Home

Rechtbank Rotterdam, 14-07-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5684, 13/7329

Rechtbank Rotterdam, 14-07-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5684, 13/7329

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
14 juli 2014
Datum publicatie
19 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2014:5684
Formele relaties
Zaaknummer
13/7329

Inhoudsindicatie

Het samenstel van de bepalingen van artikel 1.5 en artikel 9.1a van de Wsf 2000, bezien in samenhang met artikel 5:11 en 5:12 van de Awb, is aan te merken als een toereikende wettelijke grondslag voor de aanwijzing van personen bij de dienst Projecten van SVLand als toezichthouder. Van enig misverstand over de aangewezen toezichthouders kan geen sprake zijn, omdat door verweerder - in overeenstemming met artikel 5:12 van de Awb - een persoonlijke legitimatiepas wordt verstrekt waarmee de controleurs zich voorafgaand aan de huisbezoeken legitimeren. Voldoende grond voor huisbezoek op basis van risicoprofiel.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 13/7329

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,

en

gemachtigde: mr. Th. Holtrop.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op studiefinanciering van eiseres herzien door omzetting van haar uitwonendenbeurs in een beurs voor thuiswonenden vanaf 1 januari 2012, waardoor zij in 2012 een bedrag van

€ 2.286,48 en in 2013 een bedrag van € 975,00 te veel studiefinanciering heeft ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden.

Bij besluit van 15 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.

Verweerder heeft aan eiseres over de jaren 2012 en 2013 studiefinanciering toegekend in de vorm van een beurs voor een uitwonende. Op 17 april 2013 is onderzoek verricht naar het feitelijke woonadres van eiseres. Op dat moment stond eiseres in de gemeentelijke basisadministratie (gba) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (gba-adres). Dit onderzoek is verricht door [controleur 1] en [controleur 2], controleurs van SV Land, die de bevindingen van hun afgelegde huisbezoek hebben vastgelegd in een rapportage van 19 april 2013. Hierin is geconcludeerd dat eiseres niet op het gba-adres woonachtig was. Op basis hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

2.

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt, in deze wet en de daarop berustende bepalingen, onder thuiswonende studerende verstaan: studerende die niet een uitwonende studerende is. Onder uitwonende studerende wordt verstaan: een studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.

Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt, zoals dat luidde ten tijde hier in geding, voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:

a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en

b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.

Artikel 9.1a, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 zijn belast:

a. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen,

b. de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

3.

Op grond van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder toezichthouder verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Op grond van artikel 5:12, eerste lid, van de Awb draagt een toezichthouder bij de uitoefening van zijn taak een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.

Op grond van het tweede lid van dit artikel toont een toezichthouder zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.

Op grond van het derde lid van dit artikel bevat het legitimatiebewijs een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid. Het model van het legitimatiebewijs wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

4.

Bij besluit van 19 april 2012 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 8364) heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gelet op artikel 9.1a, eerste lid, onderdeel a, van de Wsf 2000, in artikel 1 onder meer bepaald de personen werkzaam bij de dienst Projecten van SVLand vanaf 1 januari 2012 te belasten met het toezicht bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000.

5.

Volgens eiseres heeft verweerder haar uitwonendenbeurs ten onrechte naar aanleiding van het huisbezoek omgezet in een thuiswonendenbeurs. Daarbij heeft zij naar voren gebracht dat de toezichthouders onbevoegd waren (6), dat er geen redelijke grond was voor een huisbezoek (7), dat er geen sprake was van “informed consent” (8) en dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiseres niet op het gba-adres woonde (9).

Bevoegdheid toezichthouders

6.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de controleurs van SV Land die het huisbezoek hebben verricht, niet zijn aan te merken als toezichthouders in de zin van artikel 5:11 van de Awb en dan ook niet bevoegd waren om dit huisbezoek af te leggen. Daartoe heeft eiseres allereerst aangevoerd dat personen werkzaam bij SV land geen ambtenaren zijn. Eiseres heeft er daarbij op gewezen dat in de memorie van toelichting bij de derde tranche van de Awb, Kamerstukken II 23 700, nr. 3, pag. 139, is aangegeven dat met het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgesprongen.

Voorts heeft eiseres naar voren gebracht dat uit het handelsregister blijkt er wel een SV Land B.V. bestaat, maar dat daaruit niet blijkt van een dienst Projecten van een organisatie met de handelsnaam SV Land. Het afleggen van huisbezoeken door personen die daartoe niet bevoegd zijn, is volgens eiseres in strijd met het legaliteitsbeginsel en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

6.1

Naar het oordeel van de rechtbank verzet de wet zich er niet tegen dat aan een groep van particuliere personen, zoals de dienst Projecten van SV Land, toezichthoudende bevoegdheden worden verleend. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 5:11 van de Awb (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 23 700, nr. 5, 6.42, pag. 77) dient de wijze waarop “overheidsinvloed” op particuliere toezichthouders kan worden verzekerd te worden geregeld in de desbetreffende wet. In dit geval is dat geregeld in artikel 9.1a van de Wsf 2000. Naar het oordeel van de rechtbank is het samenstel van de bepalingen van artikel 1.5 en artikel 9.1a van de Wsf 2000 voor het huisbezoek, bezien in samenhang met artikel 5:11 en 5:12 van de Awb, aan te merken als een toereikende wettelijke grondslag. De rechtbank ziet voorts niet in dat de aanwijzing overigens in strijd zou zijn met enige bepaling van internationaal recht, zoals eiseres heeft gesteld.

6.2

Ook de stelling dat personen werkzaam bij de dienst Projecten van SV Land niet als bevoegd toezichthouder kunnen worden aangemerkt, nu de naam SV Land niet in het handelsregister voorkomt, maar enkel de naam SV Land B.V., volgt de rechtbank niet. Zoals hierboven is overwogen, is categorale aanwijzing van personen met toezichthoudende bevoegdheden mogelijk en zijn op grond van het bepaalde in artikel 9.1.a van de Wsf 2000 de medewerkers van de dienst Projecten van SV Land als dergelijke personen aangewezen. Uit de algemene voorwaarden van SV Land B.V. blijkt dat zij de naam SV Land ook zo gebruikt. Voorts kan van enig misverstand over de aangewezen toezichthouders geen sprake kan zijn, omdat door verweerder - in overeenstemming met artikel 5:12 van de Awb - een persoonlijke legitimatiepas wordt verstrekt waarmee de controleurs zich voorafgaand aan de huisbezoeken legitimeren.

Redelijke grond voor huisbezoek

7.

Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende grond was voor het afleggen van een huisbezoek. De controle van de rechtmatigheid van de uitwonendenbeurs van eiseres heeft plaatsgevonden op basis van een risicoprofiel, waarbij verweerder heeft verwezen naar de Memorie van Toelichting (TK 2010/11, 32770, nr. 3, p. 6). Uit deze toelichting blijkt dat parameters voor dit risicoprofiel onder andere zijn de afstand tussen het woonadres van de studerende en het woonadres van de ouders en een aanzienlijk aantal inschrijvingen op hetzelfde adres, eventueel in combinatie met diverse leden van dezelfde familie. Gelet op het feit dat het gba-adres van eiseres en het woonadres van haar ouders in dezelfde gemeente en op zeer korte afstand (verdieping lager) van elkaar zijn gelegen, alsmede dat sprake is van inschrijving op het adres van een familielid (broer), voldeed eiseres aan het risicoprofiel. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de beslissing om naar aanleiding van dit risicoprofiel een onderzoek in te stellen door de afdeling Handhaving van verweerders Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is genomen en dat vervolgens aan SV Land de opdracht is gegeven om een controle uit te voeren. Dit is overigens in overeenstemming met hetgeen in de DUO-richtlijnen voor controleurs is bepaald. Voor de stelling van eiseres dat SV Land zelf heeft bepaald om een huisbezoek af te leggen, bestaat dan ook geen feitelijke grondslag.

“Informed consent”

8.

Met betrekking tot de stelling van eiseres dat voor het huisbezoek het zogenoemde “informed consent” ontbrak, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken blijkt dat voor het huisbezoek toestemming is gegeven door de hoofdbewoonster van de woning, waar eiseres een kamer zou bewonen. De controleurs hebben zich gelegitimeerd en het doel van het huisbezoek uitgelegd. Ten opzichte van de hoofdbewoonster is daarmee voldaan aan de vereisten voor het binnentreden van een woning. Eiseres was niet in de woning aanwezig en ten opzichte van de hoofdbewoonster, ten aanzien van wie een recht op studiefinanciering niet in het geding is, geldt het “informed consent” niet. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:NL:LJN BZ4108). Voor zover eiseres stelt dat de controleurs druk zouden hebben uitgeoefend op de hoofdbewoonster teneinde hun binnen te laten, geeft de rapportage daar geen blijk van. Eiseres heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat van een dergelijke situatie sprake is geweest.

Woonsituatie

9.

Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de rapportage van het huisbezoek voldoende grondslag biedt voor verweerders standpunt dat eiseres niet woonde op het door haar opgegeven gba-adres. Uit de rapportage blijkt dat er, behoudens een cohortboekje van het schooljaar 2010-2011, geen persoonlijke spullen van eiseres, zoals administratie, post, (recent) studiemateriaal of spullen voor persoonlijke verzorging in de kamer zijn aangetroffen. In de kamer die van eiseres zou zijn, zijn wel kinderspullen, zoals luiers, kinderkleding en een kinderfiets, aangetroffen. Kleding die van eiseres zou zijn, zou zich bevinden in een met de hoofdbewoonster gedeelde kledingkast van de hoofdbewoonster. Ook die laatste constatering levert geen aanknopingspunt voor bewoning door eiseres op. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bevindingen van de controleurs voldoende concrete aanknopingspunten geven voor de conclusie dat eiseres niet op het gba-adres woonde. De enkele verklaring van de hoofdbewoonster dat eiseres wel op het gba-adres zou wonen, is onvoldoende voor een ander oordeel.

Conclusie

10.

Het beroep is ongegrond.

11.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. J.C. Gerritse en

mr. D. Brugman, leden, in aanwezigheid van mr. L. Coenraads, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel