Home

Rechtbank Arnhem, 05-01-2011, BP1574, 193155

Rechtbank Arnhem, 05-01-2011, BP1574, 193155

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
5 januari 2011
Datum publicatie
21 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BP1574
Formele relaties
Zaaknummer
193155

Inhoudsindicatie

Twee incidenten.

Incident ex art. 118 Rv:

Er is aanleiding voor het oproepen van een derde in het geding als geen zinvolle beslissing kan worden genomen zonder de positie van de derde daarin te betrekken. die situatie doet zich hier niet voor. Het door eiser in het incident gestelde belang is onvoldoende voor toewijzing van de incidentele vordering. De vordering stuit reeds daarop af.

Incident ex art. 843a Rv:

Vordering stuit af op het ontbreken van een rechtmatig belang en is bovendien te ruim geformuleerd.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 193155 / HA ZA 09-2169

Vonnis van 5 januari 2011 in de incidenten ex artikel 118 en artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

PROMOCEAN THE NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. de vennootschap naar Duits recht

PROMOCEAN GMBH,

gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,

3. de vennootschap naar Frans recht

PROMOCEAN FRANCE SAS,

gevestigd te Parijs, Frankrijk,

4. de vennootschap naar Spaans recht

PROMOCEAN SPAIN SL,

gevestigd te Barcelona, Spanje,

eiseressen in de hoofdzaak,

tevens verweersters in de beide incidenten,

advocaat mr. I.S. Oosterhoff te Amsterdam,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

TRIENTALIS INVESTMENTS B.V.,

gevestigd te Lunteren,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

LIDDOK B.V.,

gevestigd te Lunteren,

gedaagden in de hoofdzaak,

3. [gedaagde/eiser in beide incidenten],

wonende te [woonplaats],

eveneens gedaagde in de hoofdzaak,

tevens eiser in de beide incidenten,

advocaat mr. C.J. van Dijk te Ede.

Partijen zullen hierna PromOcean c.s. en Trientalis c.s. worden genoemd, terwijl de afzonderlijke partijen waar nodig als PromOcean B.V., PromOcean GmbH, PromOcean SAS, PromOcean SL, Trientalis, Liddok en [gedaagde/eiser in beide incidenten] zullen worden aangeduid.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het vonnis in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening van 7 juli 2010, waarbij [gedaagde/eiser in beide incidenten] en zijn medegedaagden, kort samengevat, zijn veroordeeld om bij wijze van voorlopige voorziening aan PromOcean c.s. diverse geldbedragen te betalen als voorschot op de door PromOcean c.s. gevorderde schadevergoeding wegens bestuurdersaansprakelijkheid

- de incidentele conclusie tot oproeping ex artikel 118 Rv en tot afgifte ex artikel 843a Rv

- de conclusie van antwoord in incidenten ex artt. 843a en 118 Rv.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2. De beoordeling in het incident ex artikel 118 Rv

2.1. [gedaagde/eiser in beide incidenten] vordert dat het hem wordt toegestaan om op grond van artikel 118 Rv in het geding te roepen:

a) de vennootschap naar het recht van de British Virgin Islands Li&Fung BVI Ltd., gevestigd op de British Virgin Islands in het Offshore Incorporation Centre, Road Town, Torotla (PO-Box 957), en

b) de vennootschap naar het recht van Hongkong Li&Fung Ltd., gevestigd te Hongkong, Special administrative region of the People’s Republic of China, LiFung Tower, 11th Floor, 888 888 Cheung Sha Wan Road, Kowloon, Hongkong,

teneinde in de – nog door hem in te stellen – vordering in reconventie ook tegen hen te kunnen voortprocederen. [gedaagde/eiser in beide incidenten] voert daartoe, kort samengevat, aan dat de uitkomst van de hoofdprocedure ook Li&Fung BVI Ltd. en Li&Fung Hongkong Ltd. raakt.

