Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-10-2012, BY1175, HV 200.112.091

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-10-2012, BY1175, HV 200.112.091

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 oktober 2012
Datum publicatie
26 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1175
Formele relaties
Zaaknummer
HV 200.112.091
Relevante informatie
Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 350

Inhoudsindicatie

Is ontslagen bewindvoerder ontvankelijk in haar appel tegen afwijzing verzoek tussentijdse beëindiging WSNP?

Gronden verzoek.

350 lid 3 aanhef en onder c Fw.

Verwijtbaarheid.

Netwerk

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 16 oktober 2012

Zaaknummer: HV200.112.091/01

Zaaknummer eerste aanleg: 08/192R

in de zaak in hoger beroep van:

Letty Janssen,

kantoorhoudende te [kantoorplaats],

appellante,

hierna te noemen: de bewindvoerder,

advocaat: mr. B.A.P. Sijben.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Roermond van 15 augustus 2012.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2012, heeft de bewindvoerder verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling van [X.] (hierna: [saniet]) te beëindigen.

2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2012 Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Sijben;

- de advocaat van [saniet], mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets;

mevrouw L. Mukanga, de beschermingbewindvoerder.

2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 augustus 2012.

3. De beoordeling

3.1. Bij vonnis van 20 december 2011 is ten aanzien van [saniet] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

3.2. Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 juni 2012 tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [saniet] afgewezen. Bij hetzelfde vonnis is, op verzoek van de advocaat van [saniet], de bewindvoerder met ingang van 15 augustus 2012 tevens ontslagen als bewindvoerder van [saniet] met benoeming van mevrouw A. Brekelmans als nieuwe bewindvoerder. Aan het verzoek tot tussentijdse beëindiging had de bewindvoerder ten grondslag gelegd dat [saniet] na afloop van de zitting op de rechtbank d.d. 14 juni 2012 dusdanig agressief gedrag richting haar als bewindvoerder heeft geëtaleerd dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert (vgl. artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Faillissementswet (Fw).

De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.3. De rechtbank heeft dit, kort weergegeven, als volgt gemotiveerd.

3.3.1. Met betrekking tot de agressieve opstelling van [saniet] jegens de bewindvoerder na afloop van de zitting d.d. 14 juni 2012 oordeelt de rechtbank dat op grond van het rapport Psychodiagnostisch onderzoek in het kader van Arbeid d.d. 11 februari 2012 blijkt dat [saniet] lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis, zodat het gedrag van [saniet] ten opzichte van de bewindvoerder in het gebouw van de rechtbank hem niet te verwijten valt. Nu een netwerk rond [saniet] is opgebouwd en [saniet] inmiddels een activerings/ reïntegratietraject voor uitkeringsgerechtigden via de gemeente is gestart, acht de rechtbank een goede borging voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling aanwezig. Alles overziende, komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van duidelijke aanwijzingen dat het [saniet] aan van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsanering ontbreekt (vgl. artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw).

3.4. De bewindvoerder heeft in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aangevoerd:

- vaststaat dat [saniet] zijn drugsverslaving bij het indienen van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft verzwegen;

- uit de aanvraagstukken blijkt dat ten tijde van de aanvraag tot toelating tot de schuldsaneringsregeling [saniet] kampte met psychosociale problematiek;

- sinds het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft [saniet] geen arbeid verricht, noch heeft hij gesolliciteerd;

- de verplichting om de uitvoering van de schuldsaneringsregeling niet te belemmeren ziet op het gedrag van de saniet; nu de bewindvoerder (na afloop van de zitting bij de rechtbank op 14 juni 2012) ernstig is bedreigd door [saniet] dient dit ertoe te leiden dat de schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd; een schuldenaar die de bewindvoerder bedreigt, vertoont namelijk gedrag dat niet getolereerd kan worden (vgl. artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw);

- anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, valt het gedrag van [saniet] ten opzichte van de bewindvoerder hem wel degelijk te verwijten; het had, aldus de bewindvoerder, in elk geval op de weg van [saniet] gelegen zich voor zijn psychische aandoening te laten behandelen.

3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.

