Home

Rechtbank Oost-Brabant, 31-08-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4861, C/01/290455 / HA ZA 15-154

Rechtbank Oost-Brabant, 31-08-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4861, C/01/290455 / HA ZA 15-154

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
31 augustus 2016
Datum publicatie
5 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2016:4861
Formele relaties
Zaaknummer
C/01/290455 / HA ZA 15-154

Inhoudsindicatie

Korte samenvatting: estate planning; schenkingsovereenkomst met terugleen-constructie tussen ouders en zoon; nadien echtscheiding ouders. Moeder vraagt aan zoon wijziging schenkingsovereenkomst omdat zij vanwege inkomstenachteruitgang tgv echtscheiding niet langer aan verplichtingen uit hoofde schenkingsovereenkomst kan voldoen. Vader als partij in procedure betrokken; Inkomensachteruitgang aangemerkt als onvoorziene omstandigheid. Zoon aan wie schenking was gedaan hoefde in redelijkheid niet te verwachten dat als gevolg van de echtscheiding de overeenkomst niet (ongewijzigd) in stand kon blijven, nu hij ouders ruim voor de afwikkeling van hun huwelijkse vermogen heeft meegedeeld ervan uit te gaan dat ouders de overeenkomst gestand zouden doen en in het nadien tussen ouders gesloten convenant op geen enkele wijze blijkt dat ouders in het kader van hun echtscheiding de wil hebben gehad de overeenkomst met de zoon open te breken. Moeder heeft bovendien de inkomensachteruitgang / betalingsonmacht zelf in de hand gewerkt door haar keuzes in de manier waarop het huwelijkse vermogen is afgewikkeld.

Uitspraak

vonnis

Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaak- en rolnummer C/01/290455 / HA ZA 15-154

Vonnis van 31 augustus 2016

in de zaak van

[eiseres conventie/verweerster reconventie] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in conventie, verweerster in reconventie (hierna: moeder),

advocaat mr. G.L. Brokking-van Alphen te Valkenswaard,

tegen

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde 1 in conventie, eiser in reconventie (hierna: [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie]), en

[gedaagde 2 conventie] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde 2 in conventie (hierna: vader),

advocaat mr. drs. A. van der Toorn te Roermond.

1 De (verdere) procedure

1.1.

Deze blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 10 februari 2016;

-

het exploot van dagvaarding ex artikel 118 Rv waarbij moeder

vader als partij in de procedure in conventie heeft opgeroepen;

- de conclusie van antwoord in conventie van vader.

1.2.

Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

1.3.

De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden,

heeft dit vonnis om organisatorische redenen niet kunnen wijzen.

2. De verdere beoordeling

in conventie

2.1.

Moeder vordert, kort gezegd, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomsten van schenking onder schuldigerkenning tussen vader en moeder enerzijds en [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] anderzijds (hierna: de overeenkomsten) vernietigt wegens dwaling althans ontbindt althans wijzigt wegens onvoorziene omstandigheden althans bepaalt dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] gehouden is door middel van de fiscale schenkingsvrijstelling jaarlijks een deel van de rente kwijt te schel-den, een en ander met veroordeling van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] in de proceskosten.

2.2.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] en vader voeren verweer.

2.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Dwaling

2.4.

Moeder heeft ter onderbouwing van haar vordering tot vernietiging van de overeen-komsten een beroep gedaan op dwaling.

Bij dagvaarding (sub 3) heeft moeder gesteld dat zij “heeft gedwaald in de gevolgen [daarvan], hetgeen haar is gebleken toen [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] […] de […] rentevergoeding opeiste in […] 2014”. Volgens moeder (bij dgv. sub 7) was “Slechts door de feitelijke terugbetaling van de […] rente door [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] […] de last van de […] schenking met schuldigerkenning voor [haar] en [vader] te dragen […] rekening houdend met hun inkomsten en maandelijkse lasten”.

Ter comparitie is namens moeder nog verklaard dat: “Er […] sprake [is] van dwaling, nu de rentelasten gedurende de huwelijkse periode te dragen waren, maar [vader en moeder] er geen rekening mee hebben gehouden dat zij de rentelasten niet meer zouden kunnen dragen als zij door een bepaald onheil sterk zouden moeten interen op hun vermogen of een deel van hun inkomen zouden verliezen. Ik heb zojuist verklaard dat de ouders de rentelasten konden dragen. Feitelijk konden zij dit alleen […] omdat er tussen [vader en moeder] en [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] de nadere afspraak is gemaakt dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] een deel van de rente zou terugbetalen. Deze nadere afspraak blijkt uit de terugbetalingen in 2013 en 2014. […] U vraagt mij waarom er in de jaren 2010 tot met 2012 geen rente is terugbetaald door [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] . Ik weet niet of dat niet is gebeurd […]”.

