Home

Rechtbank Rotterdam, 09-06-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4257, AWB - 15 _ 2982

Rechtbank Rotterdam, 09-06-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4257, AWB - 15 _ 2982

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
9 juni 2016
Datum publicatie
18 juli 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2016:4257
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2982

Inhoudsindicatie

Toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

gemachtigde: mr. A.M.T. Wigger,

en

[Samenwerkingsverband] verweerder,

gemachtigde: mr. S.A. Geerdink.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers zoon, [naam zoon] , toelaatbaar verklaard voor het speciaal basisonderwijs met ingang van 5 januari 2015 tot en met 31 juli 2016.

Bij besluit van 27 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder en eisers hebben een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door G. Broekman en M. van der Wiel.

Overwegingen

1.1.

Verweerder heeft zich in zijn nadere stuk van 17 november 2015 op het standpunt gesteld dat voor eisers geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, omdat [zoon] inmiddels is ingeschreven op [school 1]

1.2.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:977) kan er belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit.

1.3

Eisers hebben gesteld dat het vinden van een plek op een reguliere basisschool voor [zoon] in de praktijk verder wordt bemoeilijkt door het besluit en dat zijn huidige school in [plaats school 1] in tegenstelling tot een reguliere basisschool niet wordt bekostigd. Hiermee hebben zij tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden. Om die reden bestaat voor eisers nog een belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.

2.1.

[zoon] , geboren op 28 juli 2006, is vanaf het schooljaar 2010-2011 ingeschreven bij [school 2] en heeft daar tot medio mei 2014 onderwijs gevolgd. In de groepen 2, 3 en 4 zijn ontwikkelings- en leerproblemen geconstateerd op school en is zowel binnen school als extern extra ondersteuning geboden.

2.2.

In januari 2013 hebben eisers [zoon] bij bureau Braams op dyslexie laten onderzoeken. In februari 2013 heeft [school 2] voorgesteld om [zoon] aan te melden bij de commissie Leerlingenzorg vanwege het vermoeden van verschillende leerbelemmeringen. In februari 2014 en in april 2014 is eisers nogmaals voorgesteld om [zoon] aan te melden bij de commissie Leerlingenzorg en is voorgesteld hem te melden voor een Kort Advies Traject (KAT), een begeleidingstraject gericht op handelingsverlegenheid van de leerkracht bij de aanpak van een leerling waarbij vermoedelijk sprake is van een lichamelijke en/of verstandelijke beperking of gedragsproblematiek. Eisers hebben deze voorstellen afgewezen.

2.3.

In juli 2013 is [zoon] op verzoek van [school 2] onderzocht door een extern bureau op zijn rekenvaardigheden. Op basis van dit onderzoek zijn rekenproblemen vastgesteld en zijn handelingsadviezen voor de leerkracht opgesteld. Aan het einde van groep 3 had [zoon] volgens het verslag van de rapportbespreking een leerachterstand van zes maanden.

2.4.

In augustus 2013 heeft bureau Braams aanvullend psychologisch onderzoek afgenomen. Op basis van dit onderzoek, tezamen met het onderzoek van januari 2013, is een dyslexieverklaring afgegeven en zijn adviezen opgenomen voor behandeling en voor voorzieningen in het onderwijs.

2.5.

In groep 4 is gestart met algemene individuele hulpplannen die de aanpak beschrijven voor lezen, begrijpend lezen, rekenen, taal/ spelling, schrijven en werkhouding.

2.6.

In februari 2014 heeft [school 2] eisers erop gewezen dat [zoon] door het achterblijven van zijn vaardigheden en taakgerichtheid volgend schooljaar groep 4 zou doubleren. Hij volgde op dat moment de stof voor groep 3. Op 16 april 2014 zijn eisers er in een gesprek door [school 2] op gewezen dat voor [zoon] meer individuele begeleiding op het niveau van zijn ontwikkeling nodig is dan het jaarklassensysteem van het regulier basisonderwijs kan bieden. Tussen 26 mei 2014 en 25 juni 2014 is [zoon] door eisers thuisgehouden en volgde hij geen onderwijs.

2.7.

Op 24 juni 2014 zijn eisers met de katholieke basisschool [school 3] overeengekomen dat [zoon] tijdelijk op die school wordt geplaatst. Zijn inschrijving op [school 2] blijft gedurende die periode gehandhaafd. Afgesproken is dat [school 3] de onderwijsbehoeften van [zoon] in beeld brengt om zo tot het besluit te komen of het reguliere basisonderwijs haalbaar is. De ervaringen worden in februari 2015 geëvalueerd en met de ouders zal worden vastgesteld of de begeleiding wordt gecontinueerd. Verder is daarbij vermeld dat de school kan aangeven handelingsverlegen te raken op het gebied van de werkhouding, het welbevinden en/of de onderwijsbehoeften van [zoon] . Zijn leerrendement moet vooruitgang laten zien en voor het volgen van een eigen leerlijn binnen [school 3] is een goede zelfstandige werkhouding een vereiste. [zoon] volgt geen eigen leerlijn, aangezien die binnen de school niet wordt toegepast in groep 4. Mocht deze manier van werken niet het gewenste resultaat hebben, dan zal hulp van buiten de school ingeroepen moeten worden of zal verwijzing naar S(B)O nodig zijn. Deze afspraken zijn vastgelegd in een mede door eisers ondertekend verslag.

2.8.

Op 15 juli 2014 heeft op initiatief van [school 3] een gesprek met eisers plaatsgevonden waarin is vermeld dat [zoon] niet valt binnen de voorwaarden van het opgestelde contract. Hij komt niet tot werken en heeft steeds één op één begeleiding nodig. Zijn achterstand is op alle vakgebieden zo groot dat hij niet binnen de methodes valt en een eigen leerlijn zou moeten volgen. [school 3] meldt handelingsverlegen te zijn en adviseert om onderzoek te laten doen door een kinderarts naar een mogelijke leerbelemmering.

2.9.

In september 2014 is [zoon] onderzocht door een kinderarts, die heeft geconstateerd dat er geen evidente orthopedische dan wel neurologische oorzaken zijn voor leerproblemen.

2.10.

Op 6 oktober 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij onder meer vertegenwoordigers van verweerder, [school 3] , [school 2] en eisers aanwezig waren. Daarbij is vermeld dat [school 3] handelingsverlegen is, nu [zoon] belemmeringen heeft door dyslexie, mogelijke dyscalculie en door internaliserende problemen. Het ook door [school 3] aangeraden KAT-traject hebben eisers afgewezen. Verder hebben eisers zich niet gehouden aan de afspraak van 24 juni 2014, dat [zoon] behandeling voor zijn dyslexie zou blijven volgen bij een extern bureau. Het advies om [zoon] te laten onderzoeken op mogelijke primaire aandachtsproblematiek is evenmin opgevolgd. Het schoolondersteuningsteam heeft een werkdocument opgesteld met afspraken en ondersteuningsmogelijkheden voor [zoon] . Door beide scholen wordt een aanmelding voor Herstart als beste mogelijkheid gezien, nu zij beide handelingsverlegen zijn. De plaatsing op [school 3] is op 17 oktober 2014 beëindigd en sinds de herfstvakantie in 2014 gaat [zoon] niet meer naar school.

2.11.

Op 4 december 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden van het schoolondersteuningsteam, waarbij onder meer intern begeleiders van [school 3] en [school 2] , de directeur van [school 2] , een onderwijsconsulent, de ouders en een leerplichtambtenaar aanwezig zijn. Het schoolondersteuningsteam wordt voorgezeten door [naam persoon] , klinisch- en orthopedagoog. Het doel van deze bijeenkomst was om de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van [zoon] vast te stellen. Daarbij is gemeld dat [zoon] op alle leergebieden een achterstand heeft, en op het niveau zit van begin groep 3. [school 3] heeft te kennen gegeven dat het in groep 4 geen individuele leerlijnen kan aanbieden en aldus niet kan voldoen aan de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van [zoon] , daar hij op alle leergebieden een individueel hulpplan nodig heeft. Het schoolondersteuningsadvies luidt dat een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal basisonderwijs zal worden aangevraagd bij verweerder, nu hij meer ondersteuning nodig heeft dan de basisscholen in het samenwerkingsverband kunnen bieden. Reden daarvoor is dat hij voldoet aan de toelaatbaarheidscriteria speciaal basisonderwijs van verweerder. Eisers hebben tijdens dit gesprek en in eerdere gesprekken te kennen gegeven dat de scholen nog niet alles hebben gedaan om te voldoen aan de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van hun zoon.

2.12.

Op 8 december 2014 heeft [school 2] een ontwikkelingsperspectief (OPP) over [zoon] opgesteld.

2.13.

Op 11 december 2014 heeft [school 2] bij verweerder een aanvraag toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal basisonderwijs voor [zoon] ingediend met ingang van 5 januari 2015 tot en met 31 juli 2016, ondertekend door de directeur van [school 2] , en door twee deskundigen, zijnde [naam persoon] en een maatschappelijk werker. Bij het primaire besluit is de aanvraag gehonoreerd.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar met overneming van het advies van de Landelijke Bezwaaradviescommissie toelaatbaarheidsverklaring sbo/(v)so ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd, met dien verstande dat de ingangsdatum van de toelaatbaarheidsverklaring is aangepast in 27 maart 2015. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat de ondersteuningsbehoefte van [zoon] van zodanige aard en omvang is, dat onderwijs aan een school voor speciaal basisonderwijs de meest passende leeromgeving wordt geacht. Alhoewel [zoon] voldoende cognitieve mogelijkheden heeft om regulier basisonderwijs te volgen, wordt hij volgens verweerder fors belemmerd door een gediagnostiseerde leerstoornis (enkelvoudige dyslexie), mogelijk ook dyscalculie, problemen in de schrijfmotoriek, concentratie- en opgebouwde emotionele problemen en forse achterstanden in leervorderingen op het gebied van lezen, spelling en rekenen. Een school voor speciaal basisonderwijs kan volgens verweerder wel bieden wat [zoon] nodig heeft, waaronder het in kleine stappen aanbieden van de leerstof in afgestemde individuele leerlijnen en kleine groepen, geleid door leerkrachten met ervaring in het omgaan met leer- en sociaal-emotionele problematiek. Daarbij acht verweerder van belang dat [zoon] op het speciaal basisonderwijs succeservaringen kan opdoen en zich weer veilig kan voelen op school, zodat hij zelfvertrouwen ontwikkelt en weer gemotiveerd kan raken voor schools leren en het omgaan met zijn dyslexie. Om te kunnen vaststellen of terugplaatsing naar de reguliere basisschool op enig moment geëigend is, is de verklaring afgegeven tot en met juli 2016.

4.1.

Eisers voeren allereerst aan dat het onderzoek waarop verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd dat het niet mogelijk is om [zoon] extra ondersteuning te bieden in het reguliere basisonderwijs, ten onrechte niet aan hen is toegestuurd. Zij stellen dat zij in ieder geval in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om een deskundigenadvies te laten uitbrengen naar de mogelijkheden van extra ondersteuning binnen het reguliere basisonderwijs. Zij wijzen erop dat het Ondersteuningsplan [X] ouders het recht geeft om voorafgaand aan de extra ondersteuning of een verwijzing naar het speciaal onderwijs een deskundigenadvies te vragen. Verweerder heeft eisers ten onrechte niet voldoende tijd gegeven om dat advies in te winnen. Volgens hen is dit in strijd met artikel 18a, achtste lid, onder f van de Wet op het primair onderwijs (WPO).

4.2.1.

In artikel 1 van de WPO is bepaald dat in deze wet wordt verstaan onder speciale school voor basisonderwijs: een school waar basisonderwijs wordt gegeven aan kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een zodanige orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, dat zij althans gedurende enige tijd op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden opgevangen.

In artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband in elk geval tot taak heeft het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.

In het achtste lid, is bepaald dat het in het zevende lid genoemde ondersteuningsplan in elk geval omvat:

c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders.

In artikel 40, achtste lid, van de WPO is bepaald dat een leerling niet wordt toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband.

4.2.2.

In het ondersteuningsplan is vermeld dat ouders een aantal formele rechten hebben in de trajecten van ondersteuningstoewijzing, zoals het recht op deskundigenadvies voorafgaand aan extra ondersteuning of een verwijzing naar speciaal (basis)onderwijs.

4.3.

Anders dan eisers stellen, is geen sprake van strijd met artikel 18a, achtste lid, onder f, van de WPO, nu daarin geen verplichting is opgenomen om ouders in de gelegenheid te stellen een deskundige in te schakelen. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat eisers wel in de gelegenheid zijn gesteld om een deskundige te raadplegen. De rechtbank deelt eisers standpunt niet dat daarmee niet is voldaan aan het hierboven omschreven deel van het ondersteuningsplan. Dat eisers, zoals zij stellen, weinig tijd werd gegund om deskundigenadvies in te winnen, maakt niet dat dat het voor hun gelet op de tijdsdruk onmogelijk was om een deskundige te raadplegen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers vaak hebben gesproken met [school 2] en [school 3] en dat een eventuele verwijzing naar het speciaal basisonderwijs al in het gesprek tussen de ouders en [school 3] op 24 juni 2014 aan de orde is gekomen. Verder zijn zij er al in april 2014 door [school 2] op gewezen dat voor [zoon] meer individuele begeleiding op het niveau van zijn ontwikkeling nodig is dan het jaarklassensysteem van het regulier basisonderwijs kan bieden. Om die redenen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eisers tijdens het gesprek op 4 december 2014 werden verrast door het schoolondersteuningsadvies. Het door eisers genoemde gedeelte van het ondersteuningsplan dient naar het oordeel van de rechtbank zo te worden gelezen dat ouders op eigen initiatief en op eigen kosten deskundigenadvies kunnen inroepen wanneer zij dat wensen. Gesteld, noch gebleken is dat verweerder eisers in dit geval belet heeft om deskundigenadvies in te winnen. Verder heeft verweerder toegelicht dat hij niet expliciet heeft onderzocht of [zoon] behoefte aan ondersteuning niet kan worden geboden bij een andere reguliere basisschool, maar dat de andere reguliere basisscholen binnen het samenwerkingsverband niet wezenlijk meer mogelijkheden tot extra ondersteuning bieden dan [school 2] of [school 3] . De rechtbank acht dit standpunt zo voldoende onderbouwd.

5.1.

Eisers vragen zich verder af of de Commissie toelaatbaarheidsverklaring en extra ondersteuning (Commissie toelaatbaarheidsverklaring) in dit geval wel onafhankelijk was, nu [naam persoon] , adjunct-directeur van een school voor speciaal onderwijs binnen het samenwerkingsverband, bij de advisering was betrokken. Volgens hen in dat in strijd met artikel 3 van het Reglement [Y] (Reglement). [naam persoon] kan gelet op haar positie volgens eiseres ook niet worden aangemerkt als een onafhankelijke deskundige.

5.2.1.

In artikel 18a, elfde lid, van de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband er zorg voor draagt dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.

5.2.2.

In artikel 34.8 van het Besluit bekostiging WPO is bepaald dat de deskundigen, bedoeld in artikel 18a, elfde lid, van de wet een orthopedagoog of een psycholoog zijn en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.

5.2.3.

In artikel 3, eerste lid, van het Reglement is bepaald dat de Commissie toelaatbaarheidsverklaring uit twee leden bestaat, te weten:a. een GZ psycholoog;

b. een academisch geschoold lid (onderwijs- of juridisch gerelateerd).In het derde lid is bepaald dat de leden van de Commissie toelaatbaarheidsverklaring niet verbonden zijn in een arbeidsrechtelijke relatie met één van de organisaties voor primair dan wel speciaal onderwijs in het samenwerkingsverband.

