Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-12-2009, BJ9921, 08/02154 P

Parket bij de Hoge Raad, 15-12-2009, BJ9921, 08/02154 P

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 2009
Datum publicatie
15 december 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BJ9921
Formele relaties
Zaaknummer
08/02154 P

Inhoudsindicatie

Profijtontneming. Getuigenverzoek. Het Hof heeft overwogen "vooralsnog" van oordeel te zijn dat het verzoek tot het horen van de in het middel bedoelde getuigen diende te worden afgewezen. Nu niet blijkt dat het Hof een nadere beslissing op het verzoek heeft gegeven of dat het verzoek alsnog door of namens betrokkene is ingetrokken, moet de beslissing, ofschoon door het Hof kennelijk als voorlopig bedoeld, niettemin worden beschouwd als de (definitieve) beslissing op het verzoek (vgl. HR LJN AZ9343). Het verzoek van de

raadsman strekte ertoe om een aantal personen te doen horen die betrokken waren bij

de financiële transacties waarop de voordeelsberekening is gebaseerd. 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen 1, 2, 3, 4 en 5 komt daarop neer dat die getuigen niet relevant zijn voor enige te nemen beslissing in de ontnemingszaak. In het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, is deze overweging niet zonder meer begrijpelijk. Door voorts t.a.v. de getuigen 6 en 7 te overwegen dat zij niets kunnen zeggen over de herkomst van de gelden, is het Hof t.a.v. die getuigen op ontoelaatbare wijze vooruitgelopen op wat die getuigen zouden kunnen verklaren. 's Hofs afwijzing van het verzoek is dus ook in zoverre niet naar behoren gemotiveerd. Tot slot heeft het Hof t.a.v. de getuige 8 geoordeeld dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is. Ook dit oordeel is in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd niet zonder meer begrijpelijk.

Conclusie

Nr. S 08/02154 P

Mr Jörg

Zitting 6 oktober 2009

Conclusie inzake:

[Verzoeker = betrokkene]

1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 16 maart 2007 aan verzoeker de verplichting opgelegd om een bedrag van € 134.770,- aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

2. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.

3. Het tweede middel klaagt dat het hof het verzoek om een aantal getuigen te horen ten onrechte heeft afgewezen, althans de afwijzing onvoldoende met redenen heeft omkleed.

4. Blijkens de conclusie van antwoord d.d. 6 juni 2006 heeft de raadsman van verzoeker als volgt aangegeven welke getuigen hij wenst te doen horen:

"3.3 Zaak 5

()

Dat betekent dat het wvv in deze zaak ten hoogste op FL 3.500 kan worden geschat. Van deze FL 3.500 dient nog FL 1.000 te worden afgetrokken; dit heeft [betrokkene] betaald aan [getuige 1] voor zijn deel van de zaak. Dat betekent dat [betrokkene] in deze zaak een voordeel van FL 2.500 heeft genoten.

Ten einde de stellingen van veroordeelde aannemelijk te maken verzoekt de verdediging, de A-G om voor de komende zitting op te roepen de getuigen:

()

[getuige 1] ()

De verdediging wil [getuige 1] o.a. vragen:

- of en zo ja, hoeveel geld hij gekregen heeft voor zijn bemoeienissen met de zaak [A]?

- of hij weet voor hoeveel [betrokkene] de cocaïne heeft verkocht?

Deze vragen hebben alle rechtstreeks te maken met de betwisting van de voordeelsberekening zoals deze zich in [het] rapport op p. 45 bevindt.

()

4.4.1 Moneytransfers aan [getuige 6 en 7]

Alle bedragen die hij aan [getuige 7] en zijn zus [getuige 6] heeft overgemaakt zijn afkomstig van mensen die deze gelden schuldig waren aan [getuige 7] en zij hebben dit aan [betrokkene] gegeven omdat hij een neef van hem is (die is opgevoed door de moeder van [betrokkene]) en hij een soort contactpersoon voor [getuige 7] in Nederland was. Deze elf moneytransfers kunnen gevonden worden in hfdst. 11 bijlage 33 onder de kleur geel. Het gaat om de volgende bedragen:

()

Om dit aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de volgende zitting van 28 juni 2006 op te roepen de getuige:

[getuige 6] ()

De verdediging wenst haar dan o.a. te vragen:

- of zij op 11 juni 1999 en 30 december 1999 gelden van [betrokkene] heeft ontvangen?

- waarom zij deze gelden heeft ontvangen?

- voor wie deze gelden bestemd waren?

- of zij weet of [getuige 7] destijds geld van mensen uit Nederland te goed heeft gehad?

- of zij weet of in een aantal gevallen [betrokkene] deze gelden heeft overgemaakt?

- of [betrokkene] anderszins nog met deze gelden te maken heeft gehad?

4.4.2 Moneytransfers aan [g[getuige 2]

De gelden die hij naar [getuige 2] heeft gestuurd zijn bedragen die zij van hem geleend heeft en die hij later weer van haar heeft terug gekregen. Deze vier moneytransfers kunnen gevonden worden in hfdst. 11 bijlage 33 onder de kleur geel. Het gaat om de volgende bedragen:

()

Om dit aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de volgende zitting op te roepen de getuige:

[getuige 2] ()

De verdediging wenst haar dan o.a. vragen:

- waarom zij deze bedragen aan [betrokkene] heeft overgemaakt?

- of zij deze gelden, van [betrokkene] geleend heeft?

- zo ja, of zij deze gelden heeft terugbetaald?

- zo ja, wanneer zij dit heeft gedaan?

()

4.4.4 Moneytransfers aan [getuige 7]

Ook voor zijn broer [getuige 7] heeft hij een aantal sieraden in Nederland verpand. Een deel van de opbrengst heeft hij op 7 maart 2001 naar zijn broer overgemaakt. Het bedrag van FL 931 dat hij op 9 augustus 1999 naar zijn broer heeft overgemaakt was om zijn broer financieel te ondersteunen en was niet van misdrijf afkomstig. Deze twee moneytransfers kunnen gevonden worden in hfdst. 11 bijlage 33 onder de kleur geel.

Om de stellingen van de veroordeelde aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de volgende zitting van 28 juni 2006 op te roepen de getuige:

[getuige 7] ()

()

4.4.5 Overige moneytransfers met [betrokkene] als verzender

()

[Betrokkene] betwist uitdrukkelijk dat de door hem overgemaakte bedragen winsten of opbrengsten zijn van door hem op enigerlei wijze verhandelde cocaïne. Er is dan ook geen enkel eigendomsverband tussen het overmaakte geld en [betrokkene].

Er is door de politie (in tegenstelling tot een aantal andere moneytransfers) naar bovenstaande moneytransfers geen enkel nader onderzoek gedaan. Bijvoorbeeld door de ontvangers te horen over deze bedragen. Ook heeft er geen enkele individuele moneytransfer op de dagvaarding van [betrokkene] gestaan. De verdediging is dan ook van mening dat in het kader van de bewijslastverdeling () het OM [er] niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat het bovengenoemde geld eigendom of deels eigendom is van [betrokkene].

De conclusie van de verdediging is dan ook dat alle moneytransfers die door [betrokkene] middels het GWK en WU zijn verzonden niet meegenomen kunnen worden in de berekening van het wvw.

Ten einde deze stelling aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om alle elf ontvangers als getuigen op te roepen. Tot op heden heeft de verdediging de beschikking over de gegevens van twee van de elf getuigen. De verdediging zal zo spoedig mogelijk de gegevens van de overige tien getuigen aan de A-G doorgeven. Bij de twee gaat het om:

[getuige 1] ()

De verdediging wil [getuige 1] o.a. vragen:

- of hij op 5 maart 1999 Fl 4.770 heeft ontvangen?

- zo ja, waarom hij dit geld heeft ontvangen?

- wat hij met dit geld heeft gedaan?

()

4.5 Overboekingen in opdracht van [betrokkene]/geldkoerier

Het betreft overboekingen die in opdracht van [betrokkene] middels derden zouden zijn geschied en dit zou eenmaal middels een koerier zijn gebeurd. In totaal gaat het om een bedrag van Fl 151.650 d[at] word[t] verdeeld over zes momenten (). De verdediging meent dat een aantal bedragen die in dit onderdeel genoemd worden niet op enig moment in eigendom aan [betrokkene] hebben toebehoord.

()

4.5.1 Overboeking door [betrokkene 1]

Dit bedrag van Fl 6.000 dat op 28 juni 2001 is overgemaakt door [betrokkene 1] () is afkomstig van personen die dit schuldig waren aan [getuige 7]. [Betrokkene] heeft dit vervolgens op verzoek van [getuige 7] via [betrokkene 1] over laten maken naar [getuige 3]. Het betreft hier geld dat niet van [betrokkene] is. [Getuige 3] is de moeder van [getuige 7]. Het betreft dus geld dat op geen wijze (deels) eigendom is van [betrokkene]. Dit geld is door tussenkomst van [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] gegeven. [Betrokkene] heeft aan [betrokkene 2] verteld dat het geld van [getuige 7] was en ook voor hem bestemd was.

Ten einde de stellingen van de verdediging aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de zitting van 28 juni 2006 op te roepen de getuigen:

[getuige 3] ()

De verdediging wenst deze getuige o.a. te vragen:

- of zij zich kan herinneren dat zij Fl 5.150 ontvangen heeft?

- wat zij met dit geld gedaan heeft?

- of zij weet van wie dit geld afkomstig is?

- of en zo ja, wat [betrokkene] met dat geld te maken heeft gehad?

()

4.5.3 Overboeking door [betrokkene 3]

Dit bedrag van Fl 10.000 () was deels afkomstig van [getuige 1] en heeft [betrokkene] naar [betrokkene 4] overgemaakt (ANG 7.000) met het verzoek om aan [getuige 1] (bijnaam [...]) ANG 4.500 te geven en het restant zelf te behouden. [Betrokkene 4] heeft dit op zijn beurt gedaan en zijn eigen deel (ANG 2.500) behouden. Dit wordt min of meer door [betrokkene 4] bevestigd (zie 11 bijlage 59).

[Betrokkene] geeft hierbij aan ANG 2.500 aan [betrokkene 4] geleend te hebben.

Om de stellingen van [betrokkene] aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de zitting van 28 juni 2006 de volgende getuigen op te roepen:

[getuige 1] ()

De verdediging wil [getuige 1] o.a. vragen:

- of hij ANG 4.500 van [betrokkene 4] ontvangen heeft?

- waarom [betrokkene] dit geld naar hem toe gestuurd heeft?

- of dit in opdracht van hem gebeurd is?

- wie de eigenaar van dit geld is?

4.5.4 Overboeking door [betrokkene 5]

Dit bedrag van Fl 5.000 (zie rapport 6.2.3) heeft [betrokkene] op verzoek van [getuige 1] op 29 november via [betrokkene 2] naar hem laten overmaken. Het betreft dus geld dat op geen enkel moment eigendom van [betrokkene] is geweest.

Om de stellingen van [betrokkene] aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de zitting van 28 juni 2006 de volgende getuigen op te roepen:

[getuige 1] ()

De verdediging wil de getuige [getuige 1] o.a. vragen:

- of hij [betrokkene] opdracht heeft gegeven om Fl. 5.000 naar hem over te maken?

- of hij de eigenaar van dit geld was?

- wat de rol van [betrokkene] in het geheel is geweest?

4.5.5. Overboeking door [betrokkene 6]

Dit bedrag van Fl 2.000 (zie 6.4 + 11, bijlage 24) heeft [betrokkene] inderdaad op 6 oktober 2001 via [betrokkene 6] (zij is de nicht van [getuige 4]) naar [getuige 4] gestuurd. Dit was geld dat hij aan haar geleend heeft en was niet van drugs afkomstig of drugs gerelateerd.

Ten einde de stelling van [betrokkene] aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de zitting van 28 juni 2006 op te roepen de getuige:

[getuige 4]

De verdediging wenst haar o.a. te vragen:

- of zij geld van [betrokkene] [heeft] geleend?

- zo ja, wanneer dit gebeurd is?

- zo ja, hoe zij dit geld ontvangen heeft?

()

4.7.4 Vliegreis Nederlandse Antillen [betrokkene] + [getuige 2] + kind

Het betreft de aankoop van drie vliegtickets voor een bedrag van Fl 8.410 (zie p. 62, 8.4+11, bijlage 42). De verdediging merkt op dat [getuige 2] haar eigen ticket heeft betaald en het geld voor dit ticket aan [betrokkene] heeft gegeven. [Betrokkene] en [getuige 2] hebben samen het ticket van hun kind betaald.

Wat het kinderticket gekost heeft speelt geen rol omdat blijkt dat de kosten verdeeld zijn door [betrokkene] en [getuige 2]. Dat betekent dat [betrokkene] het volgende betaald heeft Fl 8.410 : 2 = Fl 4.205.

Om dit aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de volgende zitting op te roepen de getuige:

[getuige 2] ()

De verdediging wenst haar dan met betrekking tot deze vliegtickets o.a. te vragen:

- of zij haar eigen ticket heeft gekocht?

- zo ja, hoe zij dit heeft gedaan?

- hoe het ticket van hun kind is betaald?

4.7.5 Vliegreis [betrokkene 7]

Dit bedrag van Fl 1.944,00 (zie p. 62, 8.4+11, bijlage 41) heeft [betrokkene] voorgeschoten voor [getuige 5] zijnde de persoon voor wie [betrokkene 7] gekoerierd heeft.

Om deze stelling aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de volgende zitting van 28 juni 2006 op te roepen de getuige:

[getuige 5] ()

De verdediging wenst deze getuige o.a. te vragen:

- of [betrokkene] dit geld voor hem heeft voorgeschoten?

- of hij dit bedrag aan [betrokkene] heeft terugbetaald?

4.7.6 Tickets [betrokkene 8], [getuige 8] en [A]

Het betreft de tickets voor [betrokkene 8], [getuige 8] en [A] (zie p. 62, 8.4+11, bijlage 42). [Betrokkene 8] komt verder in het dossier niet voor. Het geld om deze tickets te betalen heeft hij van zijn neef [getuige 7] gekregen. Het betreft derhalve geld dat niet van [betrokkene] is geweest.

Om deze stelling van [betrokkene] aannemelijk te maken wordt de A-G verzocht om voor de zitting van 28 juni de navolgende getuigen op te roepen:

()

[getuige 8]

De verdediging wenst hem o.a. te vragen:

- of hij weet wie de tickets betaald heeft?

- of hij weet wat de rol van [betrokkene] met betrekking tot het ticket is geweest?"

5. Het proces-verbaal terechtzitting d.d. 28 juni 2006 vermeldt omtrent bovengeciteerd verzoek het volgende:

"De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. De raadsman persisteert bij de door hem verzochte getuigen. Voorts legt hij ten aanzien van de getuigen [getuige 3,4 en 8] nadere adresgegevens over. Hij acht de getuigen van belang om aan te tonen dat de moneytransfers niet allemaal met crimineel geld te maken hebben gehad.(...)"

6. In het proces-verbaal terechtzitting wordt voorts 's hofs beslissing op de verzoeken weergegeven:

"De overige hierna te noemen getuigen worden vooralsnog afgewezen, omdat het hof daartoe de noodzaak niet ziet. Ten aanzien van de getuigen die hebben geleid tot de in het rapport genoemde CIE-verbalen/rapporten, de getuigen [getuige 1 t/m 5] acht het hof, mede gelet op de door de raadsman opgegeven vragen aan deze getuigen, de getuigen niet relevant voor enige te nemen beslissing in de ontnemingszaak.

De getuigen [getuige 6 en 7] (broer van de veroordeelde) kunnen naar het oordeel van het hof niets zeggen over de herkomst van de gelden. Ten aanzien van de getuige [getuige 8] is het verzoek naar het oordeel van het hof ook onvoldoende onderbouwd.(...)"

7. Aangezien het arrest geen nadere beslissing op de verzoeken bevat moet het ervoor gehouden worden dat de hierboven vermelde voorlopige afwijzingen definitieve afwijzingen zijn.

8. Blijkens het bestreden arrest heeft het hof de op te leggen ontnemingsmaatregel als volgt gemotiveerd:

"Bij arrest van dit hof van 27 oktober 2005 is ten laste van de veroordeelde bewezen verklaard dat hij in de periode van 22 juni 2001 tot en met 30 oktober 2001 drie maal cocaïne heeft ingevoerd in Nederland, te weten:

757 gram (zaak 2) op 17 oktober 2001

377 gram (zaak 2) op 17 oktober 2001

990 gram (zaak 5) op 28 september 2001

Bij het bepalen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof acht geslagen op het rapport betreffende het strafrechtelijk financieel onderzoek contra de onderzochte persoon [betrokkene] van de Regionale Recherche Dienst van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], brigadier van politie.

Ten aanzien van het grote aantal geldelijke overboekingen die door en/of in opdracht van de veroordeelde hebben plaatsgevonden naar personen op Curaçao in de periode van 1 november 1998 tot en met 31 oktober 2001, alsmede het grote aantal geldoverboekingen door personen rond de veroordeelde die ook actief waren in de drugshandel, dan wel in het faciliteren hiervan, en waarvan een aantal is veroordeeld voor de invoer van cocaïne, waarvoor het hof verwijst naar de bijlagen 28 en 33 van het hiervoor genoemde rapport, acht het hof aannemelijk dat deze, voor tenminste een groot deel, verband houden met de drugshandel voor rekening van de veroordeelde.

Het hof acht niet aannemelijk dat, zoals door de verdediging aangevoerd, in de periode van 1 november 1998 tot en met 31 oktober 2001, de gelden waarover de veroordeelde kon beschikken en heeft beschikt, afkomstig zijn geweest uit de handel van de veroordeelde in auto's en door hem behaalde winsten in het casino. Inkomsten uit deze bronnen zijn nauwelijks aannemelijk, op een eenmalige gokwinst na, zonder dat aannemelijk is dat de veroordeelde op andere dagen geen gokverliezen heeft geleden.

Het hof acht aannemelijk dat de veroordeelde zich in de periode vanaf 1 november 1998 tot en met 31 oktober 2001 - met wisselende intensiteit - heeft beziggehouden met de invoer van cocaïne uit Curaçao naar Nederland. In het overzicht van de geldoverboekingen naar personen op Curaçao valt op dat in het jaar 2000 door de veroordeelde zelf relatief zeer weinig overboekingen zijn gepleegd in tegenstelling tot het aantal overboekingen in de jaren 1999 en 2001. Het hof acht mede daarom niet aannemelijk dat de overboekingen, uitzonderingen daargelaten, bestemd waren ter ondersteuning van behoeftige verwanten van de veroordeelde, zoals door de verdediging aangevoerd, omdat in dat geval een veel regelmatiger patroon aan overboekingen te verwachten was geweest en het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk is dat de verwanten in het jaar 2000 geen, althans veel minder ondersteuning zouden behoeven.

De door de veroordeelde gedane en bekend geworden privéuitgaven, zoals de aanschaf van de Chrysler PT Cruiser op 21 mei 2001 voor fl. 45.560 c.a., bieden steun aan de aanname dat de verdachte royale inkomsten genoot.

Een - voorzichtige - extrapolatie, waarbij in afwijking van het rapport het jaar 2000 buiten beschouwing blijft en wordt uitgegaan van voor de veroordeelde gunstiger bedragen en uitgangspunten, acht het hof in het licht van de bekende feiten verantwoord.