Ter comparitie is door moeder zelf onder meer nog verklaard:“[Vader] en ik hadden gelezen over deze fiscale constructie. Wij hebben toen gesproken met de notaris. Hij vertelde ons dat het een legale constructie was en dat wij de financiële lasten makkelijk konden dragen. Wij wilden onze kinderen helpen en zijn toen de aktes […] aangegaan. Wij hebben er nooit bij nagedacht dat wij de rentelasten in de toekomst misschien niet meer zouden kunnen dragen en dit ook nooit besproken met [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] . […] Wij spraken vaker met de notaris dus ik nam aan dat hij wist hoe wij er financieel voorstonden. Nadat wij in 2010 […] 90.000,- EUR schuldig hadden erkend, zei [vader] dat hij de te betalen rente wel erg hoog vond. Hij zei niet dat hij daarover met [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] zou praten. Ik heb hem of [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] ook nooit horen zeggen dat zij hadden afgesproken dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] de rente aan ons zou terugbetalen”.

2.5.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] en vader hebben de gestelde dwaling betwist.

2.6.

De rechtbank zal de vordering tot vernietiging van de overeenkomsten wegens dwaling afwijzen. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.

2.7.

Ingevolge artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietig-baar indien (a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten; (b) de weder-partij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten of (c) de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.

2.8.

Er is niet in rechte komen vast te staan dat de overeenkomsten tot stand zijn gekomen onder invloed van dwaling. Moeder heeft hiertoe gesteld dat zij er, kort gezegd, bij het aangaan van de overeenkomsten ten onrechte van is uitgegaan dat zij samen met haar echtgenoot de rentelasten daarvan kon dragen, doch [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] en vader hebben deze stelling gemotiveerd betwist. [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft erop gewezen dat de uit hoofde van de overeenkomsten verschuldigd geworden rente t/m eind 2013 steeds door zijn ouders aan hem is voldaan. Dat ging, aldus [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] (bij antwoord sub 7), “met enige creativiteit rond de kerstperiode gepaard maar werd immer zonder enige verrekening giraal voldaan. Voor 2013 blijkt dit uit de door [moeder] overgelegde productie 7”. Uit deze productie volgt dat eind 2013 vanaf de rekening van de ouders van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] € 10.954,92 is overgeboekt naar de rekening van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] met als omschrijving “rente 6 procent v. 182582,00 euro, zijnde lening per 31-12-2013 aan ouders […]”. Namens moeder is weliswaar ter comparitie verklaard dat deze rentebetalingen alleen mogelijk waren omdat er tussen partijen nader was afgesproken dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] een deel van deze rente zou terugbetalen maar nog daargelaten dat deze gestelde nadere afspraak gemotiveerd is betwist wordt deze ook door moeder zelf niet bevestigd. Zij heeft immers ter comparitie verklaard dat (pas) “Nadat [vader en moeder] in 2010 2010 90.000,- EUR schuldig hadden erkend […] [vader] [zei] dat hij de te betalen rente wel erg hoog vond. Hij zei niet dat hij daarover met [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] zou praten. Ik heb hem of [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] ook nooit horen zeggen dat zij hadden afgesproken dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] de rente aan ons zou terugbetalen”. Uit de stelling van moeder dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] in 2013 en 2014 (een deel van) deze rente feitelijk heeft terugbetaald - hetgeen gemotiveerd is betwist - volgt nog geenszins dat moeder er bij het aangaan van de overeenkomsten ten onrechte van is uitgegaan dat zij samen met haar echtgenoot de rentelasten daarvan kon dragen, nog daargelaten dat het op de weg van moeder had gelegen deze gemotiveerd betwiste stelling feitelijk en concreet (nader) te onder-bouwen, hetgeen zij heeft nagelaten zodat de juistheid van deze stelling niet in rechte is komen vast te staan.

Gelet op een en ander had het op de weg van moeder gelegen haar gemotiveerd betwiste stelling dat zij er bij het aangaan van de overeenkomsten ten onrechte van is uitgegaan dat zij samen met haar echtgenoot de rentelasten daarvan kon dragen, (nader) feitelijk en concreet te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten komt de rechtbank aan bewijs op dit punt niet toe.

2.9.

Met betrekking tot de verklaring van moeder ter comparitie dat zij en vader er bij het aangaan van de overeenkomsten ten onrechte “geen rekening mee hebben gehouden dat zij de rentelasten niet meer zouden kunnen dragen als zij door een bepaald onheil sterk zouden moeten interen op hun vermogen of een deel van hun inkomen zouden verliezen, heeft te gelden dat is nagelaten te stellen waarop hier wordt gedoeld met “een bepaald onheil”.

Voor zover hiermee gedoeld wordt op de geruime tijd ná de totstandkoming van de overeenkomsten plaats gevonden hebbende echtscheiding tussen vader en moeder geldt dat deze in beginsel een bij de totstandkoming van de overeenkomsten bestaande misrekening betreft in een uitsluitend toekomstige omstandigheid. Er zijn geen omstandigheden gesteld en/of gebleken waaruit volgt dat dit hier anders is. Ingevolge artikel 6:228 lid 2 BW kan de vernietiging van een overeenkomst niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft.

Wijziging van omstandigheden

2.10.

Moeder heeft ter onderbouwing van haar vordering tot ontbinding althans wijziging van de overeenkomsten bij dagvaarding (sub 3) gesteld “dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de overeenkomst dient te worden ontbonden, althans gewij-zigd, althans het onaanvaardbaar is dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] haar aan de […] overeenkomst (ongewijzigd) kan houden”. Volgens moeder (bij dgv. sub 10 e.v.) worden “Door de echtscheiding […] de inkomsten voor [vader en haarzelf] (minimaal) gehalveerd c.q. [stijgen] hun woonlasten […]. [Moeder] is van mening dat de echtscheiding en de ontbinding van de huwelijksgoederen-gemeenschap leidt tot een wijziging van omstandigheden. […] Inmiddels hebben [vader en moeder] afspraken gemaakt over de wijze van verdeling. Deze […] komen er op neer dat de woning en […] auto aan [haar] toekomen en het overige vermogen […] aan [vader]. [Moeder] zal […] aan [vader] dienen te voldoen ter zake overbedeling […] € 45.000,00, daarnaast heeft zij nog aanzienlijke kosten moeten maken voor advisering (pensioenadviseur, accountant, notaris en advocaat), zodat [zij] verwacht in elk geval € 70.000,00 te moeten le-nen om deze uitkering te kunnen voldoen, terwijl zij ook haar aanspraken op pensioen uit Gordoval Beheer BV heeft verzilverd om deze als betaling aan [vader] te kunnen aanwenden. […] Het vermogen en de inkomsten van [moeder] en zeker het vrij beschikbare deel, staan niet in verhouding tot de omvang van de schenkingen, althans […] het deel dat in mei 2010 werd geschonken. […] [Moeder] [is] van mening dat als gevolg van deze feiten, er sprake is van wijzigingen van omstandigheden […] welke van dien aard zijn dat het in stand laten van [de overeenkomsten], althans […] onder de huidige voorwaarden, door [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] , naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [haar] mag worden verlangd c.q. van [haar] niet mag worden verwacht dat zij [de overeenkomsten] (ongewijzigd) in stand laat, althans heeft zij recht en belang een wijziging […] te verzoeken, in dier voege dat de overeenkomsten […] worden ontbonden […] althans gewijzigd op […] termijn, in dier voege dat telkens zowel de schenking als de schuldigerkenning worden ontbonden, geheel althans gedeeltelijk, althans alle in de […] dagvaarding hiervoor gemelde, dan wel een nader vast te stellen overeenkomsten althans dat het rentepercentage […] wordt gewijzigd c.q. verminderd

[…] althans van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] mag worden verwacht dat hij jaarlijks van de […] schenkingsvrij-stelling gebruik maakt, om een maximaal bedrag aan [moeder] terug te schenken, ter verre-kening met de door haar eventueel verschuldigde renteverplichtingen. […] Onverkorte voort-zetting van [de overeenkomsten] en betaling van de rente […], welke zou neerkomen op […] € 912,00 netto per maand voor het geheel c.q. € 455,00 per maand voor 50 % (deel [moeder]), zou haar in een positie brengen, dat zij niet in de gelegenheid is om [vader] uit te kopen ter zake de […] woning. Althans [moeder] zou door deze betalingsverplichting haar resterende jaren op […] bijstandsniveau moeten leven en niet kunnen voorzien in de gezien haar leeftijd te verwachten medische kosten, dan wel zou [moeder] moeten verhuizen en op haar vermogen moeten interen. Gezien de verbondenheid van [moeder] met de woning, zij heeft haar sociale vangnet daar en kan haar grote hobby, tuinieren / uitoefenen, mag dit niet van haar worden verwacht, met name gezien het feit dat sprake is geweest van estateplanning en de vordering eerst opeisbaar is na overlijden. Rekening houdend met het feit dat de uitsluitende bedoeling van partijen is geweest om na hun overlijden binnen de fiscale mogelijkheden te voorzien in een zo fiscaal vriendelijk mogelijke overheveling aan hun zoon […] en niet om tijdens hun le-ven geen beschikking meer te hebben over hun eigen vermogen, mocht [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] niet verwachten dat zijn ouders […] in een positie komen te verkeren, dat zij niet meer in staat zijn in hun eigen levensonderhoud te voorzien […] als gevolg van [de overeenkomsten]. […] [ [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] ] is genoegzaam in staat in zijn eigen levensonderhoud te voorzien”.

Ter comparitie is namens moeder verklaard: “Het grootste deel van de pijn zit voor [moeder] in de rentelasten. Zij kan die niet dragen”.

2.11.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] en vader hebben betwist dat moeder de aan [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] verschuldigde rente uit hoofde van de overeenkomsten die zij dient te dragen niet kan betalen. Zij hebben verder onder meer betwist dat sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomsten niet mag verwachten.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft ter comparitie verklaard: “Mijn ouders kwamen met het plan om mij […] op papier geld te schenken. Ik vond dat een prima initiatief. Ik had namelijk een eigen zaak en ik had geen pensioen opgebouwd. […] Indien [de overeenkomsten] worden […] ontbonden of gewijzigd heeft dat tot gevolg dat ik geen belastingvoordeel meer heb in het kader van de successierechten. Het zou kunnen dat daardoor mijn oude dag er anders uit ziet. Ik ben nu in loondienst maar bouw geen pensioen op”.

Vader heeft (bij antwoord sub 28 en 29) gesteld dat hij niet inziet wat aan de overeenkomsten gewijzigd zou kunnen worden alsmede dat “In ieder geval […] het rentepercentage van 6 % niet gewijzigd kan worden nu dit […] imperatief in de Successiewet is opgenomen. Afwijking van dit percentage zou betekenen dat de beoogde gevolgen van [de overeenkomsten] te niet gaan. Meer subsidiair vordert [moeder] dat [ [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] ] […] de […] rente in de vorm van een schenking […] aan [moeder] terugbetaalt. [Vader] kan hierin niet meegaan nu [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] gehou-den blijft de fiscale lasten over de ontvangen rente te blijven voldoen”.

2.12.

De rechtbank zal de vordering tot ontbinding althans wijziging van de overeen-komsten afwijzen. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.

2.13.

Ingevolge artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van een overeen-komst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van lid 2 de nodige terughoudendheid moet betrachten. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bereik van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid niet onbeperkt is. Het komt erop neer dat de toepassing van de beperkende werking niet mag leiden tot een ‘denaturering’ van de overeenkomst. De vordering tot ontbinding van de overeenkomsten is ingevolge dit artikel daarom niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de door moeder voorgestelde verlaging van het overeengekomen rentepercentage aangezien daardoor, zoals onweersproken is gesteld, het door partijen beoogde belastingvoordeel in het kader van de successierechten zou vervallen waardoor sprake is van denaturering van de overeenkom-sten.

2.14.

Ingevolge artikel 6:258 BW kan de rechtbank op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Onvoorziene omstandigheden zijn omstandigheden ingetreden na het sluiten van de overeenkomst(en) die partijen niet (uitdrukkelijk of stilzwijgend) in hun overeenkomst(en) hebben verdisconteerd, omstandigheden waarin zij niet hebben voorzien. Artikel 6:258 lid 2 BW bepaalt dat een wijziging of ontbinding niet wordt uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept. De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 februari 1998, LJN ZC2587, NJ 1998/493 overwogen: "4.3.2 […] Voor toepassing van art. 6:258 is alleen plaats wanneer de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan dit vereiste zal niet spoedig zijn voldaan; redelijkheid en billijkheid verlangen immers in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toe (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 969). Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden."