In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement is de Commissie toelaatbaarheidsverklaring bevoegd verklaard tot het nemen van beslissingen ten aanzien van een aanvraag toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs, afkomstig van het bevoegd gezag van de school voor basisonderwijs gelegen binnen het samenwerkingsverband, waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.

5.3.

De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met artikel 3 van het Reglement en overweegt hiertoe het volgende. Op grond van artikel 18a, elfde lid, van de WPO, in samenhang met artikel 34.8 van het Besluit bekostiging WPO, dient het samenwerkingsverband zich in een geval zoals hier aan de orde te laten adviseren door een orthopedagoog of een psycholoog en ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts. In het ondersteuningsplan is omschreven dat het ondersteuningsteam van de school bestaat uit onder meer deskundigen uit de zogenoemde pool. De pool bestaat uit een aantal deskundigen, werkzaam vanuit verschillende organisaties, die afhankelijk van de specifieke ondersteuningsbehoefte door de school kunnen worden ingeschakeld. Het gaat daarbij in ieder geval om onder meer de schoolpsycholoog/orthopedagoog en ambulant begeleiders van speciaal (basis)onderwijs. Verder staat in het ondersteuningsplan dat bij verwijzing naar het speciaal (basis)onderwijs in ieder geval een orthopedagoog bij de deskundigenadvisering wordt betrokken, waarmee wordt voldaan aan het verplichte deskundigenadvies door in ieder geval een orthopedagoog. In dit geval trad [naam persoon] op in haar hoedanigheid als klinisch- en orthopedagoog van het expertisecentrum van de school [school 4] . Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat de deskundige ook adjunct-directeur is van een school binnen het samenwerkingsverband niet in strijd met artikel 18a, elfde lid, van de WPO, in samenhang met artikel 34.8 van het Besluit bekostiging WPO, en ook niet met het gestelde in het ondersteuningsplan. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat [naam persoon] als orthopedagoog is geraadpleegd over de toelaatbaarheidsverklaring, maar dat zij geen lid is van de Commissie toelaatbaarheidsverklaring. Dat zij in haar hoedanigheid van deskundige wel invloed heeft gehad op de beslissing van de Commissie toelaatbaarheidsverklaring, zoals eisers betogen, leidt niet tot een ander oordeel.

6.1.

Eisers voeren verder aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het ondersteuningsplan, nu zij niet met het OPP hebben ingestemd, terwijl zij op grond van het ondersteuningsplan instemmingsrecht hebben over het handelingsdeel van het OPP. Eisers wijzen erop dat een wetsvoorstel aanhangig is, waarin dit recht ook in de WPO wordt vastgelegd. Zij stellen dat het OPP inhoudelijk evenmin aan de daaraan te stellen eisen voldoet, nu het geen volwaardig document is. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte geen betekenis toegekend aan het OPP en aan het groeiwerkdocument, terwijl verweerder volgens het ondersteuningsplan en het Beoordelingskader toelaatbaarheidsverklaring SBO of SO/extra ondersteuning Samenwerkingsverband (beoordelingskader) wel verplicht is deze documenten bij de besluitvorming te betrekken. Verweerder kon volgens hen het OPP ook niet bij de besluitvorming betrekken, omdat het OPP pas na de beoordeling van de aanvraag is opgesteld. Voorts stellen zij dat zij ten onrechte geen inzage hebben gekregen in het bij de aanvraag verplicht over te leggen groeiwerkdocument.

6.2.1.

In artikel 40a, eerste lid, van de WPO is bepaald dat het bevoegd gezag een OPP vaststelt nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders:a. voor leerlingen van een basisschool die extra ondersteuning behoeven;

b. voor leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs.

6.2.2.

In het ondersteuningsplan worden verschillende zogenoemde arrangementen besproken, waaronder de verwijzing naar het speciaal (basis)onderwijs. Voor de verslaglegging wordt gebruik gemaakt van een groeiwerkdocument. Wanneer extra ondersteuning of plaatsing in het speciaal basisonderwijs aan de orde is, zal het groeidocument tevens de basis zijn voor de uitvoering van de procedurele toets op het niveau van het samenwerkingsverband.

