Home

Rechtbank Limburg, 31-01-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:889, C/03/232801 / FA RK 17-877

Rechtbank Limburg, 31-01-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:889, C/03/232801 / FA RK 17-877

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
31 januari 2019
Datum publicatie
5 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2019:889
Formele relaties
Zaaknummer
C/03/232801 / FA RK 17-877

Inhoudsindicatie

Partijen hebben in het verleden nagelaten hun echtscheidingsbeschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de gemeenschap herleeft. Artikel 1:99 lid 3 en 3:170 BW is van toepassing op rechtshandeling gepleegd tussen indiening en het niet inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft eenzijdig gelden geïnd voor de huidige peildatum, terwijl hij de beschikkingshandelingen niet eenzijdig had mogen verrichten. Dit leidt niet tot nietigheid van deze handelingen, gelet op het bepaalde in artikel 6:34 lid 1 BW, maar tot een onrechtmatige daad omdat er sprake is van onrechtmatig bestuur van de gemeenschap door de man.

Uitspraak

Familie en jeugd

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rekestnummer: C/03/232801 / FA RK 17-877 en C/03/242994 / FA RK 17-4439

Beschikking d.d. 31 januari 2019 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. L.N. Geerman, gevestigd te Sittard,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats verweerder] , [adres verweerder] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood, gevestigd te Sittard,

1 De verdere procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de beschikking van deze rechtbank d.d. 24 november 2017;

- het aanvullend verzoek echtscheiding;

- het verweerschrift naar aanleiding van het aanvullend verzoek, tevens houdend zelfstandig verzoek;

- de brief van mr. Geerman van 24 oktober 2018, met bijlagen;

- het F9-formulier van mr. Geerman, ingediend op 25 oktober 2018, met bijlagen;

- de mondelinge behandeling op 5 november 2018, waarbij zijn verschenen partijen bijgestaan door hun advocaten;

- de ter zitting door mr Geerman overgelegde pleitaantekeningen;

- de brief van mr. Schoonbrood van 29 november 2018, met bijlagen;

- het F9-formulier van mr. Geerman, ingediend op 30 november 2018, met bijlagen;

- het F9-formulier van mr. Geerman, ingediend op 13 december 2018, met bijlagen;

- het F9-formulier van mr. Schoonbrood, ingediend op 14 december 2018, met bijlagen.

1.2.

Bij beschikking van 24 november 2017 heeft de rechtbank de zaak aangehouden ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

2 De verdere beoordeling

2.1.

De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 24 november 2017.

2.2.

Verdeling

2.2.1.

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.

2.2.2.

Rechtsmacht

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.

Naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht is Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime als het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna. Immers, een geldige rechtskeuze is niet gesteld of gebleken en evenmin is gebleken dat partijen hun voorzieningen hebben afgestemd op een ander recht dan het hierboven gevonden recht.

2.2.3.

De peildatum

De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat voor de omvang van de gemeenschap als peildatum geldt de datum waarop het echtscheidingsverzoek wordt ingediend. Wat betreft de waardering van de verschillende bestanddelen geldt, aldus de vrouw, in beginsel het tijdstip van verdeling waarvan echter afgeweken kan worden op grond van de redelijkheid en billijkheid. Voorts heeft de vrouw gewezen op het feit dat in 2015 reeds een echtscheidingsprocedure heeft plaatsgevonden, waarbij de echtscheiding is uitgesproken. Deze beschikking is echter nooit ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In dat geval is aldus de vrouw artikel 1:99 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”) van toepassing, dat bepaalt dat van rechtswege alle gevolgen van de gemeenschap herleven. Voorts wordt op grond van dit artikel de geldigheid van rechtshandelingen die zijn verricht tussen het tijdstip van indiening van het verzoek en het tijdstip waarop komt vast te staan dat het verzoek niet meer tot echtscheiding kan leiden, beoordeeld naar het tijdstip van de handeling.

2.2.4.

De man heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hem voorgestelde wijze.

De man heeft zich op het standpunt gesteld dat als peildatum dient te gelden de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek op 7 maart 2017.

Ter zitting heeft de man aangevoerd dat er geen grond is om uit te gaan van een peildatum begin 2015. Partijen zijn destijds uit elkaar gegaan en de man heeft vanaf toen alimentatie betaald en de bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren voor de vrouw.