Het hof acht het volgende aannemelijk:

- de inkoopprijs van de cocaïne bedroeg fl. 10.000,- per kilogram;

- de verkoopprijs van de cocaïne bedroeg fl. 50.000,- per kilogram;

- gedurende zes kwartalen werd een hoeveelheid van 2.124 gram cocaïne ingevoerd en gedurende één kwartaal 990 gram cocaïne;

- de pakkans van de koeriers betrof 10%;

- de koeriers kregen een beloning van f1. 1.000,- per 100 gram ingevoerde cocaïne;

- de ticketprijs voor een retourvlucht Nederland-Curaçao bedroeg f1. 1.700,-;

Alle, ook de niet specifiek genoemde, door de veroordeelde gemaakte kosten zijn, naar het oordeel van het hof, in de hiervoor vermelde voor de veroordeelde zeer gunstige uitgangspunten ruimschoots verdisconteerd.

(...)

In de in het rapport opgenomen, weliswaar door de verdediging aangevochten, minimumberekening, welke is gebaseerd op door en in opdracht van de veroordeelde daadwerkelijk gepleegde geldoverboekingen en aankopen, en op een hoger bedrag uitkomt, ziet het hof bevestiging voor zijn oordeel dat het hiervoor berekende voordeel zeker niet te hoog is.(...)"

9. Volgens de toelichting op het middel zou 's hofs afwijzing van het verzoek genoemde getuigen te horen - 'omdat het hof daartoe de noodzaak niet ziet' - onjuist althans onbegrijpelijk zijn, nu het daarbij heeft overwogen dat bepaalde getuigen niet relevant zijn voor enige te nemen beslissing in de ontnemingszaak, andere getuigen niets kunnen zeggen over de herkomst van de gelden, dan wel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Door de raadsman van verzoeker is immers gemotiveerd aangegeven welke vragen aan de getuigen gesteld zouden moeten worden en waarom deze getuigen relevant zouden zijn. Dat deze getuigen uiteindelijk daadwerkelijk relevant waren, blijkt uit het feit dat de geldoverboekingen en aankopen wel degelijk een rol hebben gespeeld in de overwegingen van het hof en daarmee in zijn vaststelling van het ontnemingsbedrag, aldus de steller van het middel.

10. De verdediging heeft tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep ingesteld. De raadsman heeft niet bij schriftuur getuigen opgegeven maar heeft voorafgaand aan de inhoudelijke terechtzitting in hoger beroep bij memorie van antwoord van 6 juni 2006 verzocht om genoemde getuigen op roepen. Ingevolge art. 418, derde lid, Sv is de maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek of de noodzaak daarvan is gebleken (HR 19 juni 2007, LJN AZ1702). Nu het hof het noodzaakcriterium heeft gehanteerd, heeft het derhalve de juiste maatstaf aangelegd bij de afwijzing van het verzoek tot horen van genoemde getuigen.

11. Niet alleen mag de afwijzing niet blijk geven van miskenning van de toepasselijke maatstaf, maar de motivering dient ook niet onbegrijpelijk te zijn in het licht van wat aan het (onderbouwd) verzoek ten grondslag is gelegd (Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e druk, p. 185). Ten aanzien van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] heeft het hof overwogen dat het - mede gelet op de door de raadsman opgegeven vragen - deze getuigen niet relevant acht voor enige te nemen beslissing in de ontnemingszaak. Deze overweging is niet zonder meer begrijpelijk, nu de geformuleerde vragen aan genoemde getuigen van belang waren voor het onderzoek naar het al dan niet criminele karakter van de geldboekingen en aankopen. Ten aanzien van de getuigen [getuige 6 en 7] (broer van verzoeker) heeft het hof verder geoordeeld dat deze niets kunnen zeggen over de herkomst van de gelden. Dit oordeel is onbegrijpelijk, omdat het hof daarmee op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen deze getuigen zullen verklaren (HR 14 september 2004, NJ 2004, 575). Ten slotte heeft het hof ten aanzien van getuige [getuige 8] geoordeeld dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is. Ook dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, nu dat verzoek niet minder onderbouwd is dan dat voor de overige getuigen. Indien het hof zich wat betreft de feiten die bijgedragen hebben het totaalbedrag van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou hebben beperkt tot die feiten waarvoor verzoeker veroordeeld is, zou daarvoor wellicht nog iets te zeggen zijn. Het hof heeft echter ook soortgelijke feiten "meegenomen" bij de schatting, hetgeen de relevantie van de getuigen alleen maar vergroot. Zie verder bij de bespreking van het derde middel.