De ontvankelijkheid

3.6. Nu deze kwestie de bevoegdheid van de rechter in de onderhavige zaak in de kern raakt (vgl. artikel 351 lid 1 jo. 350 lid 1 Fw waarin onder meer de kring van personen wordt aangeduid die in verband met een afgewezen verzoek tot tussentijdse beëindiging het recht van hoger beroep hebben), dient het hof ambtshalve te beoordelen of, in het licht van het haar bij dit vonnis gegeven ontslag, de bewindvoerder appel kan instellen tegen het vonnis van 15 augustus 2012 waarbij haar verzoek d.d. 15 juni 2012 tot tussentijdse beëindiging van [saniet]s schuldsaneringsregeling is afgewezen. Vast staat in elk geval dat het appelschrift geen grieven bevat die zich richten tegen de beslissing van de rechtbank de bewindvoerder per datum vonnis, 15 augustus 2012, te ontslaan. Tegen een ontslag als bewindvoerder kán, daargelaten de in elk geval in het algemeen bestaande mogelijkheid om zich te beroepen op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod (vaste rechtspraak sinds HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242) ook geen beroep kan worden ingesteld (vgl. artikel 321 Fw dat de artikelen 85 en 86 Fw op de schuldsaneringsregeling van overeenkomstige toepassing verklaart).

3.6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 10 november 2006, NJ 2007, 45) moet het antwoord op de vraag of iemand als belanghebbende kan worden aangemerkt, worden afgeleid uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen. Daarbij zal een rol spelen in hoeverre iemand door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat zij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre zij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in een procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in die procedure te verschijnen (vgl. recentelijk nog HR 25 mei 2012, NJ 2012, 339, r.o. 3.3.3.).

3.6.2. Het hof is van oordeel dat, indachtig voornoemde vaste rechtspraak, de bewindvoerder aangemerkt kan worden als een belanghebbende.

Het hof overweegt in dat verband dat na afloop van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juni 2012 de bewindvoerder door [saniet] in het gebouw van de rechtbank onder meer met fysiek geweld is bedreigd, mede doordat [saniet] haar aldaar dreigde van een hoge trap naar beneden te gooien. Als gevolg van deze, door [saniet] overigens ook niet ontkende, bedreiging in verband waarmee de bewindvoerder op 25 juni 2012 aangifte heeft gedaan bij de politie, heeft de bewindvoerder de rechtbank op 15 juni 2012 opnieuw, maar nu met als argument dat [saniet] dusdanig agressief gedrag richting haar als bewindvoerder heeft geëtaleerd dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft belemmerd dan wel gefrustreerd, verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [saniet] ex artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw tussentijds te beeindigen.

Door [saniet]s bedreiging op 14 juni 2012 jegens de bewindvoerder is zij op en door dat moment zodanig in haar belang als bewindvoerder getroffen, dat zij naar het oordeel van het hof in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen. De omstandigheid dat het bij de rechtbank gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging met deze bedreiging als feitelijke grondslag destijds ook door haarzelf is gedaan (vgl. artikel 350 lid 1 Fw), maakt bovendien dat zij ook nu nog nauw betrokken is bij het onderwerp van de onderhavige procedure in hoger beroep, dat is de vraag of het toenmalige gedrag van [saniet] noopt tot tussentijdse beëindiging van diens schuldsaneringsregeling ex artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw. Ook dit maakt dat de bewindvoerder naar het oordeel van het hof in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen.

Reeds vanwege het feit dat in het kader van het thans voorliggende tussentijdse beëindigingsverzoek de rechter-commissaris kennelijk alleen akkoord is gegaan met een beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [saniet] wegens “dusdanig agressief gedrag van saniet jegens de (toenmalige) bewindvoerder dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert”, zal het hof dit verzoek enkel toetsen aan artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw en derhalve enkel acht slaan op de in verband met de toepassing van deze bepaling door de bewindvoerder geformuleerde grieven.

De inhoudelijke beoordeling

3.7. Als maatstaf voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de gronden, vermeld in artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw heeft te gelden of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt (vgl. HR 4 november 2005, NJ 2006, 135). Mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling (en de voorganger daarvan) ligt hierin besloten dat voor toepassing van de bedoelde opheffingsgronden is vereist dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 70, r.o. 3.3.2). Is de verwijtbaarheid gering, dan kan de rechter daarin wel aanleiding vinden om het tekortschieten door de schuldenaar in een verplichting uit de schuldsaneringsregeling van geringe betekenis te achten en dit tekortschieten hem niet toe te rekenen (vgl. zeer recentelijk de conclusie van A-G Wuisman vóór HR 5 oktober 2012, LJN BX5791, bij 2.2.).

