken.

Inleiding

3.    De vreemdeling komt uit Oeganda en heeft aan zijn opvolgende aanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat, gelet op zijn culturele achtergrond, de staatssecretaris in de vorige procedure niet zonder meer had mogen concluderen dat hij meer had moeten verklaren over zijn gestelde seksuele gerichtheid. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft de vreemdeling een rapport overgelegd van Buro Kleurkracht van 14 mei 2018, waarin wordt ingegaan op zijn culturele achtergrond en de door hem in de vorige procedure afgelegde verklaringen. Volgens de vreemdeling is de staatssecretaris daarom gehouden om de geloofwaardigheid van zijn gestelde seksuele gerichtheid opnieuw te beoordelen.

3.1.    De staatssecretaris heeft zich in het bij de rechtbank bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij in de vorige procedure bij de beoordeling van de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling al rekening heeft gehouden met de culturele context. Het rapport van Buro Kleurkracht bevat geen nieuwe informatie die tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid kan leiden. Verder heeft de staatssecretaris bij zijn besluit betrokken dat de vreemdeling in de vorige procedure summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de relaties die hij stelt te hebben gehad, de ontdekking van zijn gestelde seksuele gerichtheid en hoe hij dit accepteerde, bezien in het licht van het taboe dat rust op homoseksualiteit in zijn land van herkomst.

3.2.    De rechtbank heeft overwogen dat het rapport van Buro Kleurkracht niet leidt tot het oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij volgt daarbij het standpunt van de staatssecretaris dat uit het rapport niet blijkt dat hij van vreemdelingen afkomstig uit Oeganda die een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief aanvoeren, niet mag verwachten dat zij adequaat antwoorden op vragen over hun proces van bewustwording en zelfacceptatie. De rechtbank heeft verder bij de beoordeling betrokken dat de staatssecretaris de vreemdeling niet alleen heeft tegengeworpen dat hij er niet in is geslaagd om overtuigend te verklaren over zijn bewustwordingsproces, maar ook dat hij vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de leeftijd waarop hij zich bewust werd van zijn seksuele gerichtheid, over zijn onbekendheid met de Gay Pride en over zijn relaties.

Grief

4.    In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat het rapport van Buro Kleurkracht niet alleen een algemeen deel bevat over de context waarbinnen verklaringen van LHBTI-vreemdelingen uit Oeganda moeten worden bezien, maar ook een specifiek op deze zaak toegespitst onderdeel waarin de verklaringen van de vreemdeling worden geduid in de culturele context. Uit dit onderdeel blijkt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling uit de vorige procedure onvoldoende rekening heeft gehouden met de culturele context waarin hij deze verklaringen heeft afgelegd. Ook staat in dit onderdeel dat niet zonder meer kan worden verondersteld dat de vreemdeling uitgebreider had kunnen verklaren over hoe hij zich bewust geworden is van zijn seksuele gerichtheid.

Volgorde van behandeling

5.    Omdat de staatssecretaris stelt dat hij in de vorige procedure al voldoende rekening heeft gehouden met de culturele achtergrond van de vreemdeling, zal de Afdeling hierna eerst ingaan op de toelichting van de staatssecretaris over hoe hij in de asielprocedure in algemene zin omgaat met culturele aspecten. Daarna zal de Afdeling ingaan op de manier waarop de staatssecretaris omgaat met de culturele achtergrond van een vreemdeling, als die vreemdeling deze onder verwijzing naar landeninformatie of individuele rapporten aan de orde stelt. Tot slot zal de Afdeling de vraag beantwoorden of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris in dit geval voldoende is ingegaan op het rapport van Buro Kleurkracht.

Werkwijze van de staatssecretaris

6.    De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke reactie op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat het algemene uitgangspunt bij het onderzoeken en beoordelen van asielaanvragen is dat hij altijd rekening houdt met het referentiekader van een vreemdeling, waarvan de culturele achtergrond van die vreemdeling deel uitmaakt. Dit blijkt volgens de staatssecretaris ook uit Werkinstructie 2018/9 (hierna: WI 2018/9), in samenhang gelezen met Werkinstructie 2014/10, Werkinstructie 2015/9 en de brief aan de Tweede Kamer van 4 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2414). Onder verwijzing naar WI 2018/9 en de UNHCR Guidelines on International Protection No. 9: Claims to Refugee Status based on Sexual Orientation and Gender Identity van 23 oktober 2012 heeft de staatssecretaris nader toegelicht hoe hij in algemene zin in LHBTI-zaken rekening houdt met culturele aspecten.

