Parket bij de Hoge Raad, 25-06-2013, ECLI:NL:PHR:2013:857, 13/00505 B
Parket bij de Hoge Raad, 25-06-2013, ECLI:NL:PHR:2013:857, 13/00505 B
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 juni 2013
- Datum publicatie
- 2 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:857
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:833, Contrair
- Zaaknummer
- 13/00505 B
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. De Rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De HR heeft in ECLI:NL:HR:2008:BB9890 geoordeeld dat die maatstaf niet een onderzoek vergt naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag, maar dat omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. Dat geldt ook m.b.t. de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit. De Rb had in de motivering van haar beslissing ervan blijk dienen te geven een onderzoek daarnaar te hebben verricht.
Conclusie
Nr. 13/00505 Zitting: 25 juni 2013 |
Mr. Vellinga Conclusie inzake: [klager] |
1. Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de Rechtbank Noord-Holland het klaagschrift, strekkende tot teruggave van een onder klager inbeslaggenomen bestelauto en een onder klager inbeslaggenomen personenauto, ongegrond verklaard.
2. Namens klager heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank ten onrechte geheel is voorbijgegaan aan het standpunt van klager dat het beslag op de twee bedrijfsauto’s onredelijk en onbillijk is en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat de Rechtbank dusdoende haar oordeel onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op hetgeen de Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 28 september 2010, LJN BM6164, RvdW 2010, 1147:
2.3. Bij de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a Sv dient de rechter - voor zover hier van belang - te onderzoeken of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 21 september 1999, LJN ZD1907, NJ 2000, 161).
2.4. Door te overwegen als hiervoor onder 2.2 weergegeven heeft de Rechtbank bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aldus heeft de Rechtbank de juiste, hiervoor onder 2.3 weergegeven maatstaf aangelegd. Anders dan het middel betoogt, vergt die maatstaf niet een onderzoek naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag. Omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. HR 15 januari 2008, LJN BB9890, NJ 2008, 63). Zodanige omstandigheden zijn hier evenwel gesteld noch gebleken. Het middel faalt in zoverre.
5. Daartoe wordt er op gewezen dat bij pleidooi het volgende is aangevoerd:
“6. Zoals u uit bijgevoegde documentatie kunt afleiden, heeft cliënt een tuiniersbedrijf. Hij heeft op dit moment drie personeelsleden in dienst. In totaal had hij de beschikking over drie bedrijfsauto's teneinde zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen. De helft van zijn wagenpark is door het beslag niet meer toegankelijk. Dit treft cliënt buitengewoon ernstig in zijn bedrijfsvoering. Hij kan veel minder werk uitoefenen en raakt op korte termijn mogelijk de grootste cliënt kwijt die hij heeft (zie bijgevoegde e-mail). Als hij deze cliënt kwijt raakt, zal hij zijn bedrijf kunnen opdoeken, failliet gaan en de werknemers hun werk verliezen. Voor cliënt is het derhalve van buitengewoon groot belang dat hij op korte termijn zijn bedrijfsauto’s terugkrijgt.
7. Aan het Openbaar Ministerie is aangeboden dat ook op een tweetal andere auto's (een bedrijfsauto Iveco kenteken [EE-00-FF] bouwjaar augustus 2008, km stand ca 46.000 en een auto van zijn vrouw), Opel Corsa, [GG-00-HH], bouwjaar februari 2001, km stand 122.000) beslag wordt gelegd en dat vervolgens alle auto’s aan cliënt worden gegeven als bewaarder. Op die manier is het Openbaar Ministerie verzekerd van het feit dat er voldoende geld is, mocht het überhaupt tot een ontneming komen terwijl cliënt zijn werk kan uitoefen. Daarbij is ten overvloede aangeboden dat cliënt een bedrag van € 5.000,- als zekerheidstelling overmaakt. Dit is al het geld dat cliënt met moeite bijeen zou kunnen krijgen. Verder is aangeboden dat er beslag op het huis van cliënt wordt gelegd. Anders dan het Openbaar Ministerie in bijgevoegde brief doet vermoeden, is door ondergetekende niet gezegd dat er geen overwaarde op het huis is. Echter wel is aangegeven dat er vermoedelijk geen overwaarde is nu het huis op het hoogtepunt van de woningmarkt is gekocht. Cliënt heeft echter geen geld voor een taxatie. Het OM heeft voornoemd voorstel afgewezen (zie bijgevoegde brief).
8. Op 17 december jl. is telefonisch overleg geweest met de officier van justitie, mevrouw Kattouw. Toen is nogmaals verzocht akkoord te gaan met voornoemd voorstel waarbij bovendien is aangeboden om ook beslag te leggen op een shovel die meneer heeft. Het betreft een shovel van het merk Veniere, type WR363E 9001, bouwjaar 2001.,-. Het serienummer betreft [001]. De nieuwwaarde is volgens cliënt € 80.000,- en nu schat hij de waarde op € 20.000,-. Aangeboden is enerzijds deze shovel in beslag te nemen en cliënt als bewaarder aan te merken zodat hij hiermee zijn werkzaamheden uit kan oefenen. Subsidiair is aangeboden dat de shovel in beslag wordt genomen in plaats van de auto's. Ook hierdoor zullen de werkzaamheden van cliënt ernstig worden bemoeilijkt maar in mindere mate dan het beslag van zijn auto's. Ook dit aanbod is echter telefonisch door de officier van justitie, mevrouw Kattouw, afgewezen.
9. Ter aanvulling hierop kan thans nog de inbeslagname van een drietal aanhangwagens (kentekens [II-00-JJ], [KK-00-LL] en [MM-00-NN]) worden aangeboden, onder voorwaarde dat cliënt als bewaarder wordt aangemerkt en deze aanhangwagens kan blijven gebruiken.
10. Het geschatte ontnemingsbedrag bedraagt ca. € 59.000,-. De overwaarde van de loods is door het OM geschat op € 40.000,-. Dit betekent een verschil van € 19.000,-. De reeds inbeslaggenomen auto's worden door het OM geschat op € 22.000,-. Klager is van mening dat als deze auto's ter bewaring aan hem worden teruggegeven en er aanvullend beslag op de shovel, de twee andere auto's en de drie aanhangwagens wordt gelegd, een eventuele waardevermindering van de auto's als gevolg van tijdsverloop ruimschoots wordt gedekt. Daar komt bij dat het aan het OM te wijten is dat de zaak al bijna twee jaar loopt en schijnbaar vooralsnog niet op zitting wordt gepland. Het gaat derhalve niet aan het tijdsverloop aan cliënt te wijten. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de kans op vervreemding nihil is. Cliënt heeft een bedrijf waarvoor hij de voertuigen nodig heeft, is gevestigd in Nederland en heeft een gezin. Vervreemding van de voertuigen zou het faillissement van zijn bedrijf betekenen terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk verder in de problemen zou raken.
11. De verhaalsmogelijkheid is door het aanbod van klager derhalve meer dan gedekt. Niet-teruggave van de vervoersmiddelen onder voorwaarde dat cliënt bewaarder wordt, dan wel het verplaatsen van het beslag naar de shovel i.c.m. de zekerheidstelling van € 5.000,-, is naar mening van klager onredelijk en onbillijk en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.”
6. Namens klager is aangevoerd dat het onderhavige beslag voor de bedrijfsvoering van zijn tuiniersbedrijf zo ingrijpend is dat hij vreest dat dit failliet zal gaan terwijl er een vorm van beslag mogelijk is die dat gevolg niet zal hebben, met name niet wanneer hij als bewaarder over de inbeslaggenomen voorwerpen wordt aangesteld en deze voor zijn bedrijfsvoering kan blijven gebruiken. Daar heeft de Officier van Justitie echter tegenovergesteld dat hij niet op een ter zake door verdachte gedaan voorstel wenst in te gaan omdat klagers voorstel betekent dat het beslagene “in no time” in waarde zal dalen. Dat laatste is door of namens klager niet bestreden. In die omstandigheden doet zich niet het geval voor dat de rechter in zijn beschikking ervan blijk had dienen te geven onderzoek te hebben verricht naar de vraag of door het beslag beginselen van behoorlijke procesorde zijn geschonden, in het bijzonder het beginsel van de proportionaliteit.
7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG