Home

Rechtbank Rotterdam, 23-06-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5671, C/10/589073 / HA ZA 20-8

Rechtbank Rotterdam, 23-06-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5671, C/10/589073 / HA ZA 20-8

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
23 juni 2021
Datum publicatie
24 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:5671
Zaaknummer
C/10/589073 / HA ZA 20-8

Inhoudsindicatie

Waarde legitieme portie Geen plaats voor terugkomen op bindende eindbeslissingen in tussenvonnis. Legitimaire massa is negatief.

Uitspraak

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/589073 / HA ZA 20-8

Vonnis van 23 juni 2021

in de zaak van

[naam eiseres] ,

wonende te [woonplaats eiseres],

eiseres,

advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,

tegen

[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde],

gedaagde,

advocaat mr. M.G. Hees te 's-Hertogenbosch.

Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het vonnis in het incident van 18 maart 2020 en de daarin vermelde processtukken,

-

het tussenvonnis van 18 november 2020 en de daarin vermelde processtukken,

-

de akte overlegging producties met producties, van eiseres van 6 januari 2021,

-

de antwoordakte met producties van gedaagde van 3 februari 2021,

-

de antwoordakte met producties van eiseres van 3 maart 2021.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

2.1.

De vraag die in dit geschil nog dient te worden beantwoord is wat de waarde is van de legitieme portie van eiseres. Die legitieme portie bedraagt 1/6de deel van de legitimaire massa (r.o. 4.10 van het tussenvonnis). De legitimaire massa wordt bepaald door de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeldt in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met f BW (r.o. 4.8 van het tussenvonnis). De peildatum voor de waarde van de goederen van de nalatenschap is het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflater. Deze erflater is de vader van partijen en is overleden op 19 juni 2017.

2.2.

Op basis van hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist bedraagt de waarde van de goederen van de nalatenschap ten minste € 3.758.987 (r.o. 4.38) en bedragen de in aanmerking te nemen schulden van de nalatenschap ten minste € 4.985.474,53 (r.o. 4.48). Ook is in het tussenvonnis beslist dat de door eiseres gestelde giften aan [naam] niet bij de berekening van de legitieme portie in aanmerking zullen worden genomen (r.o. 4.56) en dat het door erflater in 2007 voor gedaagde voldane bedrag van € 6.000 en de aan haar verstrekte renteloze lening van € 10.000 als giften van erflater aan gedaagde dienen te worden aangemerkt, tenzij komt vast te staan dat gedaagde deze bedragen heeft terugbetaald (r.o. 4.61).

2.3.

Ten einde op de nog openstaande punten te kunnen beslissen zijn partijen bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich over diverse kwesties uit te laten. Hierna zal – voor zover nodig – nader op die nog openstaande punten worden ingegaan.

2.4.

Uitgangspunt daarbij is dat de nalatenschap vereffend dient te worden en dat door de vereffening de taak van de executeurs is geëindigd (r.o. 4.3 van het tussenvonnis) en dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op eiseres de plicht rust om feiten te stellen waaruit de door haar gestelde hogere waarde van de legitimaire massa volgt en om bij betwisting die feiten te bewijzen (r.o. 4.11 van het tussenvonnis).

de waarde van de goederen

de aandelen in Verste Beheer B.V.

2.5.

Uitgegaan dient te worden van de intrinsieke waarde van de aandelen die door gedaagde op basis van de jaarstukken 2015 op € 3.361.464 is berekend (r.o. 4.14 van het tussenvonnis). Bij het tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de omvang van de aanmerking te nemen correctie op die waarde wegens het vrijvallen van de pensioenvoorziening.

2.6.

Eiseres heeft hierop bij voorgerekend dat het negatief vermogen van Verste Beheer B.V. van € 339.928 door het vrijvallen van een pensioenvoorziening in [naam bedrijf] wijzigt in een negatief vermogen van € 6.897.

2.7.

In reactie daarop heeft gedaagde aangevoerd dat er geen waardeverhogend effect is voor de aandelen omdat de pensioenverplichting door het overlijden van erflater is vervallen en er geen verplichting tot afdracht aan de nalatenschap bestaat. Verder heeft gedaagde aangevoerd dat de boekhoudkundige stand van de pensioenvoorziening op de datum van overlijden niet € 354.475 maar € 331.786 was.

2.8.

De rechtbank stelt vast dat de voormelde intrinsieke waarde van de aandelen moet worden gecorrigeerd met een bedrag van € 333.031 en baseert dat op het volgende.

2.8.1.

Tijdens de mondelinge behandeling is aan de zijde van gedaagde verklaard dat door het overlijden van erflater de pensioenvoorziening in [naam bedrijf] vrijvalt en de waarde van de aandelen daardoor iets omhoog gaat. Aldus en in zoverre heeft gedaagde in rechte de stelling van eiseres dat door het vrijvallen van het pensioen (de aandelen in) Verste Beheer B.V. meer waard worden zonder voorbehoud en uitdrukkelijk erkend. Daarvan kan gedaagde alleen terugkomen indien aannemelijk is dat die erkenning onder invloed van dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Niet gesteld is dat daarvan sprake is. Vast staat daarom de onder 2.5 vermelde berekening nog een correctie behoeft in verband met het vrijvallen van de pensioenvoorziening in [naam bedrijf]

2.8.2.

Uitgegaan kan worden van de juistheid van de door eiseres gemaakte berekening van de correctie. Zij heeft het bedrag van € 331.786, dat ook volgens gedaagde de boekhoudkundige stand van de pensioenvoorziening op de datum van overlijden van erflater was, in haar berekening gehanteerd en gedaagde heeft de juistheid van die berekening niet bestreden.

2.8.3.

Volgens de berekening van eiseres leidt het vrijvallen van de pensioenvoorziening in [naam bedrijf] tot een stijging van het eigen vermogen van Verste Beheer B.V. met € 333.031 (van -/- € 339.928 naar -/- € 6.897).

2.8.4.

Naar gedaagde onbestreden heeft gesteld dient voor de intrinsieke waarde van de aandelen het groepsvermogen tot uitgangspunt te worden genomen. Omdat het tegendeel niet is gesteld dient het er voor te worden gehouden dat een stijging van het eigen vermogen van Verste Beheer B.V. met € 333.031 het groepsvermogen met een gelijk bedrag doet stijgen. De in aanmerking te nemen correctie is daarom € 333.031. De waarde van de aandelen in Verste Beheer B.V. komt daarmee op (€ 3.361.464 + € 333.031 =) € 3.694.495.

de onroerende zaken te Spanje

2.9.

Bij het tussenvonnis is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat

 vast staat dat de in Spanje gelegen onroerende zaken de gezamenlijke woningen van erflater en [naam] waren, althans dienstbaar waren aan hun samenwoning (r.o. 4.20);

 niet komt vast te staan dat erflater en [naam] zijn overeengekomen dat hij enig eigenaar van de in Spanje gelegen onroerende zaken zou zijn, zodat er in rechte van dient te worden uitgegaan dat erflater eigenaar was van de onverdeelde helft van die onroerende zaken (r.o. 4.21);

 de door eiseres overgelegde taxatierapporten zullen worden gebruikt voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van de woningen in Spanje op de peildatum (r.o. 4.22).

Aldus heeft de rechtbank op die punten een eindbeslissing gegeven. Waarbij wordt opgemerkt dat de laatste zin van r.o. 4.37 in het tussenvonnis dient te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving gezien het voorgaande en het in r.o. 4.38 van het tussenvonnis overwogene.

2.10.

Uitgangspunt is dat van een eindbeslissing in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen en dat deze slechts kan worden bestreden door aanwending van een bij de wet aangegeven rechtsmiddel. Deze gebondenheid heeft een op beperking van het debat gerichte functie, maar geldt niet onverkort. Onder omstandigheden is de rechter aan wie is gebleken dat een dergelijke beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing. Dit om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Daarmee is niet bedoeld dat een procespartij na kennisname van een haar onwelgevallig tussenoordeel van de rechter binnen dezelfde instantie de onderbouwing van de grondslagen van haar vordering of verweer onbeperkt met een beroep op nieuwe feiten, nieuwe argumenten en nieuwe producties zou mogen aanvullen. Een gesteld onjuiste feitelijke misslag die aan een partij zelf te wijten is, is geen valide reden om terug te komen op een eerdere bindende eindbeslissing (vgl. HR 16 januari 2004, NJ 2004/318).

2.11.