6.1.    Allereerst heeft de staatssecretaris erop gewezen dat in het opleidingsprogramma van de hoormedewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) ruimschoots aandacht wordt besteed aan het referentiekader van een vreemdeling, waaronder de culturele achtergrond. De staatssecretaris traint hoormedewerkers om culturele verschillen bij het horen te onderkennen en om zoveel mogelijk open vragen te stellen. Zo wordt een hoormedewerker blijkens WI 2018/9 geïnstrueerd om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij het - ook bij de gehoren te achterhalen - referentiekader van een vreemdeling en daarbij met een onbevangen blik de desbetreffende vreemdeling tijdens het gehoor vragen te stellen. De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat hij een hoormedewerker traint om door te vragen als een vreemdeling summier antwoord geeft op bijvoorbeeld persoonlijke vragen die gaan over het gevoelsleven. Ook kan een hoormedewerker uitleggen aan een vreemdeling waarom het van belang is dat hij zo volledig mogelijk op deze vragen antwoord geeft. De hoormedewerker vergewist zich er in zo'n geval van of die vreemdeling de vragen goed begrijpt. Een hoormedewerker beschikt over algemene landeninformatie, zoals ambtsberichten. Ook kan hij specifieke informatie over bepaalde gebieden of landen verkrijgen via het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal van de IND. Daarnaast kan een hoormedewerker intercollegiaal overleg voeren als hij dat nodig vindt.

6.2.    Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat in de gehoren altijd vier thema's aan bod komen die verband houden met de seksuele gerichtheid van een vreemdeling, te weten privéleven, relaties, contact met andere LHBTI's en discriminatie, dan wel vervolging in het land van herkomst. Als er een goede reden is waarom een vreemdeling over een bepaald thema minder overtuigend of slechts summier kan verklaren, dan houdt de staatssecretaris hier rekening mee en zal meer nadruk komen te liggen op verklaringen over andere thema's.

6.3.    Volgens de staatssecretaris houdt hij ook bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van een asielrelaas rekening met culturele aspecten. Zo volgen de beslismedewerkers dezelfde trainingen als de hoormedewerkers en staan hun dezelfde voorzieningen ter beschikking. Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat een beslismedewerker controleert of tijdens het horen voldoende rekening is gehouden met de culturele achtergrond van een vreemdeling. Als hij daartoe aanleiding ziet, kan die medewerker beslissen om de desbetreffende vreemdeling aanvullend te horen. De beslismedewerker neemt het besluit met inachtneming van het referentiekader van een vreemdeling. Dit zal per vreemdeling verschillen.

6.4.    Daarnaast heeft de staatssecretaris toegelicht dat op elke vestiging van de IND LHBTI-coördinatoren werkzaam zijn, die door ervaring gespecialiseerd zijn in het horen van vreemdelingen die een seksuele gerichtheid als asielmotief aanvoeren en in het beoordelen van zo'n asielmotief. Zij horen, nemen besluiten of zijn aanwezig bij een gehoor. Verder oefenen zij op de desbetreffende vestiging controle uit om te waarborgen dat asielrelazen in LHBTI-zaken adequaat beoordeeld worden.

6.5.    Tot slot heeft de staatssecretaris in het algemeen toegelicht dat hij wat betreft de culturele achtergrond van een vreemdeling rekening houdt met aspecten als lichaamstaal, gedrag, beleving van tijd, benoeming van familieleden, leeftijd, begrip van het individu, opvattingen over hiërarchie en gender en culturele aspecten die met een bepaalde religie samenhangen. Daarbij heeft de staatssecretaris benadrukt dat hij waakt voor een stereotiepe benadering van de culturele achtergrond van een vreemdeling. Weliswaar hebben de betrokken hoor- en beslismedewerkers in zaken waarin een vreemdeling een seksuele gerichtheid als asielmotief aanvoert een globaal beeld van de cultuur van het desbetreffende land van herkomst, maar een individuele benadering van de vreemdeling is het uitgangspunt. Verklaringen die afwijken of gedrag dat afwijkt van wat verwacht zou kunnen worden op basis van de culturele achtergrond van een vreemdeling, mogen niet meteen met argwaan worden bekeken. Het voorkómen van een stereotiepe benadering is ook de reden dat de IND niet beschikt over een databank, waarin algemene gegevens over culturele aspecten worden verzameld en bewaard, zoals die bijvoorbeeld zijn opgenomen in het rapport van Buro Kleurkracht, of kennis en ervaring die hoor- en beslismedewerkers in de praktijk hebben opgedaan.

