Home

Raad van State, 13-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:977, 201507401/1/A3

Raad van State, 13-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:977, 201507401/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 april 2016
Datum publicatie
13 april 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:977
Zaaknummer
201507401/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 november 2014 heeft het college in de basisregistratie personen (hierna: brp) opgenomen dat [appellant] met onbekende bestemming is vertrokken.

Uitspraak

201507401/1/A3.

Datum uitspraak: 13 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], naar hij stelt wonend te Venlo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 augustus 2015 in zaak nr. 15/605 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2014 heeft het college in de basisregistratie personen (hierna: brp) opgenomen dat [appellant] met onbekende bestemming is vertrokken.

Bij besluit van 23 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De relevante bepalingen van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2. Persoonsgegevens van ingezetenen van Nederland worden door gemeenten bijgehouden in de brp. Bij de uitoefening van hun taken gaan de overheidsinstanties en verscheidene andere organisaties uit van de in de brp geregistreerde persoonsgegevens.

[appellant] stond in de brp ingeschreven als wonend op het adres [locatie] te Venlo. Naar aanleiding van meldingen volgens welke op dat adres een brand heeft gewoed en [appellant] sindsdien niet meer daar woont, heeft het college een onderzoek ingesteld naar het woonadres van [appellant]. Het college heeft uit dat onderzoek geconcludeerd dat [appellant] inderdaad niet meer op het adres [locatie] woont en dat onduidelijk is waar hij wel woont. Daarom heeft het college besloten om in de brp op te nemen dat [appellant] met onbekende bestemming is vertrokken. [appellant] stelt dat hij nog steeds op het adres [locatie] woont.

3. In zijn nadere stuk betoogt het college dat [appellant] geen belang meer heeft bij het hoger beroep. Het college voert daartoe aan dat het op 2 februari 2016 heeft besloten de woning op het adres [locatie] te kopen van [appellant] en een andere woning aan hem te verkopen.

3.1. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat het koopproces nog niet is afgerond. Voorts heeft [appellant] ter zitting bij de Afdeling uiteengezet dat hij schade heeft geleden doordat de aanpassing van zijn woongegevens in de brp ertoe heeft geleid dat hij geen zorgverzekering heeft kunnen afsluiten en zijn kiesrecht niet heeft kunnen uitoefenen. [appellant] heeft hiermee tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de aanpassing van zijn woongegevens in de brp. Derhalve heeft hij belang bij het hoger beroep. Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte in de brp heeft opgenomen dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Hij voert daartoe aan dat niet vaststaat dat de woning op het adres [locatie] door de brand aldaar onbewoonbaar is geworden. Als hij minder dan voorheen in de woning verblijft, dan gaat het om een bijzondere situatie. Voorts is hij nog steeds bereikbaar via het adres. Dat hij de nachten doorgaans elders doorbrengt, betekent niet dat hij elders zijn woonadres heeft, aangezien hij de nachten op verschillende adressen doorbrengt, aldus [appellant].

4.1. Zoals is vermeld in de memorie van toelichting bij de Wet brp, dient bij de toepassing van deze wet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden te worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, blz. 115). Ingeval iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres en ingeval iemand niet op één of meer adressen woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten het woonadres. Dit is bepaald in artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet brp.

In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] verklaard dat hij sinds de brand in de woning op het adres [locatie] bij derden logeert. In zijn aanvullende beroepschrift heeft [appellant] verklaard dat hij na de brand nog niet in staat is geweest zodanige herstelmaatregelen te treffen dat de bewoonbaarheid van de woning weer een aanvaardbaar peil heeft bereikt en dat hij daarom genoodzaakt is om in ieder geval voor zijn nachtverblijf gebruik te maken van de gastvrijheid van anderen. Uit foto’s in het dossier blijkt dat de woning in ernstige mate door brand is aangetast. Zo is te zien dat delen van de woning zwartgeblakerd zijn, dat het dak grote gaten bevat en dat in verscheidene kozijnen het glas ontbreekt. Een medewerker van de gemeente heeft verklaard te hebben geconstateerd dat op de deur van de woning een stuk papier is geplakt, waarop is vermeld dat post op nummer 10 moet worden bezorgd. Op de foto’s in het dossier is een dergelijk stuk papier, gedeeltelijk afgeplakt, zichtbaar. Gezien al deze omstandigheden, is niet aannemelijk dat [appellant] in de woning woont of daar zijn nachtverblijf heeft.