Eiseres stelt thans dat dient te worden uitgegaan van andere waarden dan die zijn vermeld in de door haar overgelegde taxatierapporten en dat de onroerende zaak te La Nucia verhuurd werd en wordt en daarom niet tot het gezamenlijke huishouden behoort en volledig in de nalatenschap valt. Aldus bepleit eiseres kennelijk dat de rechtbank van de in r.o. 2.9 (onder het eerste en derde gedachtestreepje) vermelde beslissingen terugkomt. De door eiseres gestelde omstandigheden daarvoor zijn dat de door haar genoemde andere waarden zijn opgenomen in een concept boedelbeschrijving van gedaagde en dat deze volgens eiseres de taxatie van erflater ten tijde van de aanschaf betrof en dat de onroerende zaak te La Nucia werd verhuurd en derhalve niet tot het gezamenlijk huishouden behoort. Bij haar antwoordakte heeft eiseres daaraan toegevoegd dat gedaagde geen medewerking heeft willen verlenen aan de taxatie van de onderhavige onroerende zaken, waardoor slechts geveltaxaties konden worden verricht.

2.12.

Die gestelde omstandigheden leveren geen valide reden om op voormelde eindbeslissingen terug te komen. Eiseres tracht thans met nieuwe feiten en nieuwe argumenten te onderbouwen dat van hogere waarden dient te worden uitgegaan dan zijn vermeld in de door haar overlegde taxatierapporten en dat erflater als enig eigenaar van de onroerende zaak te La Nucia moet worden aangemerkt. Het zou in strijd met de goede procesorde zijn indien de rechtbank om die reden op haar beslissing terug komt. De rechtbank blijft daarom bij de in r.o. 2.9 vermelde beslissingen.

2.13.

Bij het tussenvonnis is eiseres opgedragen bescheiden in het geding te brengen die bewijs bieden voor haar stelling dat voor de waarde in het economisch verkeer de door haar genoemde waardes in de door haar overgelegde taxatierapporten dienen te worden opgeteld. Die genoemde waardes zijn voor de woning in Alicante € 540.000 voor de opstal en onderliggende grond vermeerderd met € 312.645 voor het perceel van 2.052 m². Voor de woning in La Nucia zijn deze € 526.500 voor de opstal en onderliggende grond vermeerderd met € 136.500 voor het perceel van 1.244 m². Eiseres heeft geen bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat voor de waarde in het economisch verkeer de genoemde waardes dienen te worden opgeteld. In de door haar overgelegde vertalingen in de Nederlandse taal van (delen van) de eerder door haar overgelegde Spaanse taxatierapporten worden de waardes van respectievelijk € 540.000 en € 526.500 aangeduid als ‘totale marktwaarde’. Dat daar nog andere in de rapporten genoemde waardes bij opgeteld moeten worden om de waarde in het economisch verkeer te krijgen komt niet logisch voor. Dat het wel zo is, is ook niet door eiseres toegelicht of met andere bescheiden onderbouwd.

2.14.

Dit alles leidt er toe dat de rechtbank de economische waarde van de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 2] op de peildatum vast stelt op (€ 540.000 x 50%=) € 270.000 en de economische waarde van de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 1] op (€ 526.500 x 50% =) € 263.250. Immers, gedaagde heeft niet bestreden dat van die waarden kan worden uitgegaan.

de onroerende zaak te Hellevoetsluis

2.15.

Na het tussenvonnis heeft eiseres voor het eerst gesteld dat de onverdeelde helft van de onroerende zaak te Hellevoetsluis tot de nalatenschap behoort, omdat daar in Nederland de gezamenlijke huishouding werd gevoerd en daarom voor deze onroerende zaak hetzelfde dient te gelden als voor de onroerende zaken in Spanje. Aldus baseert eiseres kennelijk de eigendom van de onverdeelde helft van de woning in Hellevoetsluis op artikel 2 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden op basis waarvan erflater en [naam] waren gehuwd. Deze bepaling luidt:

“indien staande huwelijk onroerend goed wordt gekocht dat zal dienen als echtelijke woning, of anderszins aan de samenwoning dienstbaar zal zijn, al dit onroerend goed door beide partijen, ieder voor de onverdeelde helft in eigendom worden verworven, tenzij partijen anders overeenkomen.”

2.16.

