Home

Rechtbank Limburg, 24-09-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:8573, AWB - 19 _ 2205

Rechtbank Limburg, 24-09-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:8573, AWB - 19 _ 2205

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
24 september 2019
Datum publicatie
4 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2019:8573
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2205

Inhoudsindicatie

In overleg met Bow geen samenvatting nodig.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/2205

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: J.H. Minkenberg),

en

(gemachtigden: mr. M. Pietermans, mr. G. Maas, mr. L. La Monica).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [straatnaam] , te [plaats1] (hierna: de woning), voor een periode van zes maanden vanaf 30 juli 2019.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft op 25 augustus 2019 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de formele eisen van artikel 8:81 van de Awb is voldaan. Verzoeker heeft namelijk bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de rechtbank kan bevoegd worden in de hoofdzaak.

3. De voorzieningenrechter overweegt dat er enkel aanleiding is om een voorziening te treffen, indien niet gewacht kan worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Dit is het vereiste van “onverwijlde spoed” dat artikel 8:81 van de Awb stelt. In algemene zin zal dan sprake zijn van de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit nog te herstellen. De vraag naar de onomkeerbaarheid moet worden geplaatst in de sleutel van het voorlopig oordeel over de rechtmatigheid. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is reden als het besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onmiskenbaar onrechtmatig is, los van de vraag of de gevolgen van de uitvoering van het besluit onomkeerbaar zijn.

4. De voorzieningenrechter dient daarom te beoordelen of is voldaan aan het criterium van onverwijlde spoed. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

5. Verzoeker is verhuurder van de woning. Naar aanleiding van meerdere meldingen dat de huurder van de woning vuurwapens zou bezitten, is de politie op 27 juni 2019 in de woning binnengetreden. Tijdens de doorzoeking werden in de woning 12,5 kilogram gedroogde henneptoppen (softdrugs) en 6 xtc-Crystal Meth pillen (harddrugs) aangetroffen. Dit blijkt uit de bestuurlijke rapportage van 1 juli 2019.

6. Bij brief van 3 juli 2019 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning, waarbij de woning zal worden gesloten voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft zijn zienswijze gegeven. Verder is op initiatief van verzoeker een pre-mediation-traject gestart, maar het is partijen niet gelukt om nader tot elkaar te komen.

7. Verweerder heeft bij het bestreden besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het daarop gebaseerde beleid de sluiting van de woning gelast voor de duur van zes maanden met ingang van 30 juli 2019. De woning is ook daadwerkelijk op deze datum gesloten. Verweerder hecht grote waarde aan een consistente toepassing van het stringente handhavingsbeleid ten aanzien van de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Als landelijke grensgemeente is de gemeente Roerdalen aantrekkelijk voor criminelen in het drugscircuit om daar illegale activiteiten te ontplooien. Verweerder vindt het belangrijk om krachtig op te treden en een duidelijk signaal af te geven. Gelet op de ernst van de situatie, een zeer grote hoeveelheid hennep, zes xtc-pillen, een kogel en de meldingen dat de huurder vuurwapengevaarlijk zou zijn, ziet verweerder geen andere mogelijkheid dan overeenkomstig het beleid de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. Het staat voor verweerder buiten kijf dat verzoeker geen enkele betrokkenheid heeft bij strafbare feiten. Er wordt verhuurder dan ook geen persoonlijk verwijt gemaakt.

8. Ten aanzien van de spoedeisendheid brengt verzoeker het volgende naar voren. Verzoeker stelt dat het gerucht gaat dat hij degene zou zijn die zich heeft bezig gehouden met criminele activiteiten. Daarnaast staat zijn relatie met zijn werkgever door het gebeuren onder druk. Verzoeker heeft een brief overgelegd waarin de werkgever dreigt met ontslag. Verder stelt hij dat leegstand voor de duur van zes maanden schadelijk is voor het pand, hij niet in staat zal zijn het pand te onderhouden, er sprake zal zijn van gederfde inkomsten en leegstandschade en er een reële vrees bestaat voor vandalisme. Voorts zal de bezwaarprocedure naar verwachting een half jaar duren. Potentiële nieuwe huurders zullen worden afgeschrikt indien de woning bekend staat als drugspand, hetgeen ook schade zal opleveren. De huurders van de woning zijn overigens niet bereid nog huur te betalen in afwachting van de uitkomst van deze procedure.