Op grond van artikel 150 Rv rust in beginsel op de partij die toepassing van artikel 6:258 BW verlangt (hier: moeder) de stelplicht - en zo nodig de bewijslast - van omstandigheden waaruit volgt dat aan de vereisten van dit artikel is voldaan. Dat zulks hier anders is, is niet gesteld en/of gebleken. De terughoudendheid die de rechtbank bij de toepassing van artikel 6:258 BW in acht moet nemen maakt dat aan deze stelplicht zware eisen worden gesteld.

2.15.

Moeder heeft gesteld dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat sprake is van inkomensachteruitgang/verlies aan bestedingsruimte als gevolg van de echtscheiding met vader. Niet in geschil is dat partijen, zoals moeder, kort gezegd, heeft ter comparitie heeft verklaard, in de overeenkomsten niet hebben voorzien in de omstandigheid dat moeder (en/of vader) na het sluiten daarvan de rentelasten uit hoofde daarvan niet meer zou kunnen dragen. [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft ter comparitie verklaard: “Er is […] nooit gesproken over wat er zou moeten gebeuren als mijn ouders in financiële nood zouden komen en de rente niet meer zouden kunnen betalen”. In zoverre is sprake van een onvoorziene omstandigheid.

2.16.

In het midden kan blijven of moeder - zoals zij heeft gesteld doch [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] en vader gemotiveerd hebben betwist - de rentelasten uit hoofde van de overeenkomsten als gevolg van de echtscheiding met vader al dan niet meer kan dragen. Zulks aangezien ook als ervan moet worden uitgegaan dat moeder deze rentelasten als gevolg van de echtscheiding inderdaad niet meer kan dragen, dit naar het oordeel van de rechtbank geen onvoorziene omstandigheid betreft van dien aard dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomsten niet mag verwachten. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.

Moeder heeft ter comparitie verklaard dat zij en vader er nooit bij nagedacht hebben dat zij de rentelasten in de toekomst misschien niet meer zouden kunnen dragen “en dit ook nooit [hebben] besproken met [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] ”. Vast staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet gemotiveerd betwist, dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] naar aanleiding van de echtscheiding van zijn ouders, maar ruim vóór het door zijn ouders gesloten convenant, aan beide ouders kenbaar heeft gemaakt dat hij ervan uitging dat zij hun verplichtingen tegenover hem zouden nakomen. In het door vader en moeder vervolgens gesloten convenant is opgenomen dat vader en moeder de overeenkomsten zouden splitsen en ieder voor 50 % met [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] zouden afwikkelen. Uit het convenant volgt geenszins dat vader en/of moeder met [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] in overleg zouden treden om de overeenkomsten open te breken bijvoorbeeld wegens een veranderde inkomens- en/of vermogenssituatie. Niet gesteld en/of gebleken is dat daarover in de onderhandelingen voorafgaand aan de totstandkoming van dit convenant wel is gesproken. Zonder aanwijzing voor het tegendeel dient er daarom van te worden uitgegaan dat vader en moeder de afspraken met [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] ook na hun echtscheiding in stand hebben willen laten, zoals vader ook heeft gesteld.

De inkomenssituatie van moeder als gevolg van de echtsscheiding is mede verslechterd doordat zij de in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met vader vallende voormalige echtelijke woning geheel aan zich heeft laten toedelen als gevolg waarvan zij vader een vergoeding wegens overbedeling moest voldoen ter voldoening waarvan zij, zoals zij zelf heeft gesteld, afstand heeft gedaan van pensioeninkomsten ad € 400,00 per maand.

Gelet op al het vorenoverwogene, gevoegd bij de stelling van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] dat hij een aanbod heeft gedaan waardoor voor moeder het onstane nadeel op afdoende wijze zou worden opgeheven, waarover moeder zich niet heeft uitgelaten, is er hier geen sprake van onvoorziene omstandigheden van dien aard dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomsten niet mag verwachten.

2.17.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de kosten van de procedure in conventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt.

in reconventie

2.18.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] vordert, kort gezegd, moeder bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

te veroordelen:

a. aan hem € 4.452,63 te betalen met rente;

b. tot het stellen van zekerheid ter grootte van een bedrag gelijk aan de helft van de totale som van de gedane schenkingen, zijnde € 91.274,50, middels inschrijving van een hypothecaire akte waarbij [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] als schuldeiser dient te worden vermeld, zulks op straffe van een dwangsom;

c. aan hem € 5.476,47 te betalen met rente,

een en ander vermeerderd met proces- en nakosten.

2.19.

Moeder voert verweer.

2.20.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Betaling € 4.452,63

2.21.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft ter onderbouwing van deze vordering gesteld dat hij in 2013

€ 3.952,32 aan zijn ouders heeft betaald als bijdrage voor een reis naar Afrika. Nu deze reis niet is doorgegaan vordert [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] de helft van dit bedrag terug van moeder.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft voorts ter onderbouwing van deze vordering gesteld dat hij in 2014 € 4.952,94

aan zijn ouders heeft geleend omdat zij niet eerder dan 1 november 2014 over “vaststaand”

spaargeld voor een beoogde verbouwing konden beschikken. [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] vordert thans ook de

helft van dit bedrag terug van moeder.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft bij akte d.d. 27 oktober 2015 als productie 3 een verklaring overgelegd van

vader, onder meer inhoudend:

2013:

Met kerst 2012 hebben we samen met onze zoon, schoondochter en kleinkinderen rond de kerstboom gezeten waarbij de reis naar Afrika ter sprake kwam. Dit was de reis die we in 2007 zouden gaan maken maar welke geen doorgang kon vinden […]. Iedereen werd weer razend enthousiast waardoor we voornemens waren de reis in 2013 of 2014 wel door te laten gaan. Dit was afhankelijk van het eindexamen van onze oudste kleinzoon. Daarop hebben we besproken dat […] [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] een klein deel van de rente terug zou betalen om tegemoet te komen in de kosten.

2014:

In 2013 zijn wij in augustus bij […] [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] , zijn vrouw en kinderen […] op vakantie geweest. Hier hebben mijn vrouw en ik uitgebreid verteld over de verbouwing die we wilden bewerkstelligen. Wederom met kerst heb ik onze zoon gevraagd een gedeelte van de rente terug te storten zodat wij diverse mensen contant konden betalen. Onze spaargelden stonden immers vast in groenvoorzieningen tot november 2014. In november zouden wij dan ook onze zoon terugbetalen, ware het niet dat ik geconfronteerd werd met een onverwachte scheiding. Hierop heeft onze zoon zijn geld nooit meer terugontvangen”.

2.22.

Moeder heeft betwist dat sprake was van een vooruit te betalen bedrag in verband

met een voorgenomen reis. Ook heeft zij betwist dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] aan zijn ouders geld heeft geleend

voor een verbouwing. Volgens moeder hadden vader en zij op dat moment voldoende eigen

middelen om de verbouwing uit contante middelen te betalen. Volgens moeder zijn de beta-

lingen van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] aan zijn ouders gebaseerd op een terugbetalingsafspraak met betrekking tot

betaalde rente uit hoofde van de overeenkomsten.

2.23.

De rechtbank zal de vordering betreffende de gestelde bijdrage voor een reis naar

Afrika ad (€ 3.952,32 : 2 =) € 1.976,16 toewijzen. De stellingen kunnen deze vordering dragen

en zijn, mede gelet op de ter onderbouwing daarvan overgelegde verklaring van vader, door

moeder niet voldoende gemotiveerd betwist. Hetzelfde geldt voor de vordering betreffende

de gestelde lening ad (€ 4.952,94 : 2 =) € 2.476,47. Hierbij is tevens in aanmerking genomen

dat moeder ter comparitie heeft verklaard: “U vraagt mij of wij tijdens de verbouwing een

lening zijn aangegaan. Dat weet ik niet. U vraagt mij of ons vermogen tot november 2014

vast zat in een deposito/groenrekening. Ik weet dat niet”. De enkele door moeder gestelde

omstandigheid dat [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] bij de overboeking van het bedrag van € 4.952,32 naar de rekening

van zijn ouders heeft vermeld “Retour volgens afspraak” , maakt dit oordeel niet anders.

Zekerheid

2.24.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft gesteld dat de door moeder gestelde wijziging van omstandigheden

alsmede de wijze waarop zij hiermee jegens hem is omgegaan een wijziging van de over-

eenkomsten (die inhouden dat moeder voor de nakoming van haar verplichtingen jegens

hem geen zekerheid hoeft te stellen) rechtvaardigt in dier voege dat door haar hypothecaire

zekerheid moet worden verleend voor de helft van het totaal van de gedane schenkingen.

2.25.

Moeder heeft, kort gezegd, ter afwering van deze vordering onder meer gesteld

(bij antwoord sub 5) dat zij ingevolge de overeenkomsten niet gehouden is zekerheid te

stellen “en bovendien een recht van vertering had en [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] uitsluitend datgene wat on-

verbruikt was gelaten, in geval van overlijden, zou toekomen. […] Het thans stellen van

een zekerheid doorkruist deze afspraken en bedoeling van partijen”.

2.26.

De rechtbank zal de gevorderde zekerheidstelling afwijzen.

Een verplichting tot zekerheidstelling kan slechts worden aangenomen op basis van een wettelijke bepaling of contractuele afspraak waarin de gehoudenheid tot zekerheidstelling is vastgelegd. De redelijkheid en billijkheid bieden hiervoor geen grondslag. Het burgerlijk recht kent immers een gesloten stelsel van dwangmiddelen en middelen tot bewaring van recht. Een wettelijke basis voor de gevorderde zekerheidstelling ontbreekt. Een contractuele grondslag hiervoor is niet gesteld en/of gebleken.

Betaling € 5.476,47

2.27.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft gesteld dat moeder (in tegenstelling tot vader) de helft van de uit hoofde van de overeenkomsten aan hem verschuldigde rente over 2014 ad € 5.476,47 nog niet heeft voldaan.

2.28.

Moeder heeft (bij antwoord sub 7) gesteld “dat zij niet gehouden is, op grond van hetgeen zij in de dagvaarding heeft gesteld en hetgeen blijkt uit de overgelegde producties, tot betaling van de betreffende rente. In ieder geval heeft moeder een vordering op [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] tot terugbetaling van onverschuldigde rente (ongedaan making)”.

2.29.

De rechtbank zal deze vordering toewijzen nu de stellingen deze kunnen dragen en het verweer daartegen faalt. Voor dit laatste verwijst de rechtbank naar haar overwegingen in de procedure in conventie.

Uitvoerbaarverklaring bij voorraad

2.30.

[gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] vordert het vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

2.31.

Moeder heeft (bij antwoord sub 10) verzocht deze vordering af te wijzen “daar het vermogen zoals door [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] erkend, bestaat uit de overwaarde van de door moeder bewoonde woning en er geen sprake is van een risico c.q. er geen noodzaak is, gezien de financiële posi-tie van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] om de vorderingen van [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] , bij eventuele toewijzing […] uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft dit verzoek niet nader onderbouwd”.

2.32.

De rechtbank zal deze vordering afwijzen. [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] heeft dit deel van zijn vordering niet met enige stelling onderbouwd, hetgeen, zeker gelet op de betwisting daarvan door moeder, wel op zijn weg had gelegen.

2.33.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen ook de kosten van de procedure in recon-ventie tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. De gevorderde veroordeling in de nakosten wordt afgewezen nu geen sprake is van een partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv.

3 De beslissing

De rechtbank

in conventie

- wijst de vorderingen af;

- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij

de eigen kosten daarvan draagt;

in reconventie

- veroordeelt moeder om aan [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] € 4.452,63 (zegge: vierduizend vierhonderd-

tweeënvijftig euro en drieënzestig eurocent) te betalen, vermeerderd met de rente

ex artikel 6:119 BW hierover met ingang van de dag van het instellen van deze vordering,

zijnde 27 mei 2015, tot de dag van volledige betaling;

- veroordeelt moeder om aan [gedaagde 1 conventie/eiser reconventie] € 5.476,47 (zegge: vijfduizend vierhonderdzesen-

zeventig euro en zevenenveertig eurocent) te betalen, vermeerderd met de rente ex artikel

6:119 BW hierover met ingang van 1 januari 2015 tot de dag van volledige betaling;

- wijst het meer of anders gevorderde af;

- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij

de eigen kosten daarvan draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Effting-Zeguers en in het openbaar uitgesproken

op 31 augustus 2016.