Home

Hoge Raad, 15-01-2008, BB9890, 02994/06 B

Hoge Raad, 15-01-2008, BB9890, 02994/06 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2008
Datum publicatie
16 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BB9890
Formele relaties
Zaaknummer
02994/06 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 94a, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 552a

Inhoudsindicatie

Conservatoir beslag. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN ZD1907 t.a.v. hetgeen de rechter dient te onderzoeken bij de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een beslag a.b.i. art. 94a.2 Sv. De Rb. heeft bij de beoordeling van het klaagschrift betrokken dat jegens klager de verdenking is gerezen van een misdrijf waarvoor een geldboete van de 5e categorie kan worden opgelegd en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aldus heeft de Rb. de juiste maatstaf aangelegd. Die maatstaf vergt niet een onderzoek naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van de evt. op te leggen geldboete of van het te ontnemen bedrag. Omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. Zodanige omstandigheden zijn hier niet gebleken.

Uitspraak

15 januari 2008

Strafkamer

nr. 02994/06 B

RR/AW

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, van 18 oktober 2006, nummer RK 06/1316, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft het door de klager ingediende beklag ongegrond verklaard met betrekking tot de auto, het geldbedrag en het horloge en heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag met betrekking tot de sleutelbos.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. C.W.J. Faber, advocaat te Maastricht, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank met betrekking tot de ongegrondverklaring van het beklag de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd.

3.2. De stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt, houden - voor zover hier van belang - in dat onder de klager onder meer in beslag zijn genomen een auto, merk Audi, type A6, een horloge, een geldbedrag van € 3.985,- en een sleutelbos. Voornoemd beslag is na een op vordering van de Officier van Justitie door de Rechter-Commissaris gegeven machtiging in de zin van art. 103 Sv als een beslag op de voet van art. 94a Sv ten aanzien van de klager gehandhaafd. Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager.

3.3. De Rechtbank heeft het beklag met betrekking tot de auto, het geldbedrag en het horloge ongegrond verklaard en daartoe overwogen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:

"De rechtbank heeft bij beslissing d.d. 5 juli 2006 de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven per 6 juli 2006 omdat zij van oordeel was dat de ernstige bezwaren die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag hebben gelegen niet langer in voldoende mate aanwezig waren.

Ter openbare terechtzitting d.d. 2 oktober 2006 heeft de officier van justitie een vordering ex artikel 314a Sv ingediend. De rechtbank heeft deze vordering toegelaten. Hiermee is de tenlastelegging nader omschreven met dien verstande dat verdachte naast overtreding van artikel 2 onder A van de Opiumwet nu (subsidiair) verdacht wordt van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.

Er is dus sprake van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.

De rechtbank is gelet op de thans aanwezige processtukken van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Mitsdien zal het beklag ongegrond worden verklaard, zoals hierna zal worden bepaald.

Gelet op de mededeling van verzoeker bij de behandeling van het klaagschrift dat hij de sleutelbos terug heeft ontvangen, en de officier van justitie zich niet heeft verzet tegen teruggave van een sleutelbos, met uitzondering van een autosleutel behorende bij de inbeslaggenomen Audi A6, zal de rechtbank klager op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in zijn klaagschrift."

3.4. Bij de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken of:

a) er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en

b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 21 september 1999, LJN ZD1907, NJ 2000, 161).

3.5. Blijkens de hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegingen heeft de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift betrokken dat jegens de klager de verdenking is gerezen van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aldus heeft de Rechtbank de juiste, hiervoor onder 3.4 weergegeven maatstaf aangelegd. Anders dan het middel betoogt, vergt die maatstaf niet een onderzoek naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van de eventueel op te leggen geldboete of van het te ontnemen bedrag. Omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. Zodanige omstandigheden zijn hier evenwel gesteld noch gebleken.

3.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2008.