Partijen hebben na 2015 steeds voor elkaar gezorgd. Er is geen reden om wat peildatum betreft terug te gaan tot 2015.

Mocht toch van een peildatum in 2015 worden uitgegaan dan is de man van mening dat ook rekening gehouden moet worden met de geldopname door de vrouw van € 10.000,= en de bijdrage aan de dochter van € 5.000,=. De vrouw heeft in januari 2015 een bedrag van € 10.000,= opgenomen van de spaarrekening van partijen en opgesoupeerd. Daarnaast heeft de man in 2015 een bedrag van € 5.000,= aan de dochter van partijen gegeven ter aflossing van de hypotheek verbonden aan [adres woning 1] te [plaats woning een] .

Als peildatum voor de waarde van de goederengemeenschap verzoek de man uit te gaan van de datum van de beschikking.

De rechtbank hanteert als peildatum voor het bepalen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 7 maart 2017. De rechtbank overweegt daarbij als volgt:

Ingevolge art. 1:99 lid 1 sub b BW wordt de huwelijksgemeenschap ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap kan van dit tijdstip niet worden afgeweken, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2050).

Wel moet rekening gehouden met het door de vrouw geciteerde artikel 1:99 lid 3 BW. De rechtbank komt daar in het hierna volgende op terug.

2.2.5.

De omvang van de gemeenschap en de gevolgen van de herleving van de gemeenschap van goederen.

De rechtbank is van oordeel dat per 7 maart 2017 de gemeenschap de volgende bestanddelen omvat:

-

het appartement aan de [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] ;

-

het in depot staande bedrag uit de verkoop van het appartement aan de [adres woning 2] te [plaats woning twee] ;

-

het onroerend goed in Polen, althans een daarmee verband houdende vordering van partijen;

-

de Aegon Beleggersrekening en de Opel Kadett.

De vrouw heeft daarnaast verzocht om verdeling van de Chrysler Voyager, de Reaal SNS polis, de Aegon Spaarbeurs en de Rabo Beleggersrekening. Deze zaken waren op de peildatum echter niet meer aanwezig, zodat ze niet in het kader van de verdeling op grond van artikel 1:100 van het BW kunnen worden meegenomen. Deze zaken dienen beoordeeld te worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 1:99 lid 3 BW.

De rechtbank is van oordeel dat deze verzoeken voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding in de zin van artikel 827, eerste lid, aanhef en onder f, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat de vrouw in haar verzoeken kan worden ontvangen.

De rechtbank zal allereerst over de niet meer tot de gemeenschap behorende zaken beslissen.

2.2.6.

De gevolgen van de herleving van de gemeenschap van goederen.

Gebleken is dat het op 21 april 2015 ingediende echtscheidingsverzoek weliswaar tot een beschikking heeft geleid waarbij de echtscheiding is uitgesproken, maar dat partijen hebben verzuimd deze beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Op grond van artikel 1:99 lid 3 BW herleven van rechtswege alle gevolgen van de gemeenschap. De rechtbank zal hier nader op ingaan bij de bespreken van de verschillende bestanddelen van de gemeenschap waarover door de man is beschikt.

Auto Chrysler Grand Voyager met kenteken [kentekennummer auto] .

De vrouw heeft in eerste instantie verzocht om de auto tegen een waarde van € 19.150,= aan de man toe te delen, aangezien de man de auto al jaren in gebruik heeft, waarbij de vrouw een vordering op de man heeft voor de helft van dit bedrag.

Bij schrijven van 13 december 2018 heeft de vrouw de rechtbank bericht dat zij wenst uit te gaan van een waarde van € 19.150,= dan wel € 8.000,=.

De man heeft aangegeven dat hij de auto in 2015 verkocht heeft voor € 1.000,= en de opbrengst heeft besteed aan uitgaven, onder andere aan zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw.

De auto is in 2011 voor € 16.000,= gekocht. De auto was in 2015 zwaar beschadigd en de motor was stuk. De man heeft de auto, die op naam van zijn bedrijf in Polen stond, in Polen laten opknappen en terug naar Nederland gehaald, waar hij de auto heeft verkocht aan zijn nieuwe partner. De auto heeft een kilometerstand van 350.000 kilometer en vertegenwoordigt een waarde van € 8.000,=. De man is uit coulance bereid akkoord te gaan met toedeling van de auto aan hem tegen een waarde van € 8.000,=, waarbij hij de helft van dit bedrag aan de vrouw zal vergoeden.

De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door partijen overgelegde stukken niet meer precies is na te gaan wat de waarde van de auto in 2015 was. Nu het een auto uit 2011 betreft met een hoge kilometerstand, in 2015 was deze al 165.000 kilometer, acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van de door de man gestelde waarde van € 8.000,=. Aangezien de man de auto heeft verkocht en de opbrengst ervan voor zichzelf heeft gehouden en hij heeft aangeboden de vrouw een bedrag van € 4.000,= te vergoeden, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.

Reaal SNS polis, het aandelenpakket Rabo Beleggersrekening [rekeningnummer] en de Aegon Spaarbeurs.

De vrouw heeft verzocht de Reaal SNS polis aan de man toe te delen, waarbij de vrouw een vordering op de man heeft voor de helft van de waarde. De polis was gekoppeld aan de voormalige echtelijke woning die in 2015 is verkocht. De waarde van de polis bedroeg in 2015 € 18.558,33.

Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat uit productie 24 blijkt dat het bedrag is gestort op de kapitaalverzekering van de man.

Wat betreft het aandelenpakket Rabo heeft de vrouw de waarde gesteld op € 8.554,= en verzocht het pakket toe te delen aan de man, tegen vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. Het pakket stond op naam van beide partijen. Voor de vrouw is niet duidelijk wat hiermee gebeurd is. Zij gaat er vanuit dat deze gelden nog aanwezig zijn en verdeeld moeten worden.

Verder is er nog een Spaarbeurs Aegon met een waarde van € 7.706,=. De vrouw heeft verzocht de spaarbeurs aan de man toe te delen tegen vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw.

Voor zover de man stelt dat de polis, het aandelenpakket en de spaarbeurs niet meer aanwezig zijn, heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat artikel 1:99 lid 3 BW de houding van de man ‘weg is weg’ verhindert. De gemeenschap is, door het niet inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, weliswaar herleefd, maar de geldigheid van de rechtshandelingen die tussen het tijdstip van indiening van het verzoekschrift en de termijn van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking dienen te worden beoordeeld naar het tijdstip van de handeling. Op deze periode is artikel 3:170 BW van toepassing. Het innen van de gelden is een daad van beheer geweest, die door partijen tezamen had moeten geschieden. De vrouw is van mening dat de bestanddelen die de man beweert te hebben opgenomen/verkocht, nog tot de gemeenschap behoren, althans dient de man de bestanddelen in te brengen dan wel is hij privé voor de omvang van de verdwenen bestanddelen aansprakelijk en schadeplichtig jegens de gemeenschap althans ontstaat er een vergoedingsrecht van de gemeenschap jegens de man.

De man heeft aangevoerd dat de polis, het aandelenpakket en de spaarbeurs niet meer aanwezig zijn. De man heeft de polis en spaarbeurs in 2015 laten uitkeren en de aandelen in 2014 en 2015 verkocht. De gelden heeft de man op de gezamenlijke rekening gestort en aangewend om van te leven, de verhuizing van partijen na het uiteengaan van te betalen en om de alimentatie aan de vrouw van te betalen.

De rechtbank overweegt als volgt.

Na de mondelinge behandeling heeft de vrouw stukken in het geding gebracht met betrekking tot de afwikkeling van de Reaal SNS polis. Uit deze stukken blijkt dat partijen op 16 september 2015, na de verkoop van de echtelijke woning, een bedrag van € 18.558,33 toekwam. De man heeft dit bedrag op 13 november 2015 laten overschrijven op zijn bankrekening, zoals blijkt uit productie 29 van de zijde van de vrouw.

Uit de door de vrouw overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2014 (productie 18 van de zijde van de vrouw) blijkt dat partijen eind 2014 over aandelen beschikten die een waarde van € 8.554,= vertegenwoordigden.

Uit productie 25 van de zijde van de vrouw blijkt dat de Aegon Spaarbeurs een waarde vertegenwoordigde in 2015 van € 7.706,07.

De man heeft aangegeven dat de polis, de aandelen en de spaarbeurs niet meer bestaan en dat partijen van de opbrengst hebben geleefd. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om inzage te verschaffen. De man heeft nagelaten door middel van verificatoire bescheiden te onderbouwen dat de polis, de aandelen en de spaarbeurs niet meer aanwezig zijn, terwijl hij daartoe meerdere keren in de gelegenheid is gesteld.

De rechtbank houdt het ervoor dat de waarde van de polis, de aandelen en de spaarbeurs in 2015, na indiening van het verzoekschrift echtscheiding, aan de man uitgekeerd zijn en dat de man de daaruit vloeiende gelden onder zich heeft gehouden.

De vrouw heeft het eerste echtscheidingsverzoek op 21 april 2015 ingediend. Bij beschikking van 20 april 2016 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking had voor 20 januari 2017 ingeschreven moeten zijn. De rechtbank is derhalve van oordeel dat op de beschikkingshandelingen in de periode tussen 21 april 2015 en 20 januari 2017 artikel 3:170 lid 3 BW van toepassing is.

De man heeft op 13 november 2015 de Reaal SNS polis aan zichzelf laten uitkeren, zodat dit een beschikkingshandeling betreft waar artikel 1:99 lid 3 juncto 3:170 lid 3 BW op van toepassing is. Gelet op het bepaalde in lid 3 waren partijen uitsluitend tezamen bevoegd tot deze handeling.

Wat betreft de spaarbeurs gaat de rechtbank er vanuit dat de man deze ook na indiening van het echtscheidingsverzoek heeft laten uitkeren. De man heeft gesteld dat hij de gelden in 2015 heeft opgenomen, zonder te onderbouwen op welke datum. Voor zover hij de gelden eerder dan 21 april 2015 heeft laten uitkeren, komt dit voor zijn eigen rekening en risico.

De man heeft ten aanzien van de verkoop van de aandelen gesteld dat de verkoop in 2014 en 2015 heeft plaatsgevonden. Uit de door de vrouw overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2014 blijkt dat eind 2014 nog aandelen aanwezig waren. De man heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de datum van verkoop van de aandelen en de opbrengst daarvan. De rechtbank houdt het ervoor dat hij het pakket na indiening van het verzoekschrift heeft verkocht.

De rechtbank is derhalve van oordeel dat ook ten aanzien van het laten uitkeren van de spaarbeurs en de verkoop van de aandelen geldt dat de man de beschikkingshandelingen niet eenzijdig had mogen verrichten (artikel 3:170 lid 3 BW).

Dit leidt echter, naar het oordeel van de rechtbank niet tot nietigheid van deze handelingen, gelet op het bepaalde in artikel 6:34 lid 1 BW. De rechtbank verwijst ook nog naar het arrest van 3 februari 1967, NJ 1967, 441, waarin de Hoge Raad onder meer heeft overwogen, samengevat weergegeven, dat ingeval een in enige gemeenschap van goederen gehuwde met een derde een overeenkomst heeft gesloten houdende een beding, waarbij hij zichzelf heeft aangewezen als de persoon aan wie ingevolge de overeenkomst te verrichten betalingen moeten worden gedaan, de derde aan een vordering van zijn wederpartij tot betaling niet kan tegenwerpen bezwaren ontleend aan het huwelijksgoederenregime van zijn wederpartij of aan de omstandigheid dat de wederpartij zich bevindt in een ontbonden maar nog niet verdeelde gemeenschap.

Het voorgaande betekent dat de rechtshandelingen in de verhouding tot derden (de verzekeringsmaatschappij, de bank) rechtsgeldig zijn. In de onderlinge verhouding van de echtgenoten ligt dat anders en daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

De man heeft eenzijdig besloten tot het laten uitkeren van de spaartegoeden en het verkopen van de aandelen. De man heeft nagelaten inzichtelijk te maken waar hij deze gelden aan besteed heeft, zodat de rechtbank het er voor houdt dat hij de gelden voor zichzelf heeft aangewend. Voor zover de man heeft bedoeld te zeggen dat hij met (een deel van) de gelden de alimentatie aan de vrouw heeft voldaan en op die wijze in haar levensonderhoud heeft voorzien, gaat de rechtbank daaraan voorbij nu de draagkracht van de man alleen is gebaseerd op het inkomen van de man destijds zodat er geen noodzaak was het vermogen, waarvan de helft toekomt aan de vrouw, aan te spreken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de er sprake is van onrechtmatig bestuur van de gemeenschap door de man op grond van de onrechtmatige daad. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 03 februari 2017, 15/02904, onder ro 5.4.4.:

Hij kan wegens nalatigheid bij dat bestuur aansprakelijk zijn overeenkomstig de bepalingen omtrent opdracht dan wel, in geval van onrechtmatig bestuur, op grond van onrechtmatige daad (vgl. Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Aanpassing BW 1991, p. 41).

Artikel 6:162 BW is derhalve van toepassing. Er moet sprake zijn van een onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw genoegzaam heeft aangetoond dat de man onrechtmatig heeft gehandeld door, zonder toestemming en zonder de vrouw daarvan op de hoogte te stellen, de polis, aandelen en spaarbeurs aan hem te laten uitkeren/te verkopen dan wel te verzilveren en de opbrengst ervan onder zich te houden. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met het bepaalde in 3:170 lid 3 BW. Uit het voorgaande vloeit eveneens voort dat deze onrechtmatige daad toerekenbaar is aan de man. De man heeft de gelden volledig opgesoupeerd terwijl hij slechts recht had op de helft ervan. De vrouw leidt hierdoor schade ter hoogte van de helft van de waarde van de polis, het aandelenpakket en de spaarbeurs terwijl zij op basis van artikel 1:99 lid 3 juncto 3:170 lid 3 BW hiervoor beschermd zou moeten zijn. De man is dan ook gehouden de schade die de vrouw daardoor heeft geleden aan haar te vergoeden, zijnde een bedrag van € 17.409,20.

2.2.7.

De omvang van de gemeenschap en de (wijze van) de verdeling.

Het appartement aan de [adres verzoeker] , [woonplaats verzoeker] .

De vrouw heeft verzocht om toedeling van het appartement aan haar tegen een waarde van

€ 104.000,=, waarbij de man een vordering op de vrouw heeft voor de helft van dit bedrag.

De man is akkoord met toedeling van het appartement aan de vrouw maar dan tegen een waarde van minimaal € 125.000,=, waarbij de man recht heeft op de helft van de waarde. Sinds 2014 hebben partijen in de woning geïnvesteerd. Bovendien is de gemiddelde huizenprijs de afgelopen jaren met 15% gestegen.

De rechtbank is van oordeel dat de woning getaxeerd zal moeten worden. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de makelaar. De woning zal getaxeerd worden door een makelaar werkzaam bij Kempen/Oberdorf gevestigd te Sittard. De vrouw zal een opdrachtbevestiging vragen, die door beide partijen zal worden ondertekend. De taxatiekosten zullen worden gedeeld en geen van partijen zal bij de taxatie aanwezig zijn.

Partijen hebben de rechtbank bericht dat de woning op 19 november 2018 is getaxeerd op een marktwaarde van € 125.000,=. De rechtbank zal de woning aan de vrouw toedelen tegen een waarde van € 125.000,=, waarbij de man een vordering op de vrouw heeft van

€ 62.500,=.

Gebruiksvergoeding

De man heeft verzocht om een gebruiksvergoeding. Voordat de vrouw in het appartement is gaan wonen, verhuurden partijen het. Voor de man was het altijd de bedoeling dat dit onroerend goed een deel van zijn pensioen zou zijn.

De man acht het redelijk dat de vrouw vanaf de peildatum 7 maart 2017 tot datum notarieel transport een gebruiksvergoeding betaalt van € 350,= per maand, zijnde de helft van de gemiste huur.

Ter zitting heeft de man betwist dat de vrouw de VVE en de BWGW voor haar rekening zou hebben genomen. De man heeft deze in 2015 en 2016 voor de vrouw betaald. De man acht een gebruiksvergoeding van € 350,= per maand een redelijk bedrag.