Beoordeling van de werkwijze

6.6.    De maatregelen die de staatssecretaris bij het inrichten van de asielprocedure heeft genomen om te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van een vreemdeling zijn, gelet op de door de staatssecretaris gegeven toelichting, in algemene zin voldoende om een zorgvuldige en objectieve beoordeling van een asielrelaas te waarborgen (vergelijk r.o. 2.6.1. van de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630).

Overgelegde informatie over de culturele achtergrond

7.    Dat de staatssecretaris bij de inrichting van zijn hoor- en besluitvormingsproces in algemene zin voldoende rekening heeft gehouden met culturele aspecten, betekent niet dat dit in elke individuele zaak ook steeds het geval is. Als een vreemdeling aan de hand van landeninformatie, wetenschappelijke artikelen of een rapport betoogt dat de staatssecretaris zijn verklaringen door een cultuurverschil verkeerd heeft begrepen of geduid, dan moet de staatssecretaris daar gemotiveerd op ingaan. Dit kan betekenen dat hij bepaalde tegenwerpingen, bezien tegen de culturele achtergrond van een vreemdeling, nader moet motiveren, dan wel dat deze tegenwerpingen niet langer stand kunnen houden. Als tegenwerpingen vervallen en de staatssecretaris toch blijft bij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, dan moet hij dit nader motiveren.

7.1.    Het is aan de vreemdeling om deze individuele omstandigheden naar voren te brengen. Een vreemdeling is immers zelf het beste op de hoogte van zijn eigen cultuur en de manier waarop, gezien de culturele context, de staatssecretaris zijn verklaringen moet begrijpen. Daarbij is van belang dat een vreemdeling deze omstandigheden in een zo vroeg mogelijk stadium aanvoert. Dit zal in beginsel uiterlijk in de zienswijze moeten gebeuren. Op dat moment is de desbetreffende vreemdeling immers op de hoogte van de tegenwerpingen van de staatssecretaris en kan hij aanvoeren dat de staatssecretaris zijn verklaringen verkeerd heeft geduid of dat de staatssecretaris van hem teveel heeft verwacht. Ook moet hij op dat moment zijn betoog al zoveel mogelijk onderbouwen met landeninformatie, wetenschappelijke artikelen en/of een rapport.

Rapport Buro Kleurkracht

8.    In deze zaak heeft de vreemdeling al bij het indienen van zijn opvolgende aanvraag een rapport overgelegd van Buro Kleurkracht. Wannet heeft ter zitting bij de Afdeling haar achtergrond, werkervaring en haar werkwijze bij het opstellen van dergelijke rapporten toegelicht. Zij heeft uitgelegd dat in het algemene deel van het rapport, doorgaans onder verwijzing naar wetenschappelijke bronnen, wordt uiteengezet op welke wijze waarden en normen uit het land van herkomst, dan wel het herkomstgebied, verklaringen van een vreemdeling over zijn gestelde seksuele gerichtheid kunnen beïnvloeden. Anders dan de staatssecretaris veronderstelt, heeft zij daarbij in dit geval niet het bestaan van één Afrikaanse cultuur tot uitgangspunt genomen, maar als uitgangspunt gehanteerd dat binnen de verschillende Afrikaanse culturen gemene delers te herkennen zijn, bijvoorbeeld de positie van een individu binnen de gemeenschap. Deze kunnen helpen om een bepaalde manier van communiceren te begrijpen of te verhelderen. Dit verklaart bijvoorbeeld waarom het algemene deel van het rapport ook verwijst naar bevindingen over Nigeriaanse LHBTI's, terwijl de vreemdeling zelf uit Oeganda komt.

8.1.    In het individuele deel van het rapport worden de afgelegde verklaringen van die vreemdeling in de context van het land van herkomst, dan wel herkomstgebied, geplaatst. Wannet heeft toegelicht dat zij niet zelf een gesprek met de vreemdeling voert. Ook beoordeelt zij niet het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid en neemt zij geen eigen standpunt in over de geloofwaardigheid van die gerichtheid. Zij gaat uitsluitend uit van datgene wat haar opvalt in de dialoog tussen de vreemdeling en de hoormedewerker, bijvoorbeeld of er sprake is geweest van miscommunicaties en of die kunnen worden verklaard door de culturele achtergrond van die vreemdeling. Het rapport verbindt geen absolute conclusies aan de invloed die culturele aspecten hebben gehad op de verklaringen over de gestelde seksuele gerichtheid. Wannet heeft toegelicht dat haar conclusies juist ruimte laten voor een andere interpretatie van die verklaringen.