Deze nieuwe stelling volgt de rechtbank niet, omdat eiseres ook stelt dat de onroerende zaak te Hellevoetsluis op naam van [naam] staat. Daarmee is gegeven dat deze onroerende zaak niet mede door erflater in eigendom is verworven. Immers, naar Nederlands recht is voor overdracht van een onroerende zaak inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers (het kadaster) vereist (art. 3:89 lid 1 BW). Ook indien de woning te Hellevoetsluis aan de samenwoning dienstbaar was, kan de voormelde bepaling in de huwelijkse voorwaarden daaraan niet afdoen omdat het erflater en [naam] de ruimte bood anders overeen te komen.

de banktegoeden

2.17.

Bij het tussenvonnis is gedaagde opgedragen bescheiden in het geding te brengen waaruit blijkt dat erflater samen met een ander houder was van de bij de Caixa Bank aangehouden bankrekening. Dergelijke bescheiden heeft gedaagde niet overgelegd. Bij gebrek daaraan komt vast te staan dat erflater enig houder van deze bankrekening was.

2.18.

Dit betekent dat het volledige saldo van de bankrekening op de peildatum tot de nalatenschap behoort. In het tussenvonnis heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat er in rechte vanuit kan worden gegaan dat de in de door HOAD opgestelde voorlopige boedelbeschrijving opgenomen tegoeden van de bij onder meer de Caixa Bank aangehouden rekeningen juist is (r.o. 4.32). Ook dit is een eindbeslissing als bedoeld in r.o. 2.10. Dat eiseres bij haar antwoordakte na het tussenvonnis heeft gesteld dat gedaagde verplicht is bankafschriften over te leggen, is geen omstandigheid die rechtvaardigt dat de rechtbank op die eindbeslissing terugkomt.

2.19.

Het vorenstaande leidt er toe dat het totaal van de banktegoeden op de peildatum op (€ 5.523 + € 62 =) € 5.585 wordt vastgesteld.

vordering op [naam]?

2.20.

Bij het tussenvonnis is gedaagde in de gelegenheid gesteld te reageren op de eerst bij de mondelinge behandeling door eiseres geponeerde stelling dat de nalatenschap op grond van artikel 2 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden een vordering heeft op [naam] ter hoogte van de helft van de waarde van de onroerende zaken in Spanje omdat het in de relatie tussen erflater en [naam] gebruikelijk was dat erflater de volledige koopsom betaalde.

2.21.

Hierop heeft gedaagde aangevoerd dat de stelling van eiseres niet is onderbouwd, dat zij er geen weet van heeft dat erflater de volledige koopsom heeft voldaan en vooralsnog geen stukken daarvan heeft aangetroffen of aanknopingspunten daarvoor heeft gevonden. De rechtbank merkt dit aan als een betwisting van het gestelde bij gebrek aan wetenschap.

2.22.

De rechtbank is van oordeel dat de gestelde vordering van de nalatenschap op [naam] bij gebrek aan voldoende onderbouwing niet komt vast te staan en baseert dit op het volgende.

2.22.1.

Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op eiseres de plicht om feiten te stellen waaruit volgt dat erflater meer dan de helft van de koopsom van de onroerende zaken in Spanje uit eigen middelen heeft voldaan en om bij betwisting die feiten te bewijzen.

2.22.2.

Concrete feiten waaruit volgt dat het tussen erflater en [naam] gebruikelijk was dat hij de volledige koopsom uit eigen middelen voldeed, heeft eiseres niet gesteld.

2.22.3.

Het verlangen van eiseres dat gedaagde haar informatie over het ontstaan van de rekening-courantschuld van erflater verstrekt, kan niet worden gehonoreerd. De taak van gedaagde als executeur is door de vereffening geëindigd. Verder geldt dat geen documenten kunnen worden opgevraagd waarvan een partij slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stelling (zie bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9850, r.o. 2.23; Hof Arnhem Leeuwarden 26 augustus 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6633 en Hof Amsterdam 16 april 2019; ECLI:NL:GHAMS: 2019:1322). Alleen het vermoeden van eiseres dat erflater door middel van zijn rekening-courant met Verste Beheer B.V. de onroerende zaken in Spanje heeft aangekocht is daarom onvoldoende om gedaagde te kunnen verplichten om aan eiseres de door haar verlangde informatie te verstrekken.

2.22.4.

Het voorstel van eiseres om HLB Den Hartog, Accountants, de accountant van voor het overlijden van erflater, als getuige te doen horen om na te gaan of het vermoeden van eiseres juist is, wordt gepasseerd. Dit kan niet als een bewijsaanbod worden aangemerkt, omdat een bewijsaanbod alleen kan zien op gestelde feiten.

2.22.5.

Bij haar antwoordakte heeft eiseres nog gesteld dat de onroerende zaken in Spanje aanvankelijk alleen op de naam van erflater stonden en dat er later een rectificatie akte is gevolgd waarin erflater verklaart per abuis verklaard te hebben met de koop van de onroerende zaken in een alleenstaande burgerlijke staat te verkeren en dat erflater en [naam] verklaren sinds 31 juli 1987 in gemeenschap van goederen te zijn getrouwd. Wat daar ook van zij, het is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat erflater de koopsommen voor die onroerende zaken volledig uit eigen middelen heeft voldaan.

Bijkomende feiten waaruit dat wel zou kunnen worden afgeleid, heeft eiseres niet gesteld.

bewijsaanbod

2.23.

Het bewijsaanbod van eiseres om al haar stellingen met alle middelen rechtens en in het bijzonder door getuigen en het overleggen van schriftelijke stukken te bewijzen wordt als onvoldoende specifiek gepasseerd. Dit aanbod is zo vaag en algemeen dat voor de rechtbank en gedaagde onvoldoende duidelijk is op welke feiten het betrekking heeft.

totaal

2.24.

Het vorenstaande en hetgeen in het tussenvonnis reeds is beslist leidt tot het volgende overzicht van de waarde van de goederen van de nalatenschap op de peildatum:

aandelen in Verste Beheer B.V.

3.694.495

aandelen in Perfect for Everyone S.L

0

de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 2],

270.000

de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 1]

263.250

de onroerende zaak aan de [adres 3]

355.000

roerende zaken

37.000

banktegoeden

5.585

vordering op [naam]

0

totaal

4.625.330

Slotsom

2.25.

Uit het vorenstaande blijkt dat de legitimaire massa negatief is. Immers, in het tussenvonnis is vastgesteld dat de schulden van de nalatenschap ten minste € 4.985.474,58 bedragen. Dat bedrag overschrijdt de waarde van de goederen van de nalatenschap met (€ 4.985.474,58 - € 4.625.330 =) € 360.144,58. De mogelijk in aanmerking te nemen giften aan gedaagde kunnen dat verschil niet overbruggen omdat die niet meer bedragen dan

€ 16.000.

2.26.

Dit wordt niet anders doordat eiseres na het tussenvonnis heeft betwist dat bij de berekening van de legitimaire massa de rekening-courantschuld van erflater aan Verste Beheer B.V. dient te worden betrokken, althans niet eerder dan de ruling van de fiscus daarover is afgerond. Eiseres miskent dat bij de bepaling van de waarde van de aandelen rekening is gehouden met het vermogen van Verste Beheer B.V. en dat de vordering uit rekening-courant op erflater onderdeel van dat vermogen is, zodat de daar tegenoverstaande schuld van erflater ook in de berekening van de legitimaire massa dient te worden betrokken. Verder bepaalt de fiscus niet of de rekening-courantschuld al dan niet bestaat maar of er aanleiding is voor een belastingaanslag, zodat de ruling van de fiscus hooguit leidt tot een schuld van de nalatenschap bovenop de reeds bij het tussenvonnis vastgestelde schulden. Er is dan ook geen reden om de rekening-courantschuld van erflater buiten de berekening van de legitieme massa te houden of de ruling van de fiscus af te wachten.

2.27.

Dit alles betekent dat de vordering van eiseres dient te worden afgewezen en dat bij gebrek aan belang niet behoeft te worden ingegaan op de vraag of de nalatenschap nog meer schulden heeft of het bewijs van de door gedaagde gestelde terugbetalingen. Hetzelfde geldt voor de stand van de vereffening.

2.28.

De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijk in familierelaties te hanteren compensatie van kosten. Anders dan gedaagde stelt, is er geen sprake van misbruik van procesrecht door eiseres. Het staat eiseres vrij om haar legitieme portie door de rechter te laten vaststellen. Dat gedaagde van meet af aan heeft aangevoerd dat de legitimaire massa negatief is en dat uiteindelijk ook door de rechtbank wordt vastgesteld, maakt dat niet anders.

3. De beslissing

De rechtbank

wijst de vordering af,

compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.

2515/2294