Home

Raad van State, 17-07-2012, BX2020, 201202473/1/V3

Raad van State, 17-07-2012, BX2020, 201202473/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
17 juli 2012
Datum publicatie
18 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BX2020
Zaaknummer
201202473/1/V3
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 59

Inhoudsindicatie

<b>Leers mag op dit moment geen Somaliërs uitzetten</b>

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een zaak van een Somalische vreemdeling geoordeeld dat er op dit moment geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat naar Somalië. Dit is een voorwaarde om een vreemdeling die geen verblijfsrecht heeft in Nederland, in zogenoemde vreemdelingenbewaring te mogen stellen. De bewaring van de Somalische vreemdeling is daarom onrechtmatig. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (17 juli 2012) op een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. Tegen de uitspraak van de Raad van State is geen hoger beroep mogelijk.

De Raad van State is van oordeel dat het nu voor de Somaliër niet mogelijk is om via de stad Mogadishu door te reizen naar Zuid- en Centraal-Somalië. Daarbij heeft de hoogste bestuursrechter van belang geacht dat volgens minister Leers een vreemdeling 'louter door zijn aanwezigheid' in Mogadishu het risico loopt slachtoffer te worden van 'willekeurig geweld' vanwege het gewapende conflict in die stad. In zo'n situatie mag volgens Europees en internationaal recht niet tot uitzetting worden overgegaan. Dit geldt naar het oordeel van de Raad van State niet alleen voor vreemdelingen die zich in Mogadishu willen vestigen, zoals de minister stelt, maar ook voor vreemdelingen die slechts op doorreis zijn.

Uit de uitspraak volgt verder dat gedwongen terugkeer naar Noord-Somalië (Somaliland) op dit moment evenmin mogelijk is. Somalilandse autoriteiten hebben in juli 2009 afspraken met de minister opgeschort over rechtstreekse terugkeer van Somalische vreemdelingen. De minister heeft alternatieve terugkeerroutes naar Somaliland onderzocht, waaronder de mogelijkheid om vreemdelingen uit Somaliland via een binnenlandse vlucht van Mogadishu naar Somaliland uit te zetten. In april 2012 is hij echter tot de conclusie gekomen dat terugkeer via een binnenlandse vlucht van Mogadishu naar Somaliland niet tot de mogelijkheden behoort.

Dit betekent dat op dit moment geen Somalische vreemdelingen naar hun land van herkomst kunnen worden uitgezet.

Uitspraak

201202473/1/V3

Datum uitspraak: 17 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 1 maart 2012 in zaak nr. 12/5548 in het geding tussen:

[vreemdeling]

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 maart 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 maart 2012, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

De minister heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat reeds op voorhand kon worden vastgesteld dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Somalië bestaat. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat uit de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2011, in zaak nr. 201107448/1/V3 (www.raadvanstate.nl), volgt dat er geen zicht op uitzetting naar Noord-Somalië bestaat en dat, nu het herkomstgebied van de vreemdeling niet bekend is, het tevens niet mogelijk is om te bepalen of voor de vreemdeling veilige terugkeermogelijkheden naar en vestigingsalternatieven in Zuid- en Centraal-Somalië bestaan. In dat kader verwijst de rechtbank naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juni 2011, in zaken nrs. 8319/07 en 11449/07, Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk (www.echr.coe.int/echr en JV 2011/332).

2.2. In de enige grief klaagt de minister, kort samengevat, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zicht op uitzetting naar zowel Noord- als Zuid- en Centraal-Somalië ontbreekt.

Daartoe voert hij, voor zover thans van belang, aan dat de rechtbank heeft miskend dat er staatkundig gezien geen grondslag bestaat voor een opdeling tussen Noord-Somalië (Somaliland) en Zuid- en Centraal-Somalië. De bewegingsvrijheid binnen Somalië wordt niet ingeperkt door regelgeving; hoogstens de veiligheidssituatie legt beperkingen op. Daarnaast kunnen alle Somaliërs - ongeacht hun herkomst - worden uitgezet naar Mogadishu. Vanaf de luchthaven van Mogadishu kunnen zij vervolgens doorvliegen naar Puntland (Bosasso), Centraal-Somalië (Galkaayo) en Somaliland (Hargeisa en Berbera). Voor het doorreizen naar andere luchthavens binnen Somalië behoeft de luchthaven van Mogadishu niet te worden verlaten. Ook is het mogelijk om over land te reizen met onder andere bussen, taxi's, terreinauto's en vrachtauto's. In dit verband is het volgens de minister nog van belang dat het Memorandum of Understanding, dat op 1 mei 2010 met de Transitional Federal Government (hierna: de TFG) in Mogadishu is gesloten (hierna: het MoU van 1 mei 2010), begin januari 2012 is herbevestigd. Dit MoU van 1 mei 2010 ziet zowel op zelfstandige als op gedwongen terugkeer. De constatering dat uitzetting naar Noord-Somalië op basis van het met de Somalilandse autoriteiten op 1 juli 2009 afzonderlijk afgesloten Memorandum of Understanding (hierna: het MoU van 1 juli 2009) tijdelijk is opgeschort, maakt niet dat het zicht op uitzetting naar Noord-Somalië ontbreekt. Personen uit het noorden van Somalië kunnen immers ook worden uitgezet naar Mogadishu en moeten in staat worden geacht om desgewenst vanuit die stad door te reizen naar hun herkomstgebieden, aldus de minister.

Noord-Somalië (Somaliland)

2.3. Wat betreft de vraag of binnen een redelijke termijn zicht op uitzetting naar Noord-Somalië, meer in het bijzonder naar Somaliland, bestaat, heeft de minister ter zitting bij de Afdeling betoogd dat in het MoU van 1 juli 2009 met de Somalilandse autoriteiten afspraken waren gemaakt over rechtstreekse uitzettingen vanuit het buitenland naar Noord-Somalië (Somaliland). Nu dit MoU eenzijdig is opgeschort door de Somalilandse autoriteiten heeft de minister een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid om vreemdelingen uit Somaliland middels een binnenlandse vlucht, via de luchthaven van Mogadishu, naar Hargeisa, Somaliland, uit te zetten. Personen die via deze route vrijwillig terugkeerden naar Somaliland ondervonden, voor zover bekend, geen problemen tijdens hun terugreis.

Voor 5 april 2012 stond een verwijdering naar Somaliland via de luchthaven van Mogadishu gepland. Die verwijdering heeft evenwel geen doorgang gevonden nu daarvoor niet aan de noodzakelijke randvoorwaarden kon worden voldaan. Om die reden is de minister op 17 april 2012 tot de slotsom gekomen dat het zicht op uitzetting naar Somaliland ontbreekt nu hij geen garanties kon geven dat vreemdelingen die via Mogadishu naar Hargeisa worden uitgezet zullen worden toegelaten tot het grondgebied van Somaliland.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 13 september 2011, is uitzetting naar Somaliland op grond van het MoU van 1 juli 2009 sinds begin januari 2010 niet langer mogelijk omdat de regering van Somaliland de uitvoering van dit MoU tijdelijk heeft opgeschort.

Nu voormeld MoU ziet op rechtstreekse uitzettingen vanuit het buitenland naar Somaliland kwam de minister enige tijd toe om een nader onderzoek in te stellen naar alternatieve terugkeerroutes, waaronder de mogelijkheid om vreemdelingen uit Somaliland via een binnenlandse vlucht van Mogadishu naar Hargeisa uit te zetten. Om die reden kan de minister gevolgd worden in zijn standpunt dat het zicht op uitzetting naar Somaliland eerst per 17 april 2012 is komen te ontbreken. Gelet hierop bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Somaliland ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling op 16 februari 2012 ontbrak. De klacht is in zoverre dan ook terecht voorgedragen, maar de grief kan, gelet op het navolgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

Zuid- en Centraal-Somalië

2.4. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling afkomstig is uit Zuid-Somalië. Het is volgens de minister geen reële optie om binnen Zuid- en Centraal-Somalië per vliegtuig te reizen, maar het is daarentegen wel goed mogelijk om vanaf de luchthaven van Mogadishu over land door te reizen naar iedere andere plaats in Zuid- en Centraal-Somalië. De minister erkent onder verwijzing naar het Verkort ambtsbericht van 29 februari 2012 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat het niet mogelijk is om de luchthaven van Mogadishu te verlaten zonder dat er door de stad Mogadishu dient te worden gereisd en erkent dat in deze stad sprake is van een uitzonderlijke situatie, bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB 2004 L 304; hierna: de richtlijn).

Volgens de minister kan vanaf de luchthaven van Mogadishu naar de rand van de stad Mogadishu worden gereisd via het kruispunt KM4. De reis vanaf het vliegveld via dit kruispunt naar de rand van de stad (de Afgooye corridor) bedraagt ongeveer vijfenhalve kilometer. Voor zover bekend is kruispunt KM4 altijd in handen geweest van pro TFG-groepen en de AMISOM (African Union Mission in Somalia). Het kruispunt KM4 en de daarbij behorende wegen worden dagelijks gebruikt door de bevolking van Mogadishu. Volgens de minister kan reeds daarom niet worden gezegd dat het reizen binnen Zuid- en Centraal-Somalië dusdanige risico's oplevert dat moet worden gesteld dat daarmee op voorhand vaststaat dat uitzetting niet zou kunnen plaatsvinden. Van Somalische vreemdelingen mag volgens de minister worden verwacht dat zij de reis vanaf de luchthaven naar hun herkomstgebied aanvaarden, ook al moet dan worden gereisd door een gebied waarin een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn zich voordoet. De minister voert in dat verband nog aan dat de vraag, of in een bepaald gebied een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, bestaat, slechts van belang is voor de vraag of iemand zich daar kan vestigen en niet voor de vraag of door dat gebied kan worden gereisd. Bij iedere voorgenomen uitzetting zal de actuele situatie in en rond de stad Mogadishu in ogenschouw worden genomen, aldus de minister.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 mei 2009, in zaak nr. 200702174/2/V2 (www.raadvanstate.nl), kan uit rechtsoverweging 43 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 februari 2009, nr. C-65/07; JV 2009/111 (Elgafaji), gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40 van dat arrest, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige schade, thans neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vreemdelingenwet 2000.

2.4.2. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat in de stad Mogadishu onveranderd sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn en heeft in dat verband geen uitzondering gemaakt voor het kruispunt KM4 en de wegen waarlangs personen vanaf de luchthaven van Mogadishu moeten reizen om de stad Mogadishu te kunnen inreizen of verlaten.

Uit de door het Hof in voornoemd arrest Elgafaji gebezigde bewoordingen "louter door zijn aanwezigheid aldaar" volgt dat de enkele aanwezigheid van een persoon in het betreffende gebied in dezen bepalend is. Gelet daarop is geen plaats voor een onderscheid tussen lang verblijf (vestigen) en kort verblijf (doorreizen) nu een persoon die terugkeert naar de stad Mogadishu louter door zijn aanwezigheid in die stad een risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde schade.

Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het voor de vreemdeling ten tijde van zijn inbewaringstelling niet mogelijk was om via de stad Mogadishu door te reizen naar zijn herkomstgebied elders in Zuid- of Centraal-Somalië. Hieruit volgt dat van aanvang af aan geen sprake was van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Zuid- en Centraal-Somalië.

2.4.3. De grief faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Vonk

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012

345-644