3.8. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat van diens gedraging jegens de bewindvoerder op 14 juni 2012 [saniet] wel degelijk een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt.

3.9. Het hof overweegt in dat verband dat op basis van de overgelegde stukken (in verband waarmee het hof overigens vaststelt dat de verklaring van de huisarts waaraan in het bestreden vonnis wordt gerefereerd zich niet bij de processtukken bevindt, terwijl evenmin ter zitting in hoger beroep door de meest gerede partij is aangeboden deze verklaring alsnog over te leggen), meer in het bijzonder het van 11 februari 2012 daterende “Rapport Psychodiagnostisch onderzoek in het kader van Arbeid” van de hand van drs. [psycholoog NIP], Psycholoog NIP, kan worden geoordeeld dat er zijdens [saniet] niet alleen sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis, maar ook van middelen misbruik (cannabis, amfetamine): zie onder meer blz. 6 van dit rapport (codes As 1 en AS II).

3.9.1. In verband met dit middelen misbruik heeft [saniet] tegenover [psycholoog NIP] aangegeven dat het gebruik van wiet (dat is cannabis) hem trager en rustig maakt en dat hij jaren geleden eens is gestopt met het gebruik, doch hierdoor agressief werd. Inmiddels rookt [saniet], zo blijkt uit het rapport, al weer jaren 5 jointjes per dag. Nu het hier om [saniet]s eigen verklaring gaat, kan, anders dan het bestreden vonnis doet voorkomen, niet worden geoordeeld dat [psycholoog NIP] op basis van eigen onderzoek heeft aangeraden dat [saniet] niet moet stoppen met het gebruik van zijn dagelijks jointgebruik. Het is immers [saniet] zelf die stelt van stoppen agressief te worden en van dagelijks jointgebruik rustig te worden. Wat [psycholoog NIP] daarentegen op basis van eigen onderzoek wel verklaart, is dat een verwijzing naar een verslavingskliniek op zijn plaats zou zijn, ook al in verband met eventuele psychotherapeutische begeleiding. In elk geval ligt in [saniet]s eigen verklaring besloten dat het gebruik van middelen zijn gedrag hoe dan beïnvloedt.

Zo beschouwd, is zowel de opmerking in de brief van de bewindvoerder d.d. 3 april 2012 dat [saniet]s psychische klachten in stand lijken te worden gehouden door middelenmisbruik als de constatering van de bewindvoerder in diezelfde brief dat een verwijzing naar een verslavingskliniek gunstig zou zijn, begrijpelijk. In elk geval vormde de psychische klachten noch het middelenmisbruik voor de bewindvoerder reden om de rechter-commissaris te verzoeken [saniet] ontheffing van de sollicitatieverplichting te verlenen. Integendeel, uit het eerste, door de rechter-commissaris voor akkoord getekende verzoek tot tussentijdse beëindiging, blijkt het middelengebruik van [saniet] juist mede reden om hem te verwijten dat hij de inspanningsverplichting niet kan nakomen.

3.9.2. Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat, ondanks de aanwezigheid van persoonlijkheidsstoornissen en middelenmisbruik, het gedrag van [saniet] zowel naar het oordeel van de bewindvoerder als de rechter-commissaris jegens derden in elk geval niet dusdanig (bedreigend) was, dat [saniet] op die grond bijvoorbeeld ontheffing van de sollicitatieplicht diende te worden verleend. [saniet] zelf geeft aan door het gebruik van het gebruik van verdovende middelen zijn agressieve impulsen beter onder controle te kunnen houden en dat het gebruik van wiet hem rustig maakt. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de beschermingsbewindvoerder voorts verklaard vooralsnog nimmer problemen met [saniet] te hebben gehad zoals die door de bewindvoerder op 14 juni 2012 werden ondervonden; daarbij stelt het hof op basis van de gedingstukken vast dat [saniet] al weer enige tijd, namelijk sinds 2010, onder beschermingsbewind staat.

