Home

Rechtbank Rotterdam, 31-03-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:3092, ROT 15/390

Rechtbank Rotterdam, 31-03-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:3092, ROT 15/390

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
31 maart 2016
Datum publicatie
19 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2016:3092
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 15/390

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, het betoog van misbruik van recht eerder naar voren had behoren te brengen. Dit betoog zal de rechtbank daarom wegens strijd met de goede procesorde verder buiten beschouwing laten. (...) Nu een door eiseres naar verweerder gezonden mutatieformulier niet is te beschouwen als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, is eveneens geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Van een niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, is daarom geen sprake. Verweerder heeft de verzoeken om een dwangsom terecht afgewezen.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummers: ROT 15/390, ROT 15/2609, ROT 15/2684, ROT 15/2842, ROT 15/3261, ROT 15/3262, ROT 15/3263, ROT 15/3306, ROT 15/3520, ROT 15/3692, ROT 15/3895, ROT 15/4134, ROT 15/4136, ROT 15/4473, ROT 15/4578, ROT 15/4635, ROT 15/4703, ROT 15/5106, ROT 15/5172, ROT 15/5280, ROT 15/5414, ROT 15/5451, ROT 15/6065, ROT 15/6564 en ROT 15/6655

en

gemachtigde: mr. L.J. van Es-Bel.

Procesverloop

Eiseres heeft in het kader van de toepassing van de Wet werk en bijstand (Wwb) onderscheidenlijk de Participatiewet zogenoemde mutatieformulieren aan verweerder gezonden.

Eiseres heeft vervolgens verweerder in gebreke gesteld, omdat naar aanleiding van de mutatieformulieren niet tijdig door verweerder zou zijn beslist.

Verweerder heeft bij primaire besluiten vastgesteld geen dwangsommen aan eiseres verschuldigd te zijn.

Bij besluiten op de bezwaren van eiseres (de bestreden besluiten) heeft verweerder deze primaire besluiten gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Eiseres heeft voorts beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door verweerder naar aanleiding van de door haar ingezonden mutatieformulieren.

De primaire besluiten, de bestreden besluiten en de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met vermelding van de data waarop de mutatieformulieren door eiseres zijn ingezonden, zijn vermeld in de bij deze uitspraak behorende bijlage.

De beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers ROT 15/390, ROT 15/2609, ROT 15/2684, ROT 15/2842, ROT 15/3261, ROT 15/3262, ROT 15/3263, ROT 15/3306, ROT 15/3520, ROT 15/3692, ROT 15/3895, ROT 15/4134, ROT 15/4136, ROT 15/4473, ROT 15/4578, ROT 15/4635, ROT 15/4703, ROT 15/5106, ROT 15/5172, ROT 15/5280, ROT 15/5414, ROT 15/5451, ROT 15/6065, ROT 15/6564 en ROT 15/6655. Deze zaaknummers zijn eveneens in de bijlage vermeld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Verweerder heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.

Eiseres heeft aanvullende beroepschriften ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016, samen met het onderzoek in de zaken met de zaaknummers ROT 15/3865, ROT 15/4333 en ROT 15/6027. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J. van Es-Bel en mr. S. Yavuzyiğitoğlu.

In de zaken met de zaaknummers ROT 15/3865, ROT 15/4333 en ROT 15/6027 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Bij besluit van 19 september 2011 heeft verweerder aan eiseres bijstand op grond van de Wwb toegekend.

2. In de maanden mei 2014, augustus 2014, september 204, oktober 2014, november 2014, december 2014, februari 2015 en maart 2015 heeft eiseres diverse mutatieformulieren naar verweerder gezonden, waarop zij vermeldt dat zij in een voorgaande periode een dwangsom van verweerder, een overboeking van een verpande beleggingsrekening ter hoogte van € 382,- of een belastingteruggave heeft ontvangen. Ook wel vermeldt zij op mutatieformulieren dat geen sprake is van wijziging in haar inkomen.

3. Vervolgens heeft eiseres ingebrekestellingen aan verweerder gezonden. Zij stelt zich op het standpunt dat de mutatieformulieren moeten worden beschouwd als aanvragen tot vaststelling van haar recht op een bijstandsuitkering. Verweerder heeft bij de primaire besluiten vastgesteld geen dwangsom verschuldigd te zijn. Daartoe stelt verweerder zich op het standpunt dat een mutatieformulier niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de bestreden besluiten heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.

4. In beroep stelt eiseres - kort weergegeven - dat een mutatieformulier moet worden beschouwd als een aanvraag en dat verweerder te laat dan wel niet heeft beslist naar aanleiding van de door haar ingezonden mutatieformulieren, zodat verweerder dwangsommen is verschuldigd. Voorts heeft eiseres, onder verwijzing naar artikel 4:19, eerste lid, van de Awb, verzocht om volgens haar van belang zijnde primaire besluiten, besluiten op bezwaar dan wel beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit in de beroepen te betrekken.

