Hoge Raad, 29-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1352, 14/05515
Hoge Raad, 29-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1352, 14/05515
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 mei 2015
- Datum publicatie
- 29 mei 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1352
- Formele relaties
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBZWB:2014:6768, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/05515
Inhoudsindicatie
art. 4:17 Awb; één dwangsom voor twee te laat gedane uitspraken op bezwaar (naast elkaar gelegen woningen).
Uitspraak
29 mei 2015
nr. 14/05515
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2014, nr. AWB 14/1568 en 14/1569, betreffende de beschikking tot vaststelling van een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 Awb alsmede de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Ten name van belanghebbende zijn met dagtekening 28 februari 2013 twee in één geschrift vervatte beschikkingen in de zin van de Wet WOZ genomen voor het jaar 2013 ter zake van twee onder een kap gelegen woningen aan de [a-straat 1] en [2] te [Q].
Hiertegen heeft belanghebbende met dagtekening 3 april 2013 bij twee afzonderlijke geschriften bezwaar gemaakt op de grond dat bij de waardering van de woningen te weinig rekening was gehouden met het achterstallige onderhoud en de gedateerdheid. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 12 februari 2014 bij één e‑mailbericht in gebreke gesteld. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 11 maart 2014, in één geschrift vervat, uitspraken op bezwaar gedaan. Bij beschikking is aan belanghebbende éénmaal een dwangsom toegekend ten bedrage van € 280.
In de procedure voor de Rechtbank was onder meer de hoogte van de toegekende dwangsom in geschil. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de, niet tijdig genomen, uitspraken op bezwaar zozeer samenhangende besluiten zijn dat het verbeuren van een dwangsom niet per WOZ-object afzonderlijk moet worden beoordeeld. Dat betekent dat belanghebbende slechts recht heeft op één dwangsom, aldus de Rechtbank.
De eerste twee middelen komen op tegen het hiervoor onder 2.2 weergegeven oordeel van de Rechtbank. In dit oordeel ligt besloten dat het gaat om twee aanvragen (bezwaarschriften) die gelijktijdig zijn gedaan en een zodanige samenhang vertonen dat slechts één dwangsom kan worden verbeurd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, behoefde geen nadere motivering en is ook niet onbegrijpelijk.
Het derde middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.