Zo bezien, kan de door [saniet] jegens de bewindvoerder geuite ernstige bedreiging dan ook niet zonder meer worden teruggevoerd op de structurele doorwerking van persoonlijkheidsstoornissen en/of het gebruik van verdovende middelen.

3.10. Voor zover de door [saniet] geuite ernstige bedreiging wél degelijk een gevolg is van persoonlijkheidsstoornissen - en dat is naar het hof begrijpt (tevens) de stelling van de advocaat van [saniet] in hoger beroep - had het naar het oordeel van het hof op de weg van [saniet] gelegen om hiervoor adequate hulpverlening te zoeken, althans stukken te overleggen waaruit blijkt dat [saniet] onder behandeling staat, wat de aard van de behandeling is en wat, mede in het licht van deze behandeling, de vooruitzichten zijn en of tevens andere, aanvullende, behandeling is gewenst. In dit verband wijst het hof tevens op bijlage IV van het procesreglement verzoekschriftenprocedures insolventies rechtbanken, waarin onder punt 5.4.3. valt te lezen dat “een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”

3.10.1. In het geval van [saniet] is, mede bij gebreke van recente verificatoire bescheiden, niet gebleken van adequate hulpverlening op psychosociaal terrein die werd of is verleend en met welk resultaat. Bovendien heeft het hof geconstateerd dat [saniet] niet ter zitting in hoger beroep is verschenen, omdat hij, aldus zijn advocaat, bang is dat hij zich niet langer onder controle kan houden op het moment dat hij in een stressvolle situatie, zoals een zitting, komt te verkeren. Indien dit juist is, dan heeft [saniet] zijn problemen kennelijk nog onvoldoende onder controle. Door niet te verschijnen, heeft [saniet] het hof overigens de gelegenheid ontnomen om zich zelfstandig een beeld te kunnen vormen van de persoon van [saniet]. Ook bij de zitting van de rechtbank Roermond d.d. 9 augustus 2012 is [saniet] zelf niet verschenen.

3.10.2. De advocaat van [saniet] heeft erop gewezen dat [saniet] inmiddels een activerings/reïntegratietraject voor uitkeringsgerechtigden via de gemeente is gestart. Onderliggende stukken ontbreken evenwel, terwijl het hof, ook omdat onderliggende stukken ontbreken, niet vermag in te zien in hoeverre dit traject kan worden aangemerkt als c.q. kan bijdragen tot behandeling en mogelijk oplossing van de door [psycholoog NIP] in zijn rapport van februari j.l. gesignaleerde persoonlijkheidsproblemen.

Voorts heeft de advocaat van [saniet] desgevraagd verklaard dat er op dit moment geen behandelplan ligt voor [saniet], terwijl volgens diezelfde advocaat het niet verstandig is [saniet] te laten afkicken van zijn cannabisverslaving, omdat de persoonlijke problematiek van [saniet] juist beheersbaar blijft zolang hij cannabis blijft gebruiken. Dat het volgens de advocaat van [saniet] beter zou zijn dat [saniet] cannabis blijft gebruiken, wordt door geen enkele rapportage bevestigd; zoals hierboven reeds werd overwogen, is het enkel [saniet] zelf die jegens [psycholoog NIP] heeft aangegeven welke gevolgen hij van het gebruik en stoppen van cannabis zegt te ondervinden. Daarbij gaat het dan ook nog enkel om wiet of cannabis waar blijkens het rapport van [psycholoog NIP] tevens sprake zou zijn van misbruik van amfetamine, een andersoortig middel dan cannabis, ten aanzien waarvan [saniet] in elk geval niet heeft verklaard dat hem dit rustig maakt c.q. dat daardoor diens persoonlijke problematiek beheersbaar blijft.

