Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3444, AWB- 20_7823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3444, AWB- 20_7823

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 juli 2021
Datum publicatie
12 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3444
Zaaknummer
AWB- 20_7823

Inhoudsindicatie

WIA

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/7823 WIA

gemachtigde: mr. G.P.M. Heuts,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 12 maart 2020 geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.

In het besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 juni 2021.

Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en haar echtgenoot [naam partner eiseres] als mede-gemachtigde, naast mr. T.P.A.W. Hanenberg namens het UWV.

Eiseres is, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres is werkzaam geweest als assistent begeleidster voor 20 uur per week op een woonvoorziening voor mensen met een licht verstandelijke beperking bij de [naam woonvoorziening] . Voor dat werk is zij op 15 maart 2018 uitgevallen vanwege een medische ingreep. Hierna was eiseres betrokken bij een auto-ongeval. Per 10 juli 2018 was zij betrokken bij een ernstig geweldsincident.

Op 13 december 2019 heeft eiseres een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan bij het UWV.

Bij het primaire besluit heeft het UWV eiseres een WIA-uitkering geweigerd per 12 maart 2020 omdat zij met 24,87% minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft het UWV gesteld dat eiseres weliswaar meer arbeidsongeschikt moet worden geacht dan in het primaire besluit, maar met 34,85% nog altijd minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht op de datum in geding.

In beroep heeft het UWV gesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage moet worden vastgesteld op 33,1%, waardoor de arbeidsongeschiktheidsklasse ongewijzigd minder dan 35% blijft.

2. Omvang geschil

In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 maart 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% (te weten 33,1%) en daarom terecht eiseres een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.

3. Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Van belang is dan ook:

- of eiseres medische beperkingen heeft en

- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

In artikel 9, aanhef en onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is voorgeschreven dat bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen, in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen.

4. Medische beoordeling

4.1

Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

4.2

De beroepsgronden zijn uitsluitend arbeidskundig van aard. Omdat eiseres geen gronden naar voren heeft gebracht tegen de medische beoordeling, ziet de rechtbank geen aanleiding om die beoordeling voor onjuist te houden. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank dan ook uitgaan van de belastbaarheid zoals deze is neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 juli 2020.

5. Arbeidskundige beoordeling

5.1

Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft op 13 juli 2020, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), huishoudelijk medewerker (exclusief particulier) (Sbc-code 372060) en huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333).

Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft die arbeidsdeskundige b&b als maatmanuurloon € 17,13 gehanteerd, waar dit volgens beide partijen € 17,31 had moeten zijn.

In beroep heeft het UWV de arbeidsdeskundige b&b de onderzoeksvraag voorgelegd: “Indien van het juiste maatmaninkomen uitgegaan wordt bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid meer dan 35% en komt mevrouw [ naam eiseres] in aanmerking voor een WIA uitkering?”.

In haar rapportage van 21 augustus 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b aangegeven dat inderdaad het maatmanuurloon op € 17,31 moet worden vastgesteld en niet zoals eerder gedaan op €17,13. Daarbij heeft zij gesteld dat nu het in deze om een schatting van de arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd (dus na 104 weken na verzuim) gaat, er nog aanvullende functies mogen worden geduid. Dit heeft de arbeidsdeskundige b&b ertoe gebracht daarvoor niet eerder genoemde functies uit het CBBS te selecteren om in de schatting te betrekken.

Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arbeidsdeskundige b&b vervolgens gebruik gemaakt van de functies: huishoudelijk medewerker (exclusief particulier) (Sbc-code 372060), de niet eerder gebruikte functie huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) en de functie huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333). De functie productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) met Sbc-code 111180 is niet aan de schatting ten grondslag gelegd en als reservefunctie geduid.

