Home

Hoge Raad, 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:2050, 12/05400

Hoge Raad, 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:2050, 12/05400

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2013
Datum publicatie
20 december 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:2050
Formele relaties
Zaaknummer
12/05400
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 3 [Tekst geldig vanaf 25-06-2023], Burgerlijk Wetboek Boek 3 [Tekst geldig vanaf 25-06-2023] art. 182

Inhoudsindicatie

Huwelijksgoederenrecht. Verdeling huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. Peildatum voor samenstelling en omvang gemeenschap. Tijdstip inschrijving echtscheidingsbeschikking in registers burgerlijke stand; art. 1:149 en 163 BW. Geen mogelijkheid tot afwijking, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

20 december 2013

Eerste Kamer

nr. 12/05400

EV/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[de vrouw],wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen,

t e g e n

[de man],wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikkingen in de zaak 284928/FA RK 10-1971 van de rechtbank Utrecht van 6 oktober 2010 en 6 juli 2011;

b. de beschikking in de zaak 200.095.034 van het gerechtshof te Arnhem van 30 augustus 2012.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 2 oktober 2013 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Bij beschikking van 6 oktober 2010 heeft de rechtbank onder meer echtscheiding uitgesproken tussen partijen, die in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.

(ii) In hoger beroep heeft de vrouw verzocht de beschikking te vernietigen, onder meer voor zover daarbij echtscheiding is uitgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2011 heeft zij dit verzoek ingetrokken, waarna de beschikking op 15 juni 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

(iii) De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is in de onderhavige procedure voortgezet.

3.2.1

Voor zover in cassatie van belang verschillen partijen van mening over de verdeling van aandelen en opties Philips die behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft in haar beschikking van 6 juli 2011 overwogen dat de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de gemeenschap wat deze aandelen en opties betreft, moet worden gesteld op 23 april 2010.

3.2.2

De vrouw heeft in hoger beroep betoogd dat 15 juni 2011 dient te gelden als peildatum. Het hof heeft dit betoog verworpen en heeft de peildatum gesteld op 1 februari 2011. Het heeft daartoe als volgt overwogen.

“4.5 Vervolgens is aan de orde tot welke datum aandelen en opties Philips nog in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen. Het hof stelt voorop dat het tijdstip van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding peildatum is voor de samenstelling en omvang van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen en schulden, tenzij partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Het hof oordeelt dat in dit geval de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat niet het tijdstip van ontbinding van het huwelijk (15 juni 2011), maar 1 februari 2011 als peildatum voor de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap moet gelden, althans wat aandelen en opties Philips betreft, en overweegt daartoe als volgt. Vaststaat dat de vrouw in eerste aanleg de rechtbank bij wege van zelfstandig verzoek heeft verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen en dat zij vervolgens van de echtscheidingsbeschikking hoger beroep heeft ingesteld in de wetenschap dat zij daarin niet-ontvankelijk zou zijn. Zij heeft naar het oordeel van het hof de echtscheiding onnodig vertraagd. Indien zij niet tegen beter weten in hoger beroep zou hebben ingesteld van de echtscheidingsbeschikking, had deze uiterlijk op 6 januari 2011 ingeschreven kunnen zijn in de registers van de burgerlijke stand in plaats van (pas) op 15 juni 2011. Het hof acht het onredelijk dat de vrouw van deze door haar toedoen ontstane onnodige vertraging profiteert doordat de aandelen en opties Philips die na 1 februari 2011 in de gemeenschap zijn gevallen in de verdeling worden betrokken”.

3.3.1

Het eerste onderdeel klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in rov. 4.5 te oordelen dat niet het tijdstip van ontbinding van het huwelijk, maar 1 februari 2011 heeft te gelden als peildatum voor het bepalen van de samenstelling en de omvang van de aandelen en opties Philips in de huwelijksgoederengemeenschap. Volgens het onderdeel heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat wordt uitgegaan van een andere peildatum dan de datum van ontbinding van het huwelijk.

3.3.2

De klacht is gegrond. Een huwelijksgoederengemeenschap duurt voort totdat zij wordt ontbonden op een van de in art. 1:99 (oud) BW vermelde gronden (vgl. HR 6 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2130, NJ 1997/593). Het tijdstip van ontbinding van de gemeenschap is in geval van echtscheiding het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:149 BW in verbinding met art. 1:163 BW). Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap niet van dit tijdstip worden afgeweken, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de aandelen en opties Philips die de man na 1 februari 2011 heeft verkregen, niet in de gemeenschap vallen.

3.3.3

Het hiervoor overwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de overige onderdelen geen behandeling behoeven.

4 Beslissing