3.11. Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op de in rechte niet betwiste schriftelijke verklaring van beveiliger [beveiliger], het gedrag van [saniet] jegens de bewindvoerder na de zitting van 14 juni 2012 gedrag dat in het kader van een schuldsaneringsregeling niet kan worden getolereerd (Kamerstukken 29942, nr. 3, blz. 35). Het vormt, gelet op de ernst van het gedrag, ook voldoende grond om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Van dit gedrag kan [saniet] ook een verwijt worden gemaakt. Immers, indien het gedrag geen verband houdt met [saniet]s persoonlijkheidsproblematiek (en middelengebruik) vormt deze omstandigheid zonder meer al geen rechtvaardiging voor bedreigingen als door [saniet] jegens de bewindvoerder geuit, onder meer bestaande uit het dreigement haar in de rechtbank van de trap naar beneden te gooien. Zou het gedrag wél zijn terug te voeren op [saniet]s middelengebruik en persoonlijkheidsproblematiek (en dus in beginsel tevens kans op herhaling aanwezig zijn) dan had, ook gelet op het ook bij [saniet] bekende rapport van de hand van [psycholoog NIP] van februari 2012, van hem in het kader van diens uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen mogen verwacht dat hij inmiddels (verdere) behandeling op psychosociaal terrein had ingezet. Dat hij dit na 14 juni 2012 niet heeft gedaan, valt hem, in het licht van de op hem in het kader van artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw rustende verplichting om de uitvoering van de schuldsaneringsregeling niet te belemmeren of te frustreren, te verwijten. Dat het staken van het gebruik van joints (op basis van een behandelplan) niet aan te raden is omdat dit hem rustiger maakt, is daarenboven niet aangetoond en zegt zonder meer al niets over het effect van amfetamine (al dan niet in combinatie met cannabisgebruik) op [saniet]s gedrag, zodat ook hier in redelijkheid van [saniet] had mogen verwacht dat hij zich inmiddels onder behandeling van (verslavings-)zorg had laten stellen.

Naar het oordeel van het hof was er voor [saniet] overigens ook geen aanleiding de bewindvoerder te bedreigen, nu de bewindvoerder ter zitting in eerste aanleg haar verzoek tot tussentijdse beëindiging alsnog had ingetrokken, hetgeen alleen maar ten gunste was van [saniet].

3.12. De overweging van de rechtbank dat inmiddels een netwerk rond [saniet] is opgebouwd, bestaande uit een beschermingsbewindvoerder en een maatschappelijk werkbegeleider, hetwelk ervoor zorgt dat geen rechtstreeks contact tussen [saniet] en de bewindvoerder plaatsvindt, acht het hof vanuit de doelstelling van de schuldsaneringsregeling dat de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling uitsluitend op [saniet] rusten, onbegrijpelijk.

Het hof wijst er nadrukkelijk op dat het de saniet zelf is die aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gevolg dient te geven. Het is aan de saniet om zoveel mogelijk medewerking te verlenen aan een effectieve uitvoering van de schuldsaneringsregeling en waarbij het vanuit dat oogpunt bezien het mogelijk moet zijn dat de saniet en bewindvoerder zowel mondeling als schriftelijk normaal met elkaar kunnen communiceren en eventueel ook persoonlijk, lijfelijk, contact met elkaar kunnen hebben (zoals bijvoorbeeld bij huisbezoeken). Bovendien stelt het hof vast dat de beschermingsbewindvoerder, onderdeel van het netwerk, er ook al vóór het voorval van 14 juni 2012 was, terwijl stukken ten aanzien van de persoon en de rol die de maatschappelijk werkbegeleider in dezen zou kunnen vervullen niet zijn overgelegd noch ter overlegging zijn aangeboden. Daarenboven kan ook een netwerk niet afdoen aan de in elk geval op [saniet] persoonlijk rustende verplichting om adequate hulp te zoeken en daarbij in elk geval zelf tenminste blijk te geven van een saneringsgezinde houding in plaats van gebruik te maken van een netwerk zonder de onderliggende, de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmerende, oorzaken aan te pakken.

3.13. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [saniet] tussentijds beëindigd dient te worden.

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [saniet] zal alsnog worden toegewezen. Het hof verwijst de zaak naar de rechtbank terug, ook met het oog op de toepassing van artikel 350 lid 5 Fw.

4. De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

stelt vast dat:

[saniet],

wonende te ([postcode]) [woonplaats],

aan de [woonadres],

toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;

beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;

verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere afwikkeling en eventuele nadere vaststelling van het salaris van de bewindvoerder.

Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.A.G.M. Waaijers en C.N.M. Antens en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.