2.2. De toepassing van artikel 118 Rv leidt tot een incident. De formele verweren van PromOcean c.s. – dat toestemming van de rechtbank geen voorwaarde voor oproeping is en dat oproeping ex artikel 118 Rv geen incident is – worden om die reden verworpen.

2.3. Inhoudelijk overweegt de rechtbank ten aanzien van de vordering van [gedaagde/eiser in beide incidenten] als volgt. Er is aanleiding voor het oproepen van een derde in het geding als geen zinvolle beslissing kan worden genomen zonder de positie van de derde daarin te betrekken. Die situatie doet zich hier niet voor. Het door [gedaagde/eiser in beide incidenten] gestelde belang is onvoldoende voor toewijzing van de incidentele vordering. De vordering stuit reeds daarop af. Uit de stellingen van [gedaagde/eiser in beide incidenten] in het incident volgt overigens dat [gedaagde/eiser in beide incidenten] Li&Fung BVI Ltd. en Li&Fung Hongkong Ltd. niet zozeer wenst op te roepen ten behoeve van de beoordeling van haar geschil met PromOcean c.s., maar veeleer om in het verlengde daarvan te kunnen betogen dat een vernietiging van het ontslagbesluit gevolgen dient te hebben voor Li&Fung BVI Ltd. (namelijk dat het salaris dat [gedaagde/eiser in beide incidenten] van Li&Fung BVI Ltd. ontving dient te worden doorbetaald) èn voor Li&Fung Hongkong Ltd. (te weten dat het blokkeren van de mogelijkheid om de opties te verzilveren zou moeten worden opgeheven) (incidentele conclusie sub 23). In dit verband is van belang dat [gedaagde/eiser in beide incidenten] in de procedure die hij tegen PromOcean The Netherlands B.V. heeft ingesteld bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch ook Li&Fung BVI Ltd. en Li&Fung Hongkong Ltd. heeft gedagvaard. [gedaagde/eiser in beide incidenten] heeft wegens verknochtheid verwijzing gevorderd van die procedure naar de rechtbank Arnhem. Op de in die procedure tegen (onder meer) Li&Fung BVI Ltd. en Li&Fung Hongkong Ltd. ingestelde vordering is voor zover bekend nog niet beslist. Dat roept minst genomen de vraag op hoe de vordering tot oproeping van Li&Fung BVI Ltd. en Li&Fung Hongkong Ltd. zich verhoudt tot de bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch aanhangige vordering van [gedaagde/eiser in beide incidenten] tegen Li&Fung BVI Ltd. en Li&Fung Hongkong Ltd., meer in het bijzonder of dit ertoe zou kunnen leiden dat hetzelfde geschil tweemaal aanhangig is. Niet valt in te zien welk belang daarmee zou zijn gediend. [gedaagde/eiser in beide incidenten] heeft daarover in ieder geval geen opheldering gegeven, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.

3. De beoordeling in het incident ex artikel 843a Rv

3.1. [gedaagde/eiser in beide incidenten] vordert veroordeling van PromOcean c.s. om binnen acht werkdagen na betekening van het onderhavige vonnis aan hem te verschaffen een afschrift van de kopie van de e-mailberichten van de e-mailadressen bij PromOcean NL van [gedaagde/eiser in beide incidenten] en zijn secretaresse [betrokkene] over de periode 2005-2009, zoals omschreven in het derde gedachtestreepje op pagina 5 van het onderzoeksrapport van Holland Integrity Group van 11 november 2009, door PromOcean c.s. overgelegd als productie 10 bij dagvaarding, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,00 per dag voor iedere dag dat PromOcean c.s. in gebreke blijft afschriften te verstrekken, met een maximum van € 10.000.000,00.

3.2. [gedaagde/eiser in beide incidenten] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij er een rechtmatig belang bij heeft om zijn verweer in de hoofdzaak mede te kunnen baseren op de inhoud van de door hem in de periode 2005-2009 verzonden en ontvangen e-mails. PromOcean c.s. heeft volgens [gedaagde/eiser in beide incidenten] bij het formuleren van haar stellingen in de hoofdzaak gebruik gemaakt van dat e-mailarchief en heeft daaruit vervolgens slechts selectief geciteerd. [gedaagde/eiser in beide incidenten] beroept zich er verder op dat hij auteursrechtelijk aanspraak kan maken op de betreffende bescheiden en dat hij ook om die reden een rechtmatig belang heeft bij inzage in de e-mails.

3.3. Op grond van artikel 843a Rv kan hij die daarbij een rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die over deze bescheiden beschikt of onder zijn berusting heeft.

3.4. De stelling van [gedaagde/eiser in beide incidenten], dat hij auteursrechtelijk aanspraak op bedoelde e-mails kan maken, gaat niet op. Ingevolge artikel 7 van de Auteurswet komt het eventuele auteursrecht op de inhoud van de e-mailcorrespondentie, die is gevoerd door [gedaagde/eiser in beide incidenten] in zijn hoedanigheid van werknemer ter uitvoering van zijn taak als omschreven in de arbeidsovereenkomst, immers toe aan PromOcean B.V. als werkgever van [gedaagde/eiser in beide incidenten]. Gesteld noch gebleken is dat daarover andersluidende afspraken zijn gemaakt tussen PromOcean B.V. en [gedaagde/eiser in beide incidenten]. Ook voor het overige ontbreekt een “rechtmatig belang”, omdat [gedaagde/eiser in beide incidenten] niet concreet stelt en onderbouwt dat en in hoeverre hij in de onderhavige zaak wordt gehinderd door het niet beschikken over de bedoelde e-mailberichten over de periode 2005-2009 en, in het verlengde daarvan, waarom het voor de beoordeling van het onderhavige geschil relevant is dat al die e-mailberichten op tafel komen. Reeds daarop stuit deze vordering af.

3.5. Daarnaast is de incidentele vordering van [gedaagde/eiser in beide incidenten] dermate ruim geformuleerd, dat niet kan worden gesproken van een verzoek om inzage in bepaalde, met name genoemde stukken. [gedaagde/eiser in beide incidenten] vordert immers afschrift van “de kopie van de e-mailberichten van de e-mailadressen bij PromOcean NL van de heer [gedaagde/eiser in beide incidenten] en zijn secretaresse [betrokkene] over de periode 2005-2009, zoals omschreven in het 3e gedachtestreepje op pagina 5 van het onderzoeksrapport van Holland Integrity Group van 11 november 2009, door eisers in conventie overgelegd als productie 10 bij dagvaarding”. In genoemd onderzoeksrapport staat op pagina 5 bij het derde gedachtestreepje echter geen nadere aanduiding van de betreffende e-mailberichten vermeld dan hiervoor is geciteerd. [gedaagde/eiser in beide incidenten] heeft de e-mailberichten waarop hij doelt zelf evenmin concreet gespecificeerd. Daarmee is geen sprake van “bepaalde” bescheiden in de zin van artikel 843a Rv.

4. Slotsom in de incidenten ex artikel 118 Rv en artikel 843 a Rv

4.1. De beide incidentele vorderingen van [gedaagde/eiser in beide incidenten] zullen worden afgewezen. [gedaagde/eiser in beide incidenten] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van de incidenten. De kosten aan de zijde van PromOcean c.s. worden begroot op € 3.211,00 wegens salaris advocaat (1,0 punt, tarief € 3.211,00).

5. De beoordeling in de hoofdzaak

5.1. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van Trientalis c.s.

5.2. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6. De beslissing

De rechtbank

in het incident ex artikel 118 Rv en in het incident ex artikel 843a Rv

6.1. wijst het gevorderde af,

6.2. veroordeelt [gedaagde/eiser in beide incidenten] in de kosten van de incidenten, aan de zijde van PromOcean c.s. tot op heden begroot op € 3.211,00,

6.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in de hoofdzaak

6.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 februari 2011 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Trientalis c.s.,

6.5. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.A van der Pol en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2011.

Coll.: JC