Home

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2011, BU3647, 200.082.832

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2011, BU3647, 200.082.832

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 november 2011
Datum publicatie
15 november 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BU3647
Formele relaties
Zaaknummer
200.082.832

Inhoudsindicatie

Incidentele vordering tot afgifte ex artikel 843a Rv in verband met voeren van verweer in de hoofdzaak. Vordering in hoger beroep alsnog toegewezen. Artikel 118 Rv (oproeping van derde in het geding) is niet bedoeld om jegens (rechts)personen die geen partij zijn bij het geding (in conventie) een reconventionele vordering te kunnen instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

sector civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.082.832

(zaaknummer/rolnummer rechtbank 193155 / HA ZA 09-2169)

arrest van de eerste civiele kamer van 8 november 2011

inzake

1. de besloten vennootschap Trientalis Investments B.V.,

2. de besloten vennootschap Liddok B.V.,

beide gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,

3. [A],

wonende te [woonplaats],

appellanten,

advocaat: mr. C.J. van Dijk,

tegen:

1. de besloten vennootschap Promocean The Netherlands B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. de vennootschap naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland Promocean GmbH,

kantoorhoudend te Düsseldorf, Duitsland,

3. de vennootschap naar het recht van Frankrijk Promocean France SAS,

kantoorhoudend te Parijs, Frankrijk,

4. de vennootschap naar het recht van Spanje Promocean Spain SL,

kantoorhoudend te Barcelona, Spanje,

geïntimeerden,

advocaat: mr. I.S. Oosterhoff.

Appellanten sub 1 en 2 gezamenlijk worden hierna Trientalis c.s. genoemd. Appellant sub 3 zal [A] worden genoemd. Geïntimeerden gezamenlijk zullen Promocean c.s. worden genoemd.

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1 Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot dan toe verwijst het hof naar het in deze zaak gewezen tussenarrest van 20 september 2011. In dat arrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte houdende overlegging van stukken aan de zijde van beide partijen.

1.2 Op de rol van 4 oktober 2011 hebben partijen een akte met producties genomen.

1.3 Vervolgens is arrest bepaald.

2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1 Blijkens de “incidentele conclusie tot oproeping ex artikel 118 Rv en tot afgifte ex artikel 843a Rv” dient alleen [A] als eiser in de incidenten te worden aangemerkt. Trientalis c.s. zijn geen partij bij het bestreden vonnis. Zij kunnen dan ook niet in het hoger beroep tegen dat vonnis worden ontvangen.

2.2 Uit de incidentele vordering van [A] tot oproeping van Li&Fung BVI Ltd en Li&Fung Ltd Hongkong volgt dat [A] deze oproeping wenst in verband met een door hem in de hoofdzaak mede jegens deze vennootschappen nog in te stellen reconventionele vordering. De in artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorziene mogelijkheid om derden in het geding op te roepen heeft betrekking op gevallen waarin deelname van deze derden aan het geding rechtens vereist is. Het dient daarbij te gaan om een geschil dat de belangen van de derden mede raakt en waarover niet zinvol kan worden beslist zonder tevens hun positie daarin te betrekken. Door [A] is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat daarvan in het geding in conventie sprake is. Artikel 118 Rv is niet bedoeld om jegens (rechts)personen die geen partij zijn bij het geding (in conventie) een reconventionele vordering te kunnen instellen. Oproeping van Li&Fung BVI Ltd en Li&Fung Ltd Hongkong zou ook niet tot het door [A] beoogde doel kunnen leiden. Een reconventionele vordering kan immers alleen worden ingesteld jegens de eiser(s) in conventie. Een op grond van artikel 118 Rv opgeroepen derde heeft evenwel een zelfstandige positie in het geding en kan niet als mede-eiser worden aangemerkt jegens wie een reconventionele vordering kan worden ingesteld. In hoeverre oproeping van Li&Fung BVI Ltd en Li&Fung Ltd Hongkong als partij in het door [A] aangekondigde reconventionele geding aangewezen is, naast de procedure die [A] jegens deze partijen reeds aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank Den Bosch, ligt thans niet ter beoordeling voor. Dat geding bestaat immers nog niet. Daarmee falen de grieven 1 en 2. Ten aanzien van de afwijzing van de incidentele vordering ex artikel 118 Rv zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.

2.3 Ten aanzien van de vraag of de vordering tot afgifte van een kopie van de e-mailcorrespondentie van [A] en zijn secretaresse [B] (hierna: [B]) voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.

2.4 Grondslag van de vorderingen van Promocean c.s. in de hoofdzaak jegens [A] vormen door Promocean c.s. gestelde (onrechtmatige) gedragingen die [A] als bestuurder zou hebben verricht en waarbij aanzienlijke bedragen op oneigenlijke wijze aan Promocean c.s. zouden zijn onttrokken. Daarbij baseren Promocean c.s. zich onder meer op een rapport van onderzoeksbureau Holland Integrity Group B.V. Bij het onderzoek naar de gestelde misdragingen van [A] is, blijkens het rapport, door het onderzoeksbureau onder meer gebruik gemaakt van een aan het onderzoeksbureau ter beschikking gestelde kopie van de e-mailberichten van de e-mailadressen bij Promocean The Netherlands B.V. van [A] en [B] over de periode 2005-2009. [A] heeft gesteld dat het onderzoeksbureau en Promocean c.s. uit deze e-mailwisselingen selectief hebben geciteerd en dat zich tussen deze e-mails berichten bevinden waaruit volgt dat alle betalingen correct zijn geboekt en waarbij voor sommige betalingen in overleg met verantwoordelijken binnen Promocean c.s. andere omschrijvingen als verantwoording werden gebruikt. Met de afgifte van de e-mailcorrespondentie zou [A] in staat zijn om, naar [A] stelt, voor hem ontlastende e-mails in zijn verweer te betrekken. Daarmee heeft [A] een rechtmatig belang bij afgifte van een kopie van de e-mailcorrespondentie. Dat [A] al over een deel van de e-mailcorrespondentie beschikt maakt dit niet anders. Ook al zou [A] in staat zijn om de verzenders en geadresseerden van de e-mails als getuigen te horen, zoals Promocean heeft gesteld, dan nog zou hij ten opzichte van Promocean c.s. een onredelijk nadeel lijden indien hij de (inhoud van de) e-mails zelf niet bij zijn verweer kan betrekken. De vordering is niet ontijdig nu de hoofdzaak voor conclusie van antwoord aan de zijde van [A] staat en [A] in die conclusie zijn verweer dient te voeren, eventueel onderbouwd met de door hem gestelde e-mails.

2.5 In het onderzoeksrapport wordt concreet melding gemaakt van een kopie van de e-mailcorrespondentie waarvan [A] thans afgifte vordert. De stelling van Promocean c.s. in eerste aanleg dat het onderzoeksbureau slechts toegang heeft gekregen tot de server van Promocean c.s. verdraagt zich daarmee niet en het hof gaat daarom aan die stelling voorbij. De stelling van [A] in hoger beroep dat de e-mailcorrespondentie eenvoudig op één à twee gegevensdragers ter beschikking kan worden gesteld, is niet betwist. Het hof gaat er, gelet op dit alles, van uit dat een kopie van de e-mailcorrespondentie reeds eerder aan het onderzoeksbureau is verstrekt en daarmee voorhanden is of op eenvoudige wijze ter beschikking kan worden gesteld. Mede in dat licht bezien zijn de bescheiden - waaronder ook op (digitale) gegevensdragers aangebrachte gegevens dienen te worden begrepen - waarvan [A] afgifte vraagt, voldoende bepaald. Door dezelfde aanduiding te gebruiken als het onderzoeksbureau heeft [A] de bescheiden waarvan hij afschrift en afgifte verlangt voldoende concreet aangeduid. Mede gelet op de grondslag van de vorderingen van Promocean c.s. jegens [A], waarbij de gestelde misdragingen zich uitstrekken over een reeks van jaren, en het belang bij de vordering ex artikel 843a Rv - het kunnen voeren van verweer door de door Promocean c.s. en het onderzoeksbureau gebruikte e-mails in een context te plaatsen en eventueel ontlastende e-mails in het geding te brengen - kan van [A] niet worden verlangd dat hij over een periode van vier jaren meer specifiek aanduidt van welke e-mailberichten hij een afschrift wenst.

2.6 Het betreft e-mailcorrespondentie die [A] als bestuurder van Promocean c.s. en zijn secretaresse hebben gevoerd en waarop Promocean c.s. zich (onder meer) baseren teneinde [A] aansprakelijk te stellen. Het betreft dus bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin [A] partij is.

2.7 Met het voorgaande staat vast dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. Er is onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat sprake is van gewichtige redenen die aan toewijzing van de vordering in de weg staan. De omstandigheid dat, zoals Promocean c.s. hebben gesteld, [B] thans niet meer kan instemmen met inzage door [A] in haar e-mailcorrespondentie, is daarvoor onvoldoende. Dat in de desbetreffende e-mailcorrespondentie sprake zou zijn van bedrijfsgevoelige informatie (die [A] nog niet zou kennen) heeft Promocean c.s. onvoldoende nader geconcretiseerd. Ook overigens leidt een afweging tussen de belangen van Promocean c.s. om de kopie niet te verstrekken enerzijds en de belangen van [A] om in het kader van zijn verweer over de kopie te kunnen beschikken anderzijds, niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande kan evenmin worden gezegd dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.

2.8 Gelet op het voorgaande ligt de (primaire) vordering van [A] ex artikel 843a Rv voor toewijzing gereed. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd. De termijn voor het verschaffen van de gevraagde kopie zal op veertien dagen worden gesteld en de gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd. Overigens gaat het hof ervan uit dat de gevraagde bescheiden in de vorm van digitale gegevensdragers aan [A] zullen werden verstrekt waarmee het door Promocean c.s. geuite praktische bezwaar dat het om pallets aan papierwerk zou gaan, wordt ondervangen.

2.9 Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten van deze incidenten te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

verklaart Trientalis c.s. niet-ontvankelijk in het hoger beroep;

bekrachtigt het tussen [A] en Promocean c.s. gewezen vonnis van 5 januari 2011 van de rechtbank Arnhem voor zover daarbij de incidentele vordering ex artikel 118 Rv is afgewezen;

vernietigt het tussen [A] en Promocean c.s. gewezen vonnis van 5 januari 2011 van de rechtbank Arnhem voor zover in de incidenten gewezen voor het overige en in zoverre opnieuw recht doende:

veroordeelt Promocean c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan [A] te verschaffen een kopie van de e-mailberichten van de e-mailadressen bij Promocean The Netherlands B.V. van [A] en zijn secretaresse [B] over de periode 2005-2009, zoals omschreven in het derde gedachtestreepje op pagina 5 van het onderzoeksrapport van Holland Integrity Group van 11 november 2009, door Promocean c.s. overgelegd als productie 10 bij dagvaarding, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag voor iedere dag dat Promocean c.s. in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 1.000.000,--;

verklaart het arrest wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, H.L. Wattel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 november 2011.