8.2.    Niet in geschil is dat Wannet op dit punt deskundig is.

Beoordeling grief

9.    De rechtbank heeft niet onderkend dat het rapport ook een op de verklaringen van de vreemdeling toegespitst deel bevat. In dat deel zijn de verklaringen van de vreemdeling over de ontdekking van zijn gestelde seksuele gerichtheid, wat hij daarbij dacht en voelde en over zijn relaties in de culturele context van zijn land van herkomst geplaatst. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris niet zonder nadere motivering aan dit deel van het rapport voorbij had mogen gaan.

9.1.    Dat, zoals de staatssecretaris ter zitting heeft betoogd, aan de in het rapport van Buro Kleurkracht opgenomen onderzoeksbevindingen geen absolute conclusies worden verbonden, betekent niet dat aan het rapport geen betekenis toekomt. Die werkwijze laat hem namelijk ruimte voor een nadere motivering. Dat, zoals de staatssecretaris in de besluitvorming heeft tegengeworpen, het rapport op verzoek en tegen betaling is opgesteld, is inherent aan een dergelijk rapport. Dat Wannet geen gesprekken heeft gevoerd met de vreemdeling maar is uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling zoals die blijken uit de gehoorverslagen, is ook geen reden om aan de inhoud van het rapport voorbij te gaan. Het rapport gaat immers in op de verklaringen van de vreemdeling die ook aan de tegenwerpingen van de staatssecretaris ten grondslag liggen en die wegens de culturele achtergrond van de vreemdeling juist nadere duiding behoeven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1911).

9.2.    De staatssecretaris heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op het deel van het rapport waarin de verklaringen van de vreemdeling in de culturele context zijn geplaatst en hij heeft dan ook niet kenbaar gemaakt hoe hij in dit geval rekening heeft gehouden met de culturele achtergrond van de vreemdeling. Gelet op wat onder 7 is overwogen, had de staatssecretaris nader moeten motiveren welke gevolgen hij verbindt aan de conclusies van het rapport voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Weliswaar heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat er in de vorige procedure hoe dan ook nog andere tegenwerpingen waren, maar dit laat onverlet dat de staatssecretaris niet inzichtelijk heeft gemaakt dat en op grond waarvan het rapport niet inhoudelijk afdoet aan de tegenwerpingen en dat het geloofwaardigheidsstandpunt dan toch in stand blijft (vergelijk de uitspraken van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890 en van 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3009). Daarbij is niet zonder betekenis dat de staatssecretaris in de vorige procedure het zwaartepunt heeft gelegd op de door de vreemdeling met dit rapport bestreden tegenwerpingen.

9.3.    De grief slaagt.

Overige grieven

10.    Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

Conclusie

11.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 31 augustus 2018 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

11.1.    De kosten van het door de vreemdeling opgevoerde rapport van Buro Kleurkracht en van het verschijnen ter zitting van Wannet komen voor vergoeding in aanmerking.

11.2.    Volgens het formulier proceskosten en de bijgevoegde factuur heeft het rapport negen uur arbeidstijd gekost, wat de Afdeling niet onaannemelijk acht. De Afdeling hanteert hiervoor een forfaitair bedrag van € 122,63 per uur. Verder stelt de Afdeling de verletkosten in verband met het verschijnen van Wannet ter zitting forfaitair vast op vier uur. De Afdeling zal de kosten daarom vaststellen op € 1.594,19, te vermeerderen met de daarover verschuldigde omzetbelasting.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 oktober 2018 in zaak nr. NL18.16028;

III.    verklaart het beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van 31 augustus 2018, […];

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.061,29 (zegge: vierduizend eenenzestig euro en negenentwintig cent), waarvan € 2.362,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 58,50 is toe te rekenen aan de door de vreemdeling gemaakte reiskosten, € 46,10 is toe te rekenen aan de door Wannet gemaakte reiskosten en waarvan € 1.594,19 de onder 11.2 vermelde kosten van Wannet betreft; dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Prins

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2020

363/802-915.