Ingevolge de artikelen 2.39 en 2.43 van de Wet brp dient degene die zijn adres in Nederland wijzigt of naar het buitenland verhuist daarvan aangifte te doen. Indien wordt nagelaten aangifte te doen, gaat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente ingevolge de artikelen 2.20 en 2.21 van de Wet brp ambtshalve over tot wijziging van de registratie in de brp. Indien onduidelijk is waar iemand verblijft, vermeldt het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente ingevolge artikel 2.22 van de Wet brp ambtshalve in de brp dat de betrokkene is vertrokken.

[appellant] heeft geen aangifte gedaan wegens verhuizing. Uit hetgeen [appellant] over zijn verblijfsituatie heeft verklaard, blijkt niet waar hij zijn woonadres heeft in de zin van de Wet brp. Daarnaast is niet bestreden dat het college dat adres tevergeefs heeft getracht te achterhalen bij de broer van [appellant] en bij bewoners van andere woningen aan de Bergstraat. Voorts was er geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 2.23 van de Wet brp. Dat artikel geeft bij het ontbreken van een woonadres het college de bevoegdheid om op aangifte of ambtshalve in de brp een briefadres op te nemen. Daarmee wordt ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder p, van de Wet brp een adres bedoeld waar voor de betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen. Het ambtshalve opnemen van een briefadres mag slechts met instemming van degene die het briefadres ter beschikking stelt. Gezien de hiervoor beschreven staat van de woning op het adres [locatie], heeft het college dat adres ongeschikt mogen achten als briefadres. Het college heeft de bewoners van de woning op het adres Bergstraat 10 gevraagd of zij willen instemmen met het opnemen van dat adres als briefadres voor [appellant]. De bewoners hebben geantwoord slechts daarmee in te willen stemmen indien [appellant] daarmee akkoord gaat. [appellant] heeft vervolgens medegedeeld daar niet mee akkoord te gaan. Onder deze omstandigheden heeft het college terecht ambtshalve in de brp opgenomen dat [appellant] met onbekende bestemming is vertrokken.

Aan het vorenstaande wordt niet afgedaan doordat [appellant] na de brand nog heeft gereageerd op post gericht aan het adres [locatie]. Gezien de hiervoor vermelde omstandigheden, laat dat immers onverlet dat niet aannemelijk is dat [appellant] op dat adres woont. Hij is dan ook niet fysiek bereikbaar op dat adres.

Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor vernietiging van het bij haar bestreden besluit. Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Borman w.g. De Vries

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016

582.

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder o, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder het woonadres:

1o het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

2o het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;

Ingevolge die aanhef en onder p wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen.

Ingevolge die aanhef en onder q wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan, het briefadres.

Ingevolge die aanhef en onder r wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder de briefadresgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een briefadres ter beschikking stelt.

Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

Ingevolge het tweede lid draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres.

Ingevolge artikel 2.21, eerste lid, worden aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.

Ingevolge het tweede lid draagt, indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland.

Ingevolge artikel 2.22, eerste lid, draagt, indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.

Ingevolge artikel 2.23, eerste lid, wordt, indien het woonadres ontbreekt, op aangifte een briefadres opgenomen.

Ingevolge het tweede lid is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.

Ingevolge artikel 2.39, eerste lid, doet de ingezetene die zijn adres wijzigt hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.

Ingevolge artikel 2.43, eerste lid, doet de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek.