Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6768, AWB-14_1568
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6768, AWB-14_1568
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2014
- Datum publicatie
- 10 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:6768
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2015:1352, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-14_1568
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 14/1568 en 14/1569
uitspraak van 1 oktober 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden besluiten
Het besluit van de heffingsambtenaar van 11 maart 2014 op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase inzake de WOZ-beschikkingen voor de objecten [adres 1] en [adres 2] te [plaats X] (hierna: de objecten) en de beslissing van de heffingsambtenaar van 28 mei 2014 op het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Zitting
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar betreft;
- -
-
vernietigt het besluit omtrent de kostenvergoeding;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.094,25;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
2 Gronden
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de objecten, per waardepeildatum 1 januari 2012, vastgesteld voor het kalenderjaar 2013 op € 175.000 voor het object [adres 1] en op € 206.000 voor het object [adres 2]. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2013 bekend gemaakt. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van het object [adres 1] verminderd tot € 103.000, de waarde van het object [adres 2] verminderd tot € 165.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
De heffingsambtenaar heeft voor de bezwaarfase een kostenvergoeding toegekend van € 364,50 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van een bezwaarschrift (1 maal € 243) en voor het voeren van een telefonisch hoorgesprek (0,5 maal € 243). Voorts heeft de heffingsambtenaar eenmaal een dwangsom toegekend van € 280.
In geschil is de hoogte van de in bezwaar toegekende kostenvergoeding. Meer specifiek is in geschil of de heffingsambtenaar voor het gewicht van de zaak terecht uitgegaan van een wegingsfactor 1. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op toekenning van één of twee dwangsommen van € 280 wegens het niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de vergoeding voor het hoorgesprek ten onrechte is berekend op basis van 0,5 punt, in plaats van op 1 punt. In zoverre is het beroep gegrond.
Belanghebbende stelt dat voor het gewicht van de zaak een wegingsfactor 1,5 op zijn plaats is, aangezien het bezwaar betrekking had op twee afzonderlijke objecten. Zij verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol kan spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak. In het onderhavige geval is sprake van twee soortgelijke twee-onder-een kap woningen. Dit neemt echter niet weg dat beide woningen apart beoordeeld moeten worden op onder meer kwaliteit, achterstallig onderhoud en voorzieningen. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de beoordeling meer werk in beslag neemt dan bij de beoordeling van één woning. Dit maakt dat het gewicht van de zaak zwaarder dan ‘gemiddeld’ is. De rechtbank stelt de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak vast op 1,5 zoals door belanghebbende bepleit.
Gelet op het bepaalde in 2.5 is het beroep gegrond verklaard en dient op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te worden gesteld op € 729, te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor 1,5.
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat aan haar ten onrechte slechts één dwangsom is toegekend in plaats van twee, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier zozeer samenhangende besluiten dat het verbeuren van een dwangsom niet per WOZ-object afzonderlijk moet worden beoordeeld. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op slechts één dwangsom van € 280.
De rechtbank vindt in hetgeen in 2.6 overwogen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 365,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een repliek met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert voor het gewicht van de zaak een wegingsfactor 0,5 omdat het geschil enkel betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en dwangsom.
In totaal bedraagt de kostenvergoeding € 1.094,25 (€ 729 plus € 365,25). Hiervan is door de heffingsambtenaar reeds € 364,50 vergoed.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2014 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.