Parket bij de Hoge Raad, 04-01-2011, BO4493, 09/02937
Parket bij de Hoge Raad, 04-01-2011, BO4493, 09/02937
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 januari 2011
- Datum publicatie
- 4 januari 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2011:BO4493
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4493
- Zaaknummer
- 09/02937
Inhoudsindicatie
Art. 342.2 Sv (unus testis, nullus testis). HR herhaalt de relevante overwegingen t.a.v. het bewijsminimum van art. 342.2 Sv uit HR LJN BK2094 en HR LJN BM2452. I.c. heeft het hof gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Dat oordeel geeft geen blijk van miskenning van art. 342.2 Sv en is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
Conclusie
Nr. 09/02937
Mr. Silvis
Zitting 9 november 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 20 april 2009 door het gerechtshof te Arnhem wegens "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder bij vonnis van de politierechter te Almelo van 24 mei 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, met dien verstaande dat de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar is verlengd.
2. Namens verdachte heeft mr. M.E. Kikkert, advocaat te Enschede, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde op verklaringen van één getuige berust en derhalve niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed.
4. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 6 december 2007, in de gemeente Enschede [slachtoffer] (zijnde een medewerkster van [A]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend - tijdens een telefonisch onderhoud met een collega van [slachtoffer], genaamd [betrokkene 1] - [betrokkene 1] de woorden toegevoegd:
"Als ik een pistool had, dan zou ik haar ([slachtoffer]) door het hoofd schieten" of "Er is altijd gesodemieter met [slachtoffer] en anders pak ik een pistool en schiet ik haar voor de kop",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke voornoemde bedreiging ter kennis is gekomen van [slachtoffer]."
5. De bewijsmotivering van het hof luidt als volgt:
"Overweging met betrekking tot het bewijs(1)
De officier van justitie in eerste aanleg en de advocaat-generaal in hoger beroep hebben gevorderd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat haar cliënt vrijuit dient te gaan, omdat er onvoldoende bewijs is. Het hof is echter van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is en komt tot de volgende bewijsconstructie.
Op 6 december 2007 heeft verdachte met [...] van [A] in de gemeente Enschede gebeld. Verdachte kreeg getuige [betrokkene 1] aan de telefoon. Verdachte was het in dat telefoongesprek niet eens met [slachtoffer]. Hij heeft toen tegen [betrokkene 1] gezegd: "Als ik een pistool had, dan zou ik haar door het hoofd schieten".(2) [betrokkene 1] sprak verdachte op die uitlating aan, waarop verdachte de verbinding verbrak.(3) [slachtoffer], medewerkster van [A], was heel erg geschrokken toen zij hoorde van de bedreiging. De bedreiging is meteen bij de politie gemeld en er is ook aangifte van gedaan.
Blijkens de aangifte van [betrokkene 2] vernam zij van [betrokkene 1] dat verdachte (ook) had gezegd: "Er is altijd gesodemieter met [slachtoffer] en anders pak ik een pistool en schiet ik haar voor de kop".(4)
Naar aanleiding van de melding is de wijkagent van de wijk [...] te Enschede ingeschakeld. Hij heeft een bezoek gebracht aan verdachte. Verdachte heeft volgens die wijkagent gezegd dat hij een woordenwisseling had gehad waarbij hij heel kwaad en boos was geworden, maar hij wilde niet herhalen welke uitingen hij precies had gedaan. Wel wilde hij een gesprek met de medewerkster en haar leidinggevende om zaken uit te spreken.(5) Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van de bedreiging met de dood.
Verdachte heeft ontkend dat hij de bedreiging heeft geuit. Tijdens zijn verhoor heeft verdachte verklaard dat hij wist waar de aangifte over ging, maar hij wilde niet herhalen wat hij had gezegd over [slachtoffer]. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd. Wel heeft hij zijn excuses aan [slachtoffer] aangeboden.(6)
Het hof heeft, gelet op het proces-verbaal van de wijkagent waaruit blijkt dat verdachte heel kwaad en boos was geworden en waarin het hof een bevestiging vindt van de aard en inhoud van het telefoongesprek zoals dat blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], geen reden om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] niet heeft bedreigd, acht het hof, gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat verdachte wel zijn excuses heeft aangeboden, niet aannemelijk. Het hof heeft daarom ook de overtuiging bekomen dat verdachte de bedreiging aan het adres van [slachtoffer] telefonisch aan [betrokkene 1] heeft geuit."
6. Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop dat de vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling vergt van het concrete geval (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094).
7. Uit de bewijsmotivering van het hof blijkt dat het hof als bewijsmiddel heeft gebezigd de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en het relaas van verbalisant [verbalisant 1] (zie de voetnoten 2, 3, 4 en 5). De verklaring van [betrokkene 1] houdt in wat zij heeft waargenomen omtrent de dreigende woorden die verdachte aan het adres van [slachtoffer] heeft geuit. De verklaring van [betrokkene 2] houdt niet meer in dan hetgeen zij van [betrokkene 1] heeft vernomen over de dreigende woorden die verdachte aan het adres van [slachtoffer] heeft geuit. De verklaring van [betrokkene 2] biedt in zoverre dan ook geen steun aan de verklaring [betrokkene 1].
8. Of de bewezenverklaring aan het bewijsminimum voldoet, hangt af van de mate waarin de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] - die als het ware uit dezelfde bron afkomstig zijn - steun vinden in het relaas van [verbalisant 1]. Het relaas van [verbalisant 1] houdt onder meer in dat hij naar aanleiding van de melding van het incident een bezoek heeft gebracht aan verdachte en dat verdachte heeft gezegd dat hij een woordenwisseling had gehad waarbij hij heel kwaad en boos was geworden (zie onder 5). Het hof overweegt vervolgens dat het relaas van [verbalisant 1] de aard en inhoud van het telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 1] bevestigt, zoals dat blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], en dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen.
9. Het oordeel van het hof, dat erop neerkomt dat de verklaring van [betrokkene 1] voldoende steun vindt in het relaas van [verbalisant 1], is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit dit relaas volgt dat het telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en verdachte daadwerkelijk heeft plaatsgehad en verdachte in ieder geval heeft erkend dat dat gesprek de vorm van een woordenwisseling had aangenomen. Van een te ver verwijderd verband tussen het relaas van [verbalisant 1] en de verklaring van [betrokkene 1] is er, anders dan in HR 30 juni 2009, LJN BH3704, NJ 2009/495 en HR 30 juni 2009, LJN BG7746, NJ 2009/496 geen sprake.(7)
10. Het middel faalt.
11. Het voorgestelde middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329, gesloten en getekend op 22 februari 2008 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Twente district Twente Zuid, afdeling Enschede Noord.
2 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 8 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 11 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1].
3 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 11 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1].
4 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 8 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster.
5 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 10 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1].
6Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 13 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
7 Zie ook HR 26 januari 2010, LJN BK2094.