In een aanvullend rapport van 27 mei 2021 is naar aanleiding van de gronden van beroep nogmaals het verdienvermogen per datum in geding berekend. De arbeidsdeskundige b&b heeft toegelicht dat het vastgestelde maatmanloon verder geïndexeerd moet worden naar maart 2020 met het CBS-indexcijfer 117,1 en wordt vastgesteld op 17,34 bruto per uur. De urenomvang van de maatmanfunctie is 20,27 uur per week en de reductiefactor bedraagt 0,9867. De mediane loonwaarde van de geduide functies bedraagt € 11,76 bruto per uur. Rekening houdend met de reductiefactor wordt de theoretische verdiencapaciteit vastgesteld op € 11,60 per uur. Dit geeft een loonverlies van 33,1%. Volgens het UWV is er geen reden anders te oordelen dan in het bestreden besluit, nu de vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 35% niet wijzigt.

5.2

Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat het UWV hangende beroep niet mocht terugkomen op de eerdere schatting in het bestreden besluit, behoudens ten aanzien van de erkende fout in de berekening van het maatmanuurloon. Eiseres acht een werkwijze waarbij in beroep nieuwe functies worden geduid, kennelijk alleen om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres onder de 35% te kunnen houden, in strijd met het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel met het daarbij behorende verbod op vooringenomenheid en het fair-play beginsel. Zij wijst erop dat zelfs bij het aannemen van de nieuw genoemde functie(s) het mediaanloon van de drie hoogst belonende functies € 11,91 (huishoudelijk medewerker exc. particulier, Sbc-code 372060) moet zijn, hetgeen volgens haar berekening met een reductiefactor van 19/20,27 een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,53% oplevert.

Volgens eiseres merkt het UWV ten onrechte en in strijd met het Schattingsbesluit de functie productiemedewerker industrie met SBC-code 111180 aan als reservefunctie. Eiseres ziet de functie productiemedewerker industrie, zelfs met reductiefactor (19/20,27), als functie met de hoogste loonwaarde van de voor haar geselecteerde functies. Dit betekent volgens haar dat ook het uurloon van de middelste van de geduide functies (mediaanfunctie) met de reductiefactor van die functie moet worden vermenigvuldigd. De daarop gebaseerde berekening leidt volgens eiseres tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,53%. Zij verzoekt daarom de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat eiseres met ingang van 12 maart 2020 een WIA-uitkering moet worden toegekend omdat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt is.

5.3

Oordeel rechtbank

Eiseres stelt in haar aanvullende gronden van 2 oktober 2020 terecht dat bij het vaststellen van het recht op een WIA-uitkering per einde wachttijd nieuwe functies mogen worden geduid. Zij acht het echter in deze procedure niet correct dat dit bijduiden gebeurt nadat het beroep zich richtte tegen een fout in de berekening van het maatmanuurloon op basis van de oorspronkelijk geduide functies.

Deze beroepsgrond kan niet slagen. Immers, bij het vaststellen van het recht op een WIA-uitkering moet de mate van arbeidsongeschiktheid worden bepaald. Om die te bepalen dient te worden bezien wat de eventuele uitkeringsgerechtigde nog wel kan verdienen aan de hand van functies die geschikt zijn voor die persoon. Dit betekent dat de theoretisch hoogst mogelijke verdiencapaciteit van de aanvrager moet worden vastgesteld om aan de hand van die waarde de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen berekenen. Dat is ook wat het Schattingsbesluit opdraagt. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 februari 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO5192) waaruit blijkt dat het Schattingsbesluit niet dwingt tot selectie van de drie functies die ieder voor zich, zonder de reductiefactor in ogenschouw te nemen, de hoogste loonwaarde vertegenwoordigen, maar tot een selectie van functies die, zo nodig met verdiscontering van de reductiefactor, resulteert in een zo groot mogelijke resterende verdiencapaciteit per uur.

Daarnaast wijst de rechtbank op de uitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1127) van de CRvB waarin het volgende is overwogen:

“Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijduiden van functies in het kader van een schatting in aansluiting op het einde van de wachttijd geen feit of omstandigheid die voor de op het bezwaarschrift te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kon zijn in de zin van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bijduiden van functies wordt in beginsel in elke fase van de besluitvorming, in hoofdzaak ter aanvulling en aanscherping van de in de primaire fase van de besluitvorming verrichte schatting, toelaatbaar geacht.”

Gezien deze rechtspraak van de CRvB is de rechtbank van oordeel dat met het bijduiden van functies in deze procedure door het UWV niet in strijd is gehandeld met artikel 9 aanhef en onder a van het Schattingsbesluit, noch met de door eiseres genoemde beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank acht invoelbaar dat eiseres bij het constateren van een fout in de berekening van haar arbeidsongeschiktheid teleurgesteld is dat na herstel van die fout wordt vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid nog altijd in de weg staat aan het verkrijgen van een WIA-uitkering. Dat is echter inherent aan de juiste vaststelling van de mate waarin eiseres nog arbeid kan verrichten zoals op grond van het Schattingsbesluit van het UWV wordt verlangd. Nu eiseres in het bestreden besluit niet voor meer dan 35% arbeidsongeschikt werd gehouden, kan – voor zover zij dat al bedoeld mocht hebben – ook van reformatio in peius al hierom geen sprake zijn.

Ook de door eiseres ter onderbouwing van haar standpunt overgelegde arbeidsongeschiktheidsschatting van een ander persoon maakt dit niet anders. Ook in die schatting zijn de functies met de hoogste loonwaarde op volgorde van uurloon geplaatst, en zowel met als zonder reductiefactor de middelste daarvan tot mediaanloonloon is bestempeld.

5.4

Geschiktheid geduide functies

Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arbeidsdeskundige b&b laatstelijk, op 21 augustus 2020, gebruik gemaakt van de functies: huishoudelijk medewerker (exclusief particulier) (Sbc-code 372060), de niet eerder gebruikte functie huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) en huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333).

De rechtbank stelt vast dat pas in beroep de voor eiseres geschikt geachte functies zijn genoemd waarop uiteindelijk haar mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd en pas in beroep die geduide functies voldoende zijn toegelicht; namelijk door de arbeidsdeskundige b&b bij haar rapportage van 21 augustus 2020. Gelet op deze toelichting is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiseres in deze functies niet wordt overschreden. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

6. Mate van arbeidsongeschiktheid

Op basis van de inkomsten die eiseres met de eerder geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die in het bestreden besluit leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 34,85%. Niet in geschil is dat deze berekening niet correct is.

In beroep is het UWV uitgegaan van de onder 5.4 genoemde functies. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft het UWV dat met inachtneming van de in artikel 9 aanhef en onder a van het Schattingsbesluit neergelegde opdracht tot het vaststellen van de hoogst mogelijke verdiencapaciteit gedaan.

De arbeidsdeskundige b&b heeft in haar rapportage van 21 augustus 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid aan de hand van de (deels nieuw) geduide functies berekend op 32,96%. Eiseres heeft tegen de inhoudelijke berekening, anders dan tegen de uitgangspunten daarvoor, geen gronden naar voren gebracht.

Het UWV heeft onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 27 mei 2021 aan de hand van het gecorrigeerde indexcijfer (van maart 2020) het maatmanloon alsnog gecorrigeerd van €17,31 naar € 17,34 per uur, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid in beroep uiteindelijk is vastgesteld op 33,1%.

De rechtbank gaat uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding (12 maart 2020).

Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 maart 2020 heeft vastgesteld op een waarde onder de 35%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering op goede gronden geweigerd per 12 maart 2020.

7. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor is overwogen, het UWV pas in beroep de functies heeft genoemd op basis waarvan de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft plaatsgevonden. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat deze functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.

8. Proceskosten en griffierecht

Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.

De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

-

draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;

-

veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 6 juli 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?