Raad van State, 09-12-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3752, 201410427/1/A3
Raad van State, 09-12-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3752, 201410427/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 9 december 2015
- Datum publicatie
- 9 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:3752
- Zaaknummer
- 201410427/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij vijf brieven van 22 januari 2014 heeft de korpschef de verzoeken van [wederpartij] om documenten aan hem te verstrekken gedeeltelijk afgewezen.
Uitspraak
201410427/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2014 in zaken nrs. 14/2557, 14/2559, 14/2560, 14/2561 en 14/2563 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij vijf brieven van 22 januari 2014 heeft de korpschef de verzoeken van [wederpartij] om documenten aan hem te verstrekken gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft de korpschef de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2014 heeft de rechtbank de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 27 februari 2014 vernietigd, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. Robbers, werkzaam bij de politie, is verschenen.
Overwegingen
1. De korpschef heeft ter zitting bij de Afdeling, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015 in zaak nr. 201500449/1/A3, de Afdeling verzocht te onderzoeken of de handelwijze van de gemachtigde blijk geeft van misbruik van een wettelijke bevoegdheid. Dit verzoek heeft de korpschef niet eerder gedaan. Weliswaar heeft de korpschef in het hogerberoepschrift in algemene zin te kennen gegeven dat indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven sprake kan zijn van misbruik van recht, maar hij heeft zich niet op standpunt gesteld dat de gemachtigde van [wederpartij] in dit geval misbruik van recht heeft gemaakt. Nu de korpschef het ter zitting gedane verzoek eerder had kunnen doen en dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient dit wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te blijven. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat, nu [wederpartij] noch zijn gemachtigde ter zitting is verschenen, hij derhalve niet op het verzoek van de korpschef heeft kunnen reageren.
2. Ingevolge artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen belanghebbenden afschriften verkrijgen van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
3. Bij vijf brieven van 16 januari 2014 heeft [wederpartij] de korpschef verzocht hem op grond van de Wob alle op vijf nader genoemde verkeersovertredingen betrekking hebbende documenten te verstrekken, waaronder het zaaksoverzicht, een foto van de overtreding en vijf foto’s van vóór en vijf foto’s van na de foto van de overtreding.
Bij de brieven van 22 januari 2014 heeft de korpschef de door [wederpartij] verzochte documenten verstrekt. Daarbij heeft hij in de zaaksoverzichten en op de foto’s de politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg onleesbaar gemaakt, omdat deze gegevens niet op grond van de Wob openbaar mogen worden gemaakt, aldus de korpschef.
4. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] weliswaar expliciet heeft verzocht om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob, maar dat nu hij in zijn beroepschrift van 19 mei 2014 te kennen heeft gegeven dat hij deze documenten van groot belang acht voor zijn verdediging in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de verzoeken dienen te worden aangemerkt als te zijn gedaan in het kader van de toepassing van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. Dergelijke verzoeken kunnen niet worden aangemerkt als aanvragen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en de reacties van de korpschef op die verzoeken zijn derhalve geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, aldus de rechtbank.
5. De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzoeken zijn gedaan in het kader van de toepassing van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. Dit betoog slaagt. Dat [wederpartij] in het beroepschrift van 19 mei 2014 te kennen heeft gegeven dat hij de verzoeken om gegevens heeft ingediend teneinde zich te kunnen verdedigen tegen de aan hem opgelegde verkeersboetes, maakt in dit geval, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet dat zijn verzoeken moeten worden opgevat als verzoeken in het kader van de toepassing van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. [wederpartij] heeft immers in zijn brieven van 16 januari 2014 expliciet vermeld dat het Wob-verzoeken zijn. Bovendien heeft de gemachtigde van [wederpartij], [gemachtigde], in de bezwaarschriften van 17 februari 2014 bevestigd dat de verzoeken zijn gedaan op grond van de Wob. Er moet van worden uitgegaan dat in het verzoek bewust is verwezen naar de Wob, nu [wederpartij] zich in de gehele procedure op het standpunt heeft gesteld dat hij een Wob-verzoek heeft gedaan (vergelijk de uitspraak van 15 april 2015 in zaak nr. 201404917/1/A3).
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van [wederpartij] tegen het besluit van 27 februari 2014 behandelen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden.
7. [wederpartij] betoogt dat de korpschef ten onrechte het merk en type van de auto, datum, tijd en plaats van de overtreding en zijn achternaam als politiegegeven als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg heeft aangemerkt. De korpschef had deze gegevens op grond van de Wob aan hem moeten verstrekken en heeft ze derhalve ten onrechte onleesbaar gemaakt, aldus [wederpartij].
Indien deze gegevens al als politiegegevens aangemerkt moeten worden, dan betoogt [wederpartij] dat hij weliswaar op grond van de Wob om deze gegevens heeft verzocht, maar dat de korpschef ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de op hem betrekking hebbende politiegegevens op grond van de Wpg aan hem te verstrekken.
7.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201107020/1/A3 bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor zover gegevens als politiegegevens in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens. Bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient, met inachtneming van de specifieke context van plaats, tijd en aantal betrokken personen, te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren. Daarnaast is bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt bepalend of die gegevens, die een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen, in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt.
Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen in de uitspraak van 4 februari 2015 (in zaak nr. 201309828/1/A3) dat een foto van een overtreding als thans aan de orde in zijn geheel een politiegegeven is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet politiegegevens. Met gegevens zoals het kenteken, merk en type auto, al dan niet in combinatie met andere gegevens, zoals datum en tijdstip van de overtreding, bestaat de mogelijkheid dat identificatie van een bepaald persoon daadwerkelijk plaatsvindt. Voorts zijn het gegevens die worden verwerkt in het kader van een politietaak, in dit geval het opsporen van verkeersovertredingen.
Gelet hierop heeft de korpschef deze gegevens terecht aangemerkt als politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Evenzeer terecht heeft de korpschef geen aanleiding gezien om de politiegegevens aan [wederpartij] te verstrekken op grond van de Wpg, aangezien ervan moet worden uitgegaan, zoals ook onder 5 is overwogen, dat [wederpartij] zijn verzoek bewust heeft gebaseerd op de Wob en zich in de gehele procedure op het standpunt heeft gesteld dat hij een Wob-verzoek heeft gedaan.
Het betoog faalt.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2014 in zaken nrs. 14/2557, 14/2559, 14/2560, 14/2561 en 14/2563;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
176-816.