9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Dat verzoeker gedurende de sluiting niet in staat is de woning te onderhouden, er sprake is van gederfde huurinkomsten, leegstandschade, wellicht vandalisme, de huurders niet bereid zijn de huur verder te betalen, de vraag naar de woning bij potentiële nieuwe huurders zal afnemen en de bezwaarprocedure naar verwachting zes maanden zal duren, zijn omstandigheden die (uiteindelijk) uitsluitend een financieel belang betreffen. Volgens vaste rechtspraak vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien dit belang tot gelding kan worden gebracht indien verzoeker in de bodemprocedure materieel in het gelijk zou worden gesteld. Verzoeker heeft dan de mogelijkheid, indien hij meent schade geleden te hebben, een schadevergoeding te vorderen van verweerder. Het treffen van een voorlopige voorziening zal wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie Ter zitting heeft verzoeker erkend dat door de woningsluiting en het mislopen van huurinkomsten geen financiële noodsituatie ontstaat, zodat geen aanleiding bestaat om vanwege de financiële situatie van verzoeker een voorlopige voorziening te treffen.

10. Het staat voor de voorzieningenrechter voldoende vast dat verzoeker veel last ervaart van het besluit, dat verweerder heeft genomen. Hoewel het verhuren van een woning per definitie een zeker risico met zich meebrengt, dat – zoals hiervoor overwogen – grotendeels is te herleiden tot een financieel belang, ziet de voorzieningenrechter aanleiding daarover in deze zaak tot een genuanceerder oordeel te komen. Verzoeker woont immers in een kleine gemeenschap, maakt daarvan deel uit en hij gaat duidelijk gebukt onder de ‘negatieve publiciteit’ die de woningsluiting tot gevolg heeft. Dat er verderstrekkende gevolgen voor verzoeker kunnen zijn, volgt uit de brief van de werkgever van verzoeker. Hierin staat – onder meer – het volgende: “Wij willen elke betrokkenheid uwerzijds uitsluiten en daarbij de uitspraak van de rechter meewegen. Mocht uit de procedure blijken dat u verantwoordelijk of betrokken bent geweest bij drugshandel of andere criminele activiteiten dan zal dat verregaande consequenties voor u hebben. (…) Van ons kan in redelijkheid dan ook niet langer gevergd worden de arbeidsverhouding tussen u en ons te laten voortduren.” De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat verzoeker niet enkel een financieel belang heeft als eigenaar en verhuurder van de woning, maar dat zijn belang verdergaat.

11. Voorgaande overweging brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit.

De bevoegdheid tot sluiting

12. Het is tussen partijen niet in geschil dat verweerder bevoegd is om tot sluiting over te gaan, vanwege de aangetroffen 12,5 kilogram gedroogde henneptoppen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of ook harddrugs in de woning is aangetroffen. In het “Besluit van de burgemeester van de gemeente Roerdalen houdende regels betreffende het Damoclesbeleid Roerdalen” (hierna: de beleidsregel) is neergelegd dat ingeval van softdrugs de woning voor de duur van drie maanden wordt gesloten en ingeval van harddrugs voor de duur van zes maanden.

12.1.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de bestuurlijke rapportage genoegzaam blijkt dat zes xtc-pillen zijn aangetroffen. Dit volgt uit de MMC en de monsters van de pillen reageerden positief op xct-Chrystal Meth. Volgens de politie is dit een betrouwbare test. De bestuurlijke rapportage is op ambtsbelofte opgemaakt en verweerder heeft geen enkele aanleiding om aan de inhoud van deze rapportage te twijfelen.

12.2.

Verzoeker betoogt dat geen sprake is van xtc, maar van anabolen/steroïden voor eigen gebruik. Verzoeker heeft dit nagevraagd aan de huurster en zij heeft dit verklaard. Volgens de huurster gebruiken zij en haar partner anabolen omdat zij sporters zijn. Er is geen NFI-rapportage, maar er is enkel een voorlopige, indicatieve test. Nu voor verzoeker zwaarwegende gevolgen zijn verbonden aan de constatering in de bestuurlijke rapportage dat sprake is van xtc, mogen hogere eisen worden gesteld aan de bewijsmiddelen.

12.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de resultaten van een MMC-kleurreactietest. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van

30 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:371. Gelet op de bestuursrechtelijke bewijsmaatstaf is een NFI-onderzoek niet noodzakelijk. De voorzieningenrechter acht het wel van belang dat verweerder gedurende de bezwaarprocedure tracht om een eventuele NFI-rapportage of andere documenten ter onderbouwing van het standpunt van verweerder, dat sprake is van harddrugs, te verkrijgen. Nu verzoeker geen verdachte is, heeft hijzelf geen mogelijkheid om deze documenten in zijn bezit te krijgen via de politie. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker uitgebreid toegelicht wat hij heeft geprobeerd om toch documenten te verkrijgen, maar dat het niet is gelukt. Verzoeker verkeert in bewijsnood en naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder in dit geval gehouden om ingevolge het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb nader onderzoek te doen, dit althans te proberen.

13. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van

11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362) en van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738)) volgt dat het aan de rechthebbende op de woning is om aannemelijk te maken dat de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs niet voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig waren. Uit de uitspraak van 14 maart 2018 volgt voorts dat de rechthebbende op de woning in geval van een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens (of één xtc-pil) feiten en omstandigheden moet noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan. In dat geval is er in beginsel geen bevoegdheid tot sluiting van de woning. De burgemeester moet dan motiveren waarom desondanks de conclusie is gerechtvaardigd dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is tot sluiting van de woning.

13.1.

Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat sprake is van xtc-pillen, gelet op de uitkomst van de MMC-test en de jurisprudentie van de Afdeling over dergelijke testen. Behalve dat huurster heeft verklaard dat geen sprake is van harddrugs, heeft zij ook verklaard dat de aangetroffen pillen voor eigen gebruik zijn. De voorzieningenrechter beschouwt zes xtc-pillen als een geringe overschrijding van de gedoogde hoeveelheid voor eigen gebruik. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3238). In die zaak was sprake van vijf xtc-pillen.

Verzoeker heeft echter onvoldoende feiten en omstandigheden genoemd waaruit kan worden afgeleid dat de xtc-pillen daadwerkelijk voor eigen gebruik (van de huurders) waren. De enkele verklaring van “horen zeggen” van de huurster acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Tegelijkertijd moet de voorzieningenrechter vaststellen dat verzoeker geen mogelijkheden heeft om aannemelijk te maken dat ten aanzien van de xtc-pillen geen sprake is van handel. Het is namelijk niet gebleken dat van de zijde van verzoeker sprake is van persoonlijke betrokkenheid of verwijtbaarheid bij de aangetroffen verdovende middelen. Verzoeker is geen verdachte en het is daarom voor hem niet mogelijk om documenten uit het strafdossier te verkrijgen. Verweerder wordt geacht in dit verband meer mogelijkheden te hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb gehouden is te proberen om tevens over dit aspect documenten uit de strafzaak te verkrijgen.

14. Gelet op vorenstaande overwegingen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten en dat het op dit moment voldoende aannemelijk is dat sprake is van harddrugs.

Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot sluiting

15. Overeenkomstig de beleidsregel heeft verweerder de woning is gesloten voor de duur van zes maanden. Tussen partijen is vervolgens in geschil of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. De voorzieningenrechter hanteert daarbij het toetsingskader, zoals door de Afdeling recent is uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.

16. Over de ernst en de omvang van de overtreding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De 12,5 kilogram gedroogde henneptoppen vormt een zeer grote handelshoeveelheid en beschouwt verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ten onrechte als een ernstig geval. De hoeveelheid harddrugs die is aangetroffen vormt weliswaar een handelshoeveelheid, maar de voorzieningenrechter acht deze hoeveelheid niet zodanig dat alleen daarom al sluiting van de woning gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter kan verweerder echter wel volgen, dat de feiten in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. Er is sprake van een grote hoeveelheid gedroogde henneptoppen, een kleine handelshoeveelheid harddrugs, een patroon en er zijn meldingen over vuurwapengevaarlijkheid van de huurder. In verband met het beoordelen van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Er zijn verweerder geen meldingen bekend over de woning op zichzelf; de meldingen die bekend zijn hebben betrekking op de huurder als (vuurwapengevaarlijk) persoon en zijn niet gerelateerd aan de woning of aan de handel in verdovende middelen. Evenmin zijn attributen in de woning aangetroffen die duiden op handel in of vanuit de woning.

17. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Van degene die een woning verhuurt wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Verhuurders moeten concreet toezicht houden – door het uitvoeren van controles – op het gebruik van het pand dat zij verhuren (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462, van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:794, en van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3351).

17.1.

In dit verband heeft verweerder naar voren gebracht dat verzoeker bij aanvang van de huurovereenkomst meer onderzoek had kunnen en moeten doen naar de huurders. Enkel het aangaan van een gesprek met de potentiële huurders vindt verweerder onvoldoende. Het zorgvuldig screenen van de aspirant-huurder is in het kader van de zorgplicht essentieel. Hierbij kan worden gedacht aan het opvragen van meerdere loonstroken van de huurder, een werkgeversverklaring en een verhuurdersverklaring van vorige verhuurders. Tevens had verzoeker openbare bronnen kunnen raadplegen, zoals het Kadaster en de Kamer van Koophandel.

17.2.

Verzoeker heeft betoogd dat hij heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht. Via een achternicht is hij in contact gekomen met de huurders en hij had op voorhand geen enkele twijfel van enige kwade bedoelingen. Hij heeft uitgebreid gesproken met de huurders, waarbij is toegelicht waarom zij op zoek waren naar een woning. De huidige woning, die zij huurden, werd verbouwd en daarom moesten zij dit pand verlaten. Huurders hebben een kinderwens, zodat behoefte was aan een gezinswoning. Huurder is werkzaam binnen het familiebedrijf en tijdens het gesprek heeft hij verteld over de huidige plekken waar het bedrijf werkzaam was. Verzoeker ziet niet in wat raadpleging van openbare bronnen voor nadere informatie had opgeleverd. Hij wist immers al dat zij een woning huurden aan het [adres] te [plaats 2] en hij wist eveneens dat daar het bedrijf van huurder was gevestigd. Het vragen van nadere financiële stukken kan niet worden verlangd van de verhuurder, is lastig in verband met de privacy, was onnodig en zou weinig toegevoegde waarde hebben.

17.3.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het is niet gebleken dat verzoeker zelf betrokken is geweest bij de aangetroffen drugs. Van eigenaren wordt echter verwacht, zie de jurisprudentie opgenomen in rechtsoverweging 17, dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Eigenaren moeten concreet toezicht houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. De huurovereenkomst is ingegaan per 1 juni 2019 en de instap door de politie was op 27 juni 2019. De voorzieningenrechter acht deze periode dermate kort dat nog niet kon worden verlangd dat verzoeker controles had uitgeoefend in dit tijdsbestek. Er waren verzoeker geen signalen bekend dat sprake was van illegale activiteiten, zodat er ook geen aanleiding was om tijdens deze eerste weken over te gaan tot een controle. Signalen over handel in verdovende middelen wáren er ook niet, zoals de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 16 heeft overwogen.

17.4.

De stelling van verweerder dat verzoeker bij aanvang van de huurovereenkomst meer had kunnen doen om de huurders te checken is op zichzelf juist. De voorzieningenrechter moet vaststellen dat verzoeker geen (financiële) documenten heeft opgevraagd bij de huurders en dat niet is gebleken dat verzoeker openbare bronnen heeft geraadpleegd over de potentiële huurders. Het is de vraag of dit van verzoeker in redelijkheid kon worden verlangd. Uit de jurisprudentie van de Afdeling kan een dergelijke verplichting niet worden afgeleid. Desgevraagd kon verweerders gemachtigde ter zitting geen jurisprudentie benoemen waarin de zorgplicht van de verhuurder op een zodanige wijze wordt uitgelegd, dat bij aanvang van de huurovereenkomst de verplichtingen op de verhuurder rusten, zoals verweerder deze heeft geschetst, maar volgens verweerder is het gebruikelijk dat verhuurders dit doen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, indien zij dit standpunt wenst te handhaven, gedurende de bezwaarprocedure van een nadere onderbouwing – met verwijzing naar relevante regelgeving en/of jurisprudentie – dient te voorzien.

18. Over de gevolgen van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeker is niet de bewoner van de woning, zodat de gevolgen van de sluiting wat indirecter zijn, dan wanneer dat wel het geval was geweest. Verzoeker loopt zes maanden huurinkomsten mis, hij ervaart imagoschade en hij heeft problemen met zijn werkgever. Vooral het laatste heeft voor verzoeker een grote impact. Uit de brief van de werkgever blijkt echter dat er alleen consequenties zullen zijn voor verzoeker als sprake is van betrokkenheid bij drugshandel of andere criminele activiteiten. De voorzieningenrechter overweegt nogmaals dat hiervan niet is gebleken.

Belangenafweging en conclusie

19. Samengevat is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder gehouden is in deze zaak om tijdens de bezwaarprocedure de relevante documenten uit het strafdossier te verkrijgen, althans dit te proberen. De voorzieningenrechter verwijst naar rechtsoverwegingen 12.3 en 13.1. Een ander punt dat tijdens de bezwaarprocedure nader dient te worden onderzocht is het verwijt dat verzoeker als verhuurder al dan niet kan worden gemaakt. In de jurisprudentie, zoals weergegeven in rechtsoverweging 17, vindt de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het aannemen van een zorgplicht, zoals verweerder schetst in het bestreden besluit. In deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en tevens in verbinding met hetgeen in rechtsoverweging 16 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de sluitingsduur wordt beperkt tot drie maanden. De voorzieningenrechter betrekt in deze belangenafweging eveneens dat verzoeker veel last ervaart van de sluiting en dat niet enkel sprake is van een financieel belang.

20. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit met ingang van 30 oktober 2019 tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.

21. Aangezien het verzoek wordt toegewezen, dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.

22. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de voorzieningenrechter deze kosten vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

- schorst het bestreden besluit met ingang van 30 oktober 2019 tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;

- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 174,- dient te vergoeden aan verzoeker;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.024,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

24 september 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 24 september 2019

Rechtsmiddel