5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

6. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot Participatiewet. Volgens artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet wordt op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op 1 januari 2015 is ingediend tegen een door het college op grond van de Wwb genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, beslist met toepassing van de Wwb. Dit brengt met zich dat op een deel van de beroepen de Wwb van toepassing is en op een ander deel de Participatiewet. Nu de in de beroepen aan de orde zijnde artikelen in beide wetten gelijkluidend zijn, is er geen verschil in de materiële beoordeling.

7. Verweerder heeft ter zitting verzocht om ook andere beroepen van eiseres die ditzelfde materiële geschil tussen eiseres en verweerder zouden betreffen, op de zitting te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, nu de rechtbank noch eiseres zich daarop hebben kunnen voorbereiden.

8. Ter zitting heeft verweerder, onder verwijzing naar recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), het standpunt ingenomen dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op de grond dat eiseres misbruik maakt van het recht om beroep in te stellen. Verweerder heeft daartoe gewezen op de tientallen beroepschriften, bezwaarschriften, ingebrekestellingen en verzoeken om een dwangsom van eiseres. Eiseres heeft in reactie hierop gesteld dat zij zich niet goed tegen dit standpunt kan verweren. Zij heeft zich daarop niet kunnen voorbereiden, omdat verweerder dit pas ter zitting naar voren heeft gebracht.

9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, het betoog van misbruik van recht eerder naar voren had behoren te brengen. Dit betoog zal de rechtbank daarom wegens strijd met de goede procesorde verder buiten beschouwing laten. De rechtbank vindt steun voor deze handelwijze in een uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3752).

10. In een aantal zaken heeft eiseres in haar beroepschrift aangevoerd dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden. Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond ingetrokken. Nu er over dit punt geen geschil meer is laat de rechtbank deze beroepsgrond verder buiten bespreking.

11. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld omdat niet tijdig zou zijn beslist naar aanleiding van de door haar ingezonden mutatieformulieren. Het materiële geschil tussen partijen betreft de vraag of in de ingezonden mutatieformulieren aanvragen tot herziening van de bijstandsuitkering van eiseres besloten liggen.

11.1

Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van het derde lid wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

11.2

De mutatieformulieren die eiseres heeft ingezonden kunnen niet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Zij zijn een middel om te voldoen aan de op eiseres rustende inlichtingenplicht, zoals neergelegd in artikel 17 van de Wwb onderscheidenlijk artikel 17 van de Participatiewet. Eiseres heeft in de mutatieformulieren geen specifieke verzoeken gedaan aan verweerder om bepaalde besluiten te nemen, maar slechts meegedeeld wat haars inziens van belang is voor haar recht op uitkering. Nog daargelaten dat eiseres daarbij in een enkel geval ook meedeelt dat geen sprake is van een inkomensverandering, zodat er geen aanleiding is enig rechtsgevolg te veronderstellen, is geen sprake van bijvoorbeeld een verzoek om haar rechtspositie ten tijde van het verzoek vast te stellen, zoals aan de orde in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3366) of van het meedelen van informatie met het oog op wijziging van de bijstand(snorm), zoals aan de orde in de uitspraak van de Raad van 19 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3857).

12. Nu een door eiseres naar verweerder gezonden mutatieformulier niet is te beschouwen als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, is eveneens geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Van een niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, is daarom geen sprake. Verweerder heeft de verzoeken om een dwangsom terecht afgewezen.

13. Eiseres wenst in de beroepen die zijn gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het niet toekennen van een dwangsom, ook te betrekken dat niet tijdig is beslist op de gestelde aanvraag (het ingezonden mutatieformulier). In de beroepen die zijn gericht tegen het (gesteld) niet tijdig beslissen wenst eiseres te betrekken verweerders besluitvorming over het toekennen van een dwangsom. Zij heeft daartoe verwezen naar artikel 4:19 van de Awb.

13.1

In artikel 4:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. In de memorie van toelichting op dat artikel (TK 2004-2005, 29934, nr. 3, pagina 10) is toegelicht dat, afhankelijk van de stand van de procedure met betrekking tot de beschikking op de aanvraag (hoofdzaak), het door de aanvrager daartegen gemaakte bezwaar of ingestelde (hoger) beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking ter vaststelling van de hoogte van de dwangsom. Reden daarvoor, aldus de toelichting, is dat de betrokkene dan niet een afzonderlijke procedure behoeft te starten. Deze bepaling dient aldus de proceseconomie.

13.2

Onder 11.2 is vastgesteld dat geen sprake is van aanvragen. Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb veronderstelt dat sprake is van een beschikking op de aanvraag. Er is daarom geen grondslag voor toepassing van dit artikellid.

14. Al hetgeen overigens door eiseres naar voren is gebracht heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

15. De beroepen zijn ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en

mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel