Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-02-2013, BY7632, 12/04964

Parket bij de Hoge Raad, 15-02-2013, BY7632, 12/04964

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 februari 2013
Datum publicatie
18 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:BY7632
Formele relaties
Zaaknummer
12/04964

Inhoudsindicatie

Afwijzing van door bewindvoerder ingediend verzoek tot tussentijdse beëindiging schuldsanering, art. 350 lid 3 onder c Fw, ontslag bewindvoerder en benoeming nieuwe bewindvoerder. Geen recht om hoger beroep in te stellen na verlies hoedanigheid van bewindvoerder; in art. 351 lid 1 Fw genoemde partijen.

Conclusie

12/04964

Mr. L. Timmerman

Parket: 14 december 2012

Conclusie inzake:

[Verzoeker]

verzoeker tot cassatie

tegen

[Verweerster]

verweerster in cassatie

(hierna: de bewindvoerder)

1. Bij vonnis van 20 december 2011 is ten aanzien van [verzoeker] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank Roermond het verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 juni 2012 tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Bij hetzelfde vonnis is, op verzoek van de advocaat van [verzoeker], de bewindvoerder per datum vonnis ontslagen als bewindvoerder van [verzoeker] met benoeming van [betrokkene 1] als nieuwe bewindvoerder. Aan het verzoek tot tussentijdse beëindiging had de bewindvoerder ten grondslag gelegd dat [verzoeker] na afloop van de zitting op de rechtbank d.d. 14 juni 2012 dusdanig agressief gedrag jegens haar als bewindvoerder heeft geëtaleerd dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert in de zin van art. 350 lid 3 sub c Fw. De rechtbank heeft met betrekking tot de agressieve opstelling van [verzoeker] jegens de bewindvoerder geoordeeld dat na afloop van de zitting d.d. 14 juni 2012 op grond van het rapport Psychodiagnostisch onderzoek in het kader van Arbeid d.d. 11 februari 2012 blijkt dat [verzoeker] lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis, zodat het gedrag van [verzoeker] ten opzichte van de bewindvoerder in het gebouw van de rechtbank hem niet te verwijten valt. Nu een netwerk rond [verzoeker] is opgebouwd en [verzoeker] inmiddels een activerings/reïntegratietraject voor uitkeringsgerechtigden via de gemeente is gestart, acht de rechtbank een goede borging voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling aanwezig. Alles overziende, komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van duidelijke aanwijzingen dat het [verzoeker] aan van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsanering ontbreekt.

2.1 De bewindvoerder gaat van dit vonnis in hoger beroep. Bij arrest van 16 oktober 2012 merkt het hof 's-Hertogenbosch de bewindvoerder als belanghebbende aan en ontvangt haar als zodanig in het beroep. Het hof overweegt daartoe in rov. 3.6-3.6.2:

"3.6 Nu deze kwestie de bevoegdheid van de rechter in de onderhavige zaak in de kern raakt (vgl. artikel 351 lid 1 jo. 350 lid 1 Fw waarin onder meer de kring van personen wordt aangeduid die in verband met een afgewezen verzoek tot tussentijdse beëindiging het recht van hoger beroep hebben), dient het hof ambtshalve te beoordelen of, in het licht van het haar bij dit vonnis gegeven ontslag, de bewindvoerder appel kan instellen tegen het vonnis van 15 augustus 2012 waarbij haar verzoek d.d. 15 juni 2012 tot tussentijdse beëindiging van [verzoeker]s schuldsaneringsregeling is afgewezen. Vast staat in elk geval dat het appelschrift geen grieven bevat die zich richten tegen de beslissing van de rechtbank de bewindvoerder per datum vonnis, 15 augustus 2012, te ontslaan. Tegen een ontslag als bewindvoerder kán, daargelaten de in elk geval in het algemeen bestaande mogelijkheid om zich te beroepen op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod (vaste rechtspraak sinds HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242) ook geen beroep (..) worden ingesteld (vgl. artikel 321 Fw dat de artikelen 85 en 86 Fw op de schuldsaneringsregeling van overeenkomstige toepassing verklaart).

3.6.1 Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 10 november 2006, NJ 2007, 45) moet het antwoord op de vraag of iemand als belanghebbende kan worden aangemerkt, worden afgeleid uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen. Daarbij zal een rol spelen in hoeverre iemand door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat zij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre zij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in een procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in die procedure te verschijnen (vgl. recentelijk nog HR 25 mei 2012, NJ 2012, 339, r.o. 3.3.3.)

3.6.2 Het hof is van oordeel dat, indachtig voornoemde vaste rechtspraak, de bewindvoerder aangemerkt kan worden als een belanghebbende. Het hof overweegt in dat verband dat na afloop van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juni 2012 de bewindvoerder door [verzoeker] in het gebouw van de rechtbank onder meer met fysiek geweld is bedreigd, mede doordat [verzoeker] haar aldaar dreigde van een hoge trap naar beneden te gooien. Als gevolg van deze, door [verzoeker] overigens ook niet ontkende, bedreiging in verband waarmee de bewindvoerder op 25 juni 2012 aangifte heeft gedaan bij de politie, heeft de bewindvoerder de rechtbank op 15 juni 2012 opnieuw, maar nu met als argument dat [verzoeker] dusdanig agressief gedrag richting haar als bewindvoerder heeft geëtaleerd dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft belemmerd dan wel gefrustreerd, verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] ex artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw tussentijds te beëindigen.

Door [verzoeker]s bedreiging op 14 juni 2012 jegens de bewindvoerder is zij op en door dat moment zodanig in haar belang als bewindvoerder getroffen, dat zij naar het oordeel van het hof in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen. De omstandigheid dat het bij de rechtbank gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging met deze bedreiging als feitelijke grondslag destijds ook door haarzelf is gedaan (vgl. artikel 350 lid 1 Fw), maakt bovendien dat zij ook nu nog nauw betrokken is bij het onderwerp van de onderhavige procedure in hoger beroep, dat is de vraag of het toenmalige gedrag van [verzoeker] noopt tot tussentijdse beëindiging van diens schuldsaneringsregeling ex artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw. Ook dit maakt dat de bewindvoerder naar het oordeel van het hof in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen.

Reeds vanwege het feit dat in het kader van het thans voorliggende tussentijdse beëindigingsverzoek de rechter-commissaris kennelijk alleen akkoord is gegaan met een beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] wegens "dusdanig agressief gedrag van saniet jegens de (toenmalige) bewindvoerder dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert", zal het hof dit verzoek enkel toetsen aan artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw en derhalve enkel acht slaan op de in verband met de toepassing van deze bepaling door de bewindvoerder geformuleerde grieven."

2.2 Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst de zaak vervolgens terug naar de rechtbank voor verdere afwikkeling en eventuele nadere vaststelling van het salaris van de bewindvoerder.

3. Bij een op 24 oktober 2012 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift komt [verzoeker] van dit arrest - tijdig(1) - in cassatie. [Verzoeker] klaagt kort gezegd, in de eerste plaats dat art. 351 lid 1 Fw niet de mogelijkheid biedt aan "belanghebbenden" om beroep in te stellen tegen een uitspraak op grond van art. 350 Fw; in de tweede plaats dat de bewindvoerder niet is aan te merken als "belanghebbende"; en in de derde plaats dat de bewindvoerder geen belang heeft bij het appel.

4. Onderdeel 1.3 klaagt terecht dat het hof ten onrechte de bewindvoerder in hoger beroep heeft ontvangen op de grond dat zij belanghebbende is. Art. 351 lid 1 Fw verschaft "belanghebbenden" niet de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een krachtens art. 350 Fw gewezen vonnis. Dat betekent dat de onderdelen 2.1 en 2.2, waarin wordt bestreden dat de bewindvoerder als belanghebbende gekwalificeerd kan worden, geen bespreking behoeven.

5. Art. 351 lid 1 Fw verschaft aan twee categorieën rechtssubjecten de toegang tot hoger beroep van uitspraken waarin de schuldsaneringsregeling ingevolge art. 350 Fw al dan niet tussentijds wordt beëindigd, te weten:

1) schuldenaren ingeval van beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling;

2) degenen die het verzoek tot beëindiging hebben gedaan, indien die beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd is.

6. De vraag rijst vervolgens in het voorliggende geval of de bewindvoerder na het verlies van haar hoedanigheid als bewindvoerder in deze nog aan te merken is als degene "die het verzoek tot die beëindiging heeft gedaan" in de zin van art. 351 lid 1 Fw.

7. Recent verklaarde de Hoge Raad een faillissementscurator niet-ontvankelijk, nadat hij in de betreffende kwestie de hoedanigheid van faillissementscurator had verloren ten gevolge van de opheffing van het faillissement. De Hoge Raad overwoog dat de bevoegdheid tot het instellen van een rechtsmiddel naar vaste rechtspraak in beginsel slechts toekomt "aan degene die in de vorige instantie als procespartij is opgetreden. Is in de vorige instantie een partij uitsluitend opgetreden in een bepaalde hoedanigheid, zoals die van faillissementscurator, dan is zij slechts in die hoedanigheid bevoegd een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitspraak van de rechter in die instantie en verliest zij die bevoegdheid met het verlies van die hoedanigheid."(2) De Hoge Raad overwoog dat de faillissementscurator "door het verlies van de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil hangende het hoger beroep, de bevoegdheid heeft verloren in die hoedanigheid beroep in cassatie in te stellen. Voor zover [hij] beoogt in cassatie op te treden als "voormalig curator" of, zoals in de schriftelijke toelichting wordt betoogd, in privé, staan deze hoedanigheden aan zijn ontvankelijkheid in het cassatieberoep in de weg aangezien [hij] in vorige instantie niet in die hoedanigheden heeft geprocedeerd."(3)

8. De bewindvoerder heeft het verzoek tot tussentijdse beëindiging ingediend - en kon het alleen indienen - in de hoedanigheid van bewindvoerder. Uit de tekst van art. 351 lid 1 Fw en het hiervoor aangehaalde arrest volgt - voor zover daarover al twijfel zou kunnen bestaan - dat de bewindvoerder na het verlies van haar hoedanigheid als zodanig niet ontvangen had mogen worden in haar beroep.(4)

9. Het middel slaagt. Alleen de nieuwe, door de rechtbank aangewezen bewindvoerder had - zo zij daar reden toe had gezien - hoger beroep kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank. Volledigheidshalve merk ik op dat het slagen van het middel niet betekent dat de bedreiging van de bewindvoerder door [verzoeker] niet (meer) in ogenschouw kan worden genomen bij de vraag of de schuldsaneringsregeling moet worden voortgezet bij een eventueel volgend verzoek tot tussentijdse beëindiging en/of bij de beoordeling aan het einde van de rit van de vraag of [verzoeker] de schone lei kan worden verleend.

Conclusie

10. Ik concludeer tot vernietiging.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Binnen de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen.

2 HR 29 juni 2012, LJN BY5630, NJ 2012, 424, rov. 4.1.1.

3 Rov. 4.1.3.

4 Zie Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009/60 en GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 332 Rv, aant. 12.