De vrouw is van mening dat zij niet gehouden is een gebruiksvergoeding aan de man te betalen. De vrouw betaalt sinds 2015 de lasten verbonden aan het appartement. Huurderving is naar de mening van de vrouw geen reden om een gebruiksvergoeding aan te nemen. De vrouw had na het uiteengaan van partijen vervangende woonruimte nodig en zij is met toestemming van de man in het appartement getrokken.

Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij sinds 1 november 2014 in het appartement woont. Begin 2016 is zij de rekeningen van de VVE en de BSGW zelf gaan betalen.

De rechtbank overweegt als volgt. Nu de vrouw met instemming van de man het appartement heeft betrokken, terwijl de man aanvankelijk in de echtelijke woning is blijven wonen, en uit de door de vrouw overgelegde stukken (productie 30) blijkt dat zij sinds 3 april 2015 de rekeningen van de VVE en de BSGW heeft voldaan van ongeveer € 172,44 per maand, acht de rechtbank het niet redelijk dat de vrouw de man een gebruiksvergoeding zou moeten betalen.

Een eigendomsaandeel van 50% in het appartement aan [adres woning 2] , [plaats woning twee] .

De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat dit appartement is verkocht en dat er een bedrag van € 80.000,= in depot staat bij de notaris Van de Ven in Echt. Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag bij helfte tussen partijen verdeeld dient te worden.

Een perceel/percelen in Polen.

De vrouw heeft aangevoerd dat partijen in het verleden een perceel in Polen hebben aangeschaft voor Fl. 80.000,=. De vrouw gaat uit van een omgerekende waarde van

€ 36.000,= en verzoekt om het perceel tegen deze waarde aan de man toe te delen, waarbij de vrouw een vordering op de man heeft voor de helft.

De vrouw betwist dat het perceel geen waarde meer zou vertegenwoordigen

De vrouw heeft zich na de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat, nu de verkoop aan partijen van het onroerend goed in Polen niet rechtsgeldig is, partijen een vordering op de verkopers hebben ter hoogte van € 36.302,42. Deze vordering kan aan de man worden toegedeeld, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw.

De man voert aan dat de aankoop van het perceel door de Poolse rechter in 2004 ongeldig is verklaard. Om het alsnog rechtsgeldig te maken schat de man de kosten op € 10.000,= en dat is alleen mogelijk als de vrouw aan de man een volmacht hiertoe geeft. Op dit moment vertegenwoordigt het perceel geen waarde. Dit kan alleen als de aankoop gelegaliseerd is. De man is van mening dat partijen het perceel niet in eigendom hebben verkregen dan wel dat de vordering niet te gelde kan worden gemaakt. Hij verzoekt derhalve het perceel tegen een symbolische waarde van € 1,= aan hem toe delen.

De rechtbank is van oordeel dat uit de door partijen overgelegde stukken is gebleken dat de verkoop aan de man en de vrouw niet rechtsgeldig is (productie 7 zijdens de man), omdat volgens de Poolse wetgeving onroerend goed niet aan buitenlanders verkocht mag worden (productie 32 zijdens de vrouw). Dat betekent dat de verkopers de koopsom terug zullen moeten betalen of het perceel alsnog alleen aan de man moeten leveren. De vrouw kan in Polen niets bereiken, nu zij de Poolse nationaliteit niet heeft en daarnaast de taal niet spreekt. De rechtbank zal derhalve de vordering op de verkopers aan de man toedelen tegen een waarde van € 36.000,=, zodat aan de vrouw toekomt een bedrag van € 18.000,=.

Opel Kadett Hatchback 12 N.

De vrouw heeft verzocht de auto tegen een waarde van € 500,= aan de man toe te delen, tegen vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw.

De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto tegen een waarde van € 500,= aan de vrouw kan worden toebedeeld. De auto is geschorst en staat gestald bij een vriend van de man. De vrouw mag de auto verkopen.

De rechtbank is van oordeel dat de auto verkocht dient te worden aangezien geen van partijen de auto toegedeeld wenst te krijgen. De opbrengst na verkoop dient tussen partijen bij helfte gedeeld te worden.

Aegon Safe.

De vrouw heeft verzocht de polis toe te delen aan de man tegen een waarde van

€ 12.832,=, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. De vrouw is van mening dat de door de man betaalde premie tot april 2015 kan worden verrekend. De man kan de polis voortzetten, waardoor de waardevermeerdering alleen voor hem is.

De man heeft aangevoerd dat het een lijfrentepolis betreft op naam van de man. De afkoopwaarde per 21 december 2017 bedraagt € 8.914,= netto (€ 31.835,= bruto), rekening houdend met de belasting en revisierente, en kan voor die waarde worden toegedeeld aan de man. De man betaalt maandelijks aan premie een bedrag van € 100,=.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling de rechtbank te berichten over de mogelijkheid van splitsing dan wel afkoop van de polis.

De man heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de polis aan hem dient te worden toegedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw, aangezien het een aanvulling op zijn pensioen betreft.

De vrouw wenst uit te gaan van de netto afkoopwaarde van € 8.914,=. Volgens de vrouw heeft de man zijn standpunt tardief gewijzigd.

De rechtbank is van oordeel dat de man zijn standpunt inderdaad tardief heeft gewijzigd, en gaat daaraan voorbij. De rechtbank is van oordeel dat de polis in de gemeenschap valt en dat de vrouw recht heeft op de helft van de waarde. Nu de man heeft nagelaten de rechtbank nader te informeren over de mogelijkheid van splitsing, gaat de rechtbank uit van afkoop van de polis door de man tegen een waarde van € 8.914,= netto, nu de vrouw daarmee heeft ingestemd. Aan de vrouw komt derhalve toe een bedrag van € 4.457,=.

De man heeft onbetwist gesteld dat hij de premie heeft voldaan en dat deze verrekend moet worden met het aandeel van de vrouw. De man heeft echter nagelaten een opgave te doen van de door hem betaalde premies zodat de rechtbank hierover geen beslissing kan nemen.

Vordering op vriend van de man.

De vrouw heeft deze vordering ter zitting ingetrokken, zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.

De trouwring van de man

De man verzoekt om afgifte van zijn ring. Voor zover de vrouw dit weigert, kan de ring worden toegedeeld aan de vrouw onder verrekening van de waarde van € 1.000,=.

De vrouw heeft toegezegd te zullen zorgdragen voor het aan de man doen toekomen van de trouwring.

De man heeft bij schrijven van 14 december 2018 de rechtbank bericht dat hij beschikt over de trouwring (productie 33), zodat op dit punt niet meer hoeft te worden beslist.

2.2.8.

Finale afrekening.

Gelet op hetgeen hierboven is overwogen leidt dit tot de volgende afrekening.

De vrouw dient aan de man te voldoen:

- appartement [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] € 62.500,=

Totaal € 62.500,=

De man dient aan de vrouw te voldoen:

-

onrechtmatige daad € 17.409,20

-

Chrysler Voyager € 4.000,=

-

Perceel Polen € 18.000,=

-

Aegon Safe € 4.457,=

Totaal € 43.866,20

Per saldo betekent dit dat de vrouw aan de man nog moet voldoen (62.500 minus 43.866,20) € 18.633,80.

Onverdeeld is nog een bedrag in depot van partijen van € 80.000,=, waartoe partijen gelijkgerechtigd zijn en de Opel Kadett die verkocht zal moeten worden en waartoe partijen ieder voor de helft van de opbrengst gerechtigd zijn. De rechtbank zal bepalen dat ieder der partijen toekomt een bedrag van € 40.000,= uit het in depot staande bedrag van € 80.000,=.

2.3.

Proceskosten

2.3.1.

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1.

stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:

aan de vrouw wordt toegedeeld:

- het appartement aan de [adres verzoeker] , [woonplaats verzoeker] ;

aan de man wordt toegedeeld:

-

de vordering op de verkopers van het perceel in Polen;

-

Aegon Safe polis;

3.2.

bepaalt dat de vrouw wegens overbedeling aan man zal voldoen een bedrag van

€ 18.633,80;

3.3.

bepaalt dat ieder van partijen in de onderlinge verhouding is gerechtigd is tot de helft van het bedrag van € 80.000,= in depot bij notaris Van de Ven in Echt, te vermeerderen met de rente en na aftrek van de kosten;

3.4.

bepaalt dat de Opel Kadett verkocht dient te worden en dat de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;

3.5.

verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;

3.6.

bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;

3.7.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.D. Bücker op 31 januari 2019.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..