6.2.3.

In het beoordelingskader, waarnaar in het ondersteuningsplan wordt verwezen, is vermeld dat de aanvraag moet zijn voorzien van het juist en volledig ingevulde OPP. De Commissie Toelaatbaarheidsverklaring betrekt in haar oordeel over de ingediende aanvraag in ieder geval, voor zover hier van belang, het ondersteuningsplan en het dossier met OPP. Een groeiwerkdocument kan worden gezien als een ondersteunend document voor de scholen in dit traject. De Commissie toelaatbaarheidsverklaring stelt onder meer vast dat de route van ondersteuningstoewijzing, zoals beschreven in het ondersteuningsplan, is gevolgd en dat de ouders/verzorgers voldoende gelegenheid hebben gehad hun zienswijzen naar voren te brengen.

6.3.

Voor zover eisers de inhoud van het OPP en de wijze van totstandkoming daarvan bestrijden, overweegt de rechtbank dat deze procedure gaat over de toelaatbaarheidsverklaring en niet over het OPP of de totstandkoming daarvan. Verweerder is niet het in artikel 40a, eerste lid, van de WPO bedoelde bevoegd gezag. Dit betekent dat eisers klachten over de inhoud van het OPP en de totstandkoming daarvan buiten deze procedure vallen.

6.4.

Voor zover eisers betogen dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan het OPP en het groeiwerkdocument, zodat de besluitvorming niet in overeenstemming met de voorgeschreven procedure tot stand is gekomen, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de school normaal gesproken een OPP opstelt en dat vervolgens een groeiwerkdocument wordt opgesteld, waarin wordt vermeld hoe de school wil toewerken naar het in het OPP vermelde doel. In dit geval heeft [school 2] op 8 december 2014 een OPP opgesteld. Uit het OPP blijkt dat eisers en de school het met elkaar oneens zijn over de ondersteuningsbehoefte van [zoon] . Er is dan ook geen overeenstemming bereikt over het handelingsdeel van het OPP. Uit het bestreden besluit blijkt dat om die reden geen doorslaggevende betekenis is toegekend aan het OPP en het eventuele gebrek aan in dat kader op overeenstemming gevoerd overleg. Om dezelfde reden kon volgens verweerder in dit geval evenmin een groeiwerkdocument worden opgesteld. Verweerder stelt dat het OPP in dit geval vrij snel na de bespreking op 4 december 2014 is opgesteld, aangezien [zoon] inmiddels al enige tijd thuis zat.

6.5.

Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee toereikend gemotiveerd waarom in dit geval geen doorslaggevende betekenis is toegekend aan het OPP. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat er op grond van het ondersteuningsplan en het beoordelingskader geen verplichting bestaat voor verweerder om een groeiwerkdocument te betrekken bij de beoordeling van de aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring. Dat eisers het niet eens zijn met de inhoud van het OPP en dat niet alle onderdelen van het OPP zijn ingevuld, maakt dit niet anders.

7.1.

Eisers stellen dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hun zoon speciaal onderwijs moet volgen. Volgens hen zou het regulier onderwijs de benodigde extra ondersteuning ook moeten kunnen aanbieden. De school heeft tot nu toe te weinig inspanningen verricht. Zij wijzen er daarbij op [zoon] bijvoorbeeld geholpen had kunnen worden als hij met een computer had kunnen werken of als de school met rekenen en taal had gewerkt met opzoekkaartjes. Zij verwijzen in dit verband naar het advies van de geschillencommissie Passend Onderwijs (geschillencommissie) van 30 maart 2015, waarbij hun verzoek over het door [school 2] vastgestelde OPP gegrond is verklaard en is geadviseerd om met inachtneming van de overwegingen van de geschillencommissie het OPP aan te passen en daarbij de verplichting tot het voeren van op overeenstemming gericht overleg met eisers in acht te nemen.

7.2.1.

