Home

Rechtbank Den Haag, 24-01-2013, BZ0120, AWB 13/767

Rechtbank Den Haag, 24-01-2013, BZ0120, AWB 13/767

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24 januari 2013
Datum publicatie
31 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0120
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 13/767

Inhoudsindicatie

Bewaring. Zicht op uitzetting naar Somalië. Brief van verweerder aan TK van 14 december 2012 waardoor belemmeringen uitzettingen zijn weggenomen.

Samenvatting:

In de brief van 14 december 2012 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, kenmerk 19 637, nr. 1572, geeft verweerder, kort gezegd, aan dat de herwaardering van de situatie in Mogadishu met zich brengt dat de belemmeringen voor gedwongen terugkeer naar alle delen van Somalië zijn weggenomen omdat de terugkerende asielzoekers niet langer hoeven te reizen door een gebied waar sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Op grond hiervan neemt verweerder, anders dan voorheen, de uitzettingen weer ter hand. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er zicht is op de uitzetting van eiser. Dat er nog geen feitelijke uitzettingen hebben plaatsgevonden, betekent niet dat zicht op uitzetting ontbreekt. Eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2012 gaat daarom niet langer op. Weliswaar is, net als in die uitspraak, uitzetting via het MoU (dat alleen betrekking heeft op rechtstreekse uitzettingen vanuit het buitenland naar Somaliland), niet mogelijk omdat dit MoU is opgeschort, maar anders dan in die uitspraak, heeft verweerder thans de pogingen om via alternatieve routes uit te zetten naar Somaliland, weer hervat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Assen

Zaaknummer: AWB 13/767

Uitspraak van 24 januari 2013 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:

[...],

geboren 1984,

van Somalische nationaliteit,

IND-dossiernummer: [...],

V-nummer: [...],

eiser,

gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Arnhem,

tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: D.A. Riezebos,

ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2013 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.

Eiser heeft op 8 januari 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit waarbij is verzocht om opheffing van de bewaring onder toekenning van schadevergoeding.

Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 17 januari 2013. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was tevens aanwezig een tolk in de Somalische taal.

Overwegingen

1. Op 8 januari 2013 is eiser door de Koninklijke Marechaussee te Zevenaar op grond van artikel 9 van de Overeenkomst van 17 mei 1966 tussen de Beneluxlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake het overnemen van personen aan de grens overgenomen van de Duitse autoriteiten en aansluitend ingevolge artikel 50, tweede lid, Vw 2000, overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden, waarna hij in vreemdelingenbewaring is gesteld.

2. In het besluit heeft verweerder in het belang van de openbare orde aan eiser een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd omdat er aanwijzingen zijn dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Verder is aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser eerder een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten termijn gevolg heeft gegeven. Verder heeft eiser in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik gemaakt van valse of vervalste documenten en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan.

3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de wettelijke vereisten en dat de bewaring niet op die grond onrechtmatig is. Verder stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen.

4.1. Eiser voert aan dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Eiser betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Dat hij met onbekende bestemming zou zijn vertrokken, heeft ermee te maken dat hij na afloop van de asielprocedure op straat is gezet. Ook blijkt uit niets dat eiser niet zou meewerken aan zijn vertrek. Er zijn geen terugkeergesprekken met eiser gevoerd. Toen hij aan zijn vertrekplicht gehoor gaf, is hij in bewaring gesteld. Eiser betwist dat hij in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik zou hebben gemaakt van een vals document. Dit document heeft hij alleen in Duitsland gebruikt omdat het niet anders kon.

4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op eiser de rechtsplicht rust om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Dit is eiser na drie asielprocedures kenbaar gemaakt. Dat eiser zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden, is al voldoende grondslag om de maatregel toe te passen.

4.3. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Daarnaast geeft de omstandigheid dat eiser voordat hij is overgenomen van de Duitse autoriteiten al drie keer een aanzegging heeft gehad om Nederland te verlaten, in beginsel al voldoende grond om aan te nemen dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit het dossier blijkt dat hij hieraan niet heeft voldaan. De rechtbank vindt hiervoor steun in de jurisprudentie van de Afdeling, onder meer in de uitspraak van 13 mei 2011 (LJN BQ5557) en de uitspraak van 12 december 2011 ( LJN BU8618). Deze gronden zijn op grond van artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) al voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Het overige wat in dit verband door eiser is aangevoerd kan om die reden onbesproken blijven.

De rechtbank verwerpt de beroepsgrond.

5.1. Eiser voert verder aan dat er geen zicht bestaat op uitzetting naar Somalië. Hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2012 (LJN BX2020). Van belang is dat eiser uit Noord-Somalië komt en dat uit de uitspraak van de Afdeling blijkt dat het Memorandum of Understanding (MoU) eenzijdig is opgeschort. Eiser kan niet via Mogadishu worden uitgezet omdat niet is voldaan aan de randvoorwaarden. Dat de aan Somaliërs verleende verblijfsvergunningen niet zijn ingetrokken, wijst er volgens eiser ook op dat de veiligheidssituatie niet goed is. Verweerder dient uit te leggen waarom devoor 5 april 2012 geplande verwijdering, die in voornoemde uitspraak van de afdeling aan de orde was, niet is doorgegaan.

5.2. Verweerder verwijst naar zijn brief van 14 december 2012 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, kenmerk 19 637, nr. 1572. Hieruit blijkt dat de uitzettingsbeletselen voor alle delen van Somalië niet meer bestaan, nu de situatie is verbeterd en er geen sprake meer is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004.

5.3. In voornoemde brief geeft verweerder, kort gezegd, aan dat de herwaardering van de situatie in Mogadishu met zich brengt dat de belemmeringen voor gedwongen terugkeer naar alle delen van Somalië zijn weggenomen omdat de terugkerende asielzoekers niet langer hoeven te reizen door een gebied waar sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Op grond hiervan neemt verweerder, anders dan voorheen, de uitzettingen weer ter hand. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er zicht is op de uitzetting van eiser. Dat er nog geen feitelijke uitzettingen hebben plaatsgevonden, betekent niet dat zicht op uitzetting ontbreekt. Eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2012 gaat daarom niet langer op. Weliswaar is, net als in die uitspraak, uitzetting via het MoU (dat alleen betrekking heeft op rechtstreekse uitzettingen vanuit het buitenland naar Somaliland), niet mogelijk omdat dit MoU is opgeschort, maar anders dan in die uitspraak, heeft verweerder thans de pogingen om via alternatieve routes uit te zetten naar Somaliland, weer hervat.

6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is.

7. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.H. Kielman, rechter, bijgestaan door mr. C. van den Dool-van der Steeg griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2013.

griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.

Afschrift verzonden op: