Hoge Raad, 12-04-2013, BZ6822, 12/02674
Hoge Raad, 12-04-2013, BZ6822, 12/02674
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 april 2013
- Datum publicatie
- 12 april 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BZ6822
- Formele relaties
- Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2013:4609
- Zaaknummer
- 12/02674
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht. Taxatieverslag. No cure no pay. Een eenmaal toegepaste wegingsfactor geldt niet automatisch voor elke volgende fase van de procedure. Bezwaren tegen vier WOZ-beschikkingen die in één geschrift zijn opgenomen gelden voor de regels over proceskostenvergoeding als één bezwaar.
Uitspraak
12 april 2013
nr. 12/02674
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 april 2012, nr. 11/00025, betreffende de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van een bezwaarschrift tegen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij in één geschrift opgenomen beschikkingen de waarde van de onroerende zaken a-straat 1, b-straat 1, b-straat 2 en b-straat 3 te Q voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar) bij in één geschrift vervatte uitspraken de waarden op een lager bedrag vastgesteld en daarbij een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toegekend.
De Rechtbank te Amsterdam (nr. AWB 10/3886) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding, en de proceskosten voor de bezwaarfase vastgesteld op € 303 en voor de beroepsfase op € 874.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
De uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij in één geschrift opgenomen beschikkingen is onder meer de waarde van de onroerende zaken a-straat 1 en b-straat 1, 2 en 3, alle te Q, vastgesteld. Belanghebbende heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend en daarbij twee taxatierapporten overgelegd.
3.1.2. Bij uitspraak op dat bezwaarschrift zijn de vastgestelde waarden van de vier objecten verlaagd. Daarbij is tevens een kostenvergoeding toegekend van € 271,44, bestaande uit € 109 voor kosten van rechtsbijstand (2 punten x wegingsfactor 0,25 x € 218) en € 162,44 voor taxatiekosten (2 rapporten x 2 uren x € 40,61, dat is de helft van het maximumtarief van € 81,23, exclusief omzetbelasting).
3.1.3. Op het beroep van belanghebbende heeft de Rechtbank geoordeeld dat de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand niet te laag is geweest, dat belanghebbende niet heeft onderbouwd waarom met elk van de beide taxaties meer tijd gemoeid is geweest dan 2 uren, dat het uurtarief van € 40,61 niet onredelijk is, doch dat dit bedrag dient te worden verhoogd met 19 percent omzetbelasting omdat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting.
De Rechtbank heeft de proceskosten voor de bezwaarfase aldus vastgesteld op (afgerond) € 303. Voorts heeft de Rechtbank voor de behandeling van het beroep een proceskostenvergoeding toegekend van € 874 (2 punten x wegingsfactor 1 x € 437).
3.1.4. Op het hoger beroep van belanghebbende heeft het Hof geoordeeld dat het gewicht van de zaak voor de bezwaarfase als gemiddeld (wegingsfactor 1) moet worden aangemerkt. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat in de bezwaarfase sprake was van vier samenhangende zaken, zodat de wegingsfactor met 1,5 dient te worden vermenigvuldigd.
Het Hof heeft geen vergoeding voor taxatiekosten toegekend omdat volgens de nota de ter zake aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten worden aangepast op basis van hetgeen in rechte uiteindelijk als vergoeding wordt toegekend ("no cure no pay").
Omdat in beroep alleen de proceskostenvergoeding in geding was, heeft het Hof de wegingsfactor in beroep vastgesteld op 0,5.
De totale vergoeding komt aldus volgens het Hof op:
- bezwaarfase: kosten voor rechtsbijstand 1 x € 218 x 1 (wegingsfactor) x 1,5 (samenhang) = € 327;
- beroepsfase: kosten voor rechtsbijstand 2 x € 437 x 0,5 = € 437, plus € 2,50 wegens kosten van een
uittreksel.
Het totaal van de toe te kennen vergoeding berekent het Hof aldus op € 766,50. Omdat de Rechtbank het bedrag van de proceskosten heeft vastgesteld op € 1177 (€ 303 voor de bezwaarfase en € 874 voor de beroepsfase) en de heffingsambtenaar daartegen geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
3.2. Middel 1 komt terecht op tegen 's Hofs beslissing om geen vergoeding toe te kennen voor de taxatiekosten. De enkele omstandigheid dat belanghebbende met de taxateur een overeenkomst op basis van "no cure no pay" heeft gesloten op grond waarvan de vergoeding die zij aan de taxateur moet betalen wordt gesteld op het bedrag dat ter zake wordt toegekend als kostenvergoeding, staat aan een vergoeding van de kosten van taxatie niet in de weg (vgl. HR 13 juli 2012, nr. 11/02035,
LJN BX0904, BNB 2012/256).
3.3. Middel 2 komt op tegen 's Hofs oordeel dat in beroep een wegingsfactor 0,5 geldt. Het middel faalt voor zover het betoogt dat een eenmaal toegepaste wegingsfactor, gelet op de systematiek van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), voor elke volgende fase van de procedure blijft gelden. Een dergelijke regel ligt niet besloten in het Bpb of in de systematiek ervan. Zulks geldt te meer in een geval als het onderhavige waarin het geschil in de bezwaarfase (de waarde van onroerende zaken) niet gelijk was aan dat in de beroepsfase, toen enkel nog de proceskostenvergoeding in het geding was.
's Hofs oordeel dat het gewicht van de zaak in de beroepsfase als 'licht' (wegingsfactor 0,5) is aan te merken is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie slechts beperkt toetsbaar. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Middel 2 faalt derhalve.
3.4. Het derde middel komt terecht op tegen 's Hofs beslissing dat in de bezwaarfase sprake is van vier samenhangende zaken. Het middel verbindt daaraan evenwel ten onrechte het gevolg dat sprake was van vier afzonderlijke zaken. Voor de toepassing van artikel 7:15, lid 2, Awb en het Bpb is sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten; een andersluidende uitleg van deze bepalingen en het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever om dit verband beoogde eenvoud (zie HR 13 juli 2012, nr. 11/01222, LJN BX0892, BNB 2012/292, onderdeel 3.3.3). Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak.
3.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 en 3.4 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Hilversum aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 472 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.