In het ondersteuningsplan, in samenhang met de Criteria voor de toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs cluster 3 en 4 (criteria), is onder meer vermeld dat bij een aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring aangetoond moet worden dat:- in het voortraject sprake is geweest van diverse besprekingen in het ondersteuningsteam van de school, waarbij handelingsgericht werken is toegepast;

- in het voortraject gebruik is gemaakt van de inzet van externen van de deskundigenpool, die daadwerkelijk hebben meegedacht over het handelen in de klas of bij het aansluiten van de onderwijsbehoeften van de leerling;

- door middel van geëvalueerde handelingsplannen de ingezette hulp geen duidelijke merkbare verbeteringen heeft opgeleverd of dat het eindresultaat nog steeds niet voldoende is om met het basisarrangement verder te kunnen;

- het niet mogelijk is de leerling binnen de basisschool op te vangen binnen de lichte kortdurende ondersteuning dan wel met gebruikmaking van een arrangement extra ondersteuning;

- welke onderwijs- en/of ondersteuningsbehoeften het kind heeft;

- de school handelingsverlegen is en/of het welbevinden van het kind in de knel komt;

- de ouders reeds in het voortraject betrokken zijn;

- het kind, voor zover mogelijk, reeds in het voortraject betrokken is.

7.2.1.

In het beoordelingskader is omschreven dat in de aanvraag gemotiveerd moet worden beschreven waarom de school niet in staat is de leerling binnen de basisondersteuning op te vangen en waarom de leerling niet binnen de basisondersteuning algemeen kan worden opgevangen.

7.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de onder 2.1 tot en met 2.13 vermelde feiten en omstandigheden, gelet op het ondersteuningsplan en de criteria, mogen concluderen dat de ondersteuningsbehoefte van [zoon] het aanbod van regulier basisonderwijs overstijgt, zodat verweerder terecht een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal basisonderwijs heeft verstrekt. Daarbij heeft verweerder de relevante feiten en belangen naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig geïnventariseerd en onderbouwd waarom de aangevraagde toelaatbaarheidsverklaring voor [zoon] is verleend. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat op twee reguliere basisscholen binnen het samenwerkingsverband is geprobeerd aan de extra ondersteuningsbehoefte van [zoon] te voldoen. Daarbij is vanaf groep 1 extra ondersteuning binnen de school gegeven, onder meer door groep- en werkplannen te maken en het volgen van een individueel handelingsplan. Voorts heeft [zoon] buiten school dyslexiebehandeling gehad en is gewerkt met een externe remedial teacher, wat niet heeft geleid tot het gewenste resultaat. Uit de stukken blijkt dat [zoon] ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een leerachterstand had van ongeveer twee jaar, en dat sprake is van faalangst en van leer/taalproblematiek. In het gesprek van 15 juli 2014 is eisers te kennen gegeven dat [zoon] steeds één op één begeleiding nodig heeft, en dat hij inmiddels op alle leergebieden een achterstand heeft. Zijn achterstand is zo groot dat hij niet meer binnen de methodes valt en een eigen leerlijn nodig heeft. Verder acht de rechtbank van belang dat beide scholen eisers te kennen hebben gegeven dat zij handelingsverlegen zijn, hetgeen onder meer is veroorzaakt door het feit dat eisers [school 2] geen toestemming hebben gegeven om nader onderzoek en advies te vragen van de commissie Leerlingenzorg of om mee te werken aan KAT en aan [school 3] geen toestemming is gegeven om mee te werken aan KAT, voor een aanvraag van onderzoek en advies bij het samenwerkingsverband, noch wensten eisers [zoon] extern laten onderzoeken op mogelijke primaire aandachtsproblematiek. Aldus was het niet mogelijk de leerling binnen de basisschool op te vangen binnen de lichte kortdurende ondersteuning dan wel met gebruikmaking van een arrangement extra ondersteuning. Met eisers is door beide scholen meerdere malen overleg gevoerd met eisers over de ondersteuningsbehoefte van [zoon] .

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. D. Brugman en mr. J. Fransen, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.

griffier, voorzitter,

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.