12. De afwijzing van het verzoek tot het horen van genoemde getuigen is dus onvoldoende met redenen omkleed, zodat het middel in zoverre slaagt.

13. Het derde middel klaagt erover dat het hof mede een betalingsverplichting heeft opgelegd ter ontneming van voordeel dat is verkregen door feiten waarvan verzoeker is vrijgesproken.

14. Blijkens het arrest in de strafzaak tegen verzoeker d.d. 27 oktober 2005 is ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:

"hij op tijdstippen in de periode van 22 juni 2001 tot en met 30 oktober 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk - zakelijk weergegeven -:

- op 17 oktober 2001 ongeveer 757 gram (ongeveer 88 bolletjes) en 377 gram (ongeveer 62 bolletjes) cocaïne

en

- op 28 september 2001 ongeveer 990 gram (ongeveer 110 bolletjes) cocaïne

binnen het grondgebied van Nederland gebracht."

15. Het bewezenverklaarde feit betreffen de zaken 2 en 5. Uit het arrest blijkt verder dat het hof de volgende zaken niet heeft bewezen verklaard: Zaak 1: invoer van 815 gram cocaïne op 17 oktober 2001; Zaak 4: invoer van 215 gram cocaïne op 28 september 2001; Zaak 6: invoer van 1103 gram cocaïne op 30 oktober 2001; Zaak 7: invoer van 40 bolletjes cocaïne op 11 t/m 17 oktober 2001; en Zaak 8: invoer van 141 gram cocaïne op 22 juni 2001.

16. In het bestreden arrest (in de ontnemingszaak) heeft het hof geoordeeld dat verzoeker het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde feit. De op te leggen ontnemingsmaatregel heeft het hof gemotiveerd zoals reeds hierboven onder punt 7 is geciteerd.

17. Volgens de toelichting op het middel zou het arrest innerlijk tegenstrijdig zijn dan wel in strijd zijn met de onschuldpresumptie (waarbij beroep wordt gedaan op het Geeringsarrest), nu het hof enerzijds heeft overwogen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen door middel van of uit baten van het in de strafzaak bewezenverklaarde feit, maar anderzijds een - voorzichtige - extrapolatie in het licht van de bekende feiten verantwoord heeft geacht, waarbij het hof zich dus ook heeft gebaseerd op soortgelijke/andere feiten waarvan verzoeker is vrijgesproken.

18. Uit 's hofs motivering van de ontnemingsmaatregel blijkt echter niet dat het zaken bij de schatting van het ontnemingsbedrag heeft betrokken waarvan verzoeker is vrijgesproken. Het hof heeft 'slechts' aannemelijk geacht dat verzoeker zich gedurende de periode van 1 november 1998 t/m 31 oktober 2001 heeft beziggehouden met de invoer van cocaïne uit Curaçao naar Nederland. Daarbij heeft het kennelijk en niet onbegrijpelijk op soortgelijke feiten in de zin van art. 36e, tweede lid, Sv gedoeld en niet op de tenlastegelegde feiten waarvan verzoeker is vrijgesproken. Voor zover het middel klaagt over strijd met de onschuldpresumptie, mist het derhalve feitelijke grondslag. Voor zover het klaagt dat het arrest innerlijk tegenstrijdig zou zijn, miskent het dat het hof het in verzoekers strafzaak bewezenverklaarde feit juist ten grondslag heeft gelegd aan de beoordeling van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat het hof daarbij vervolgens tevens soortgelijke/andere (niet tenlastegelegde) feiten (behorende tot de 90% niet onderschepte partijen; zie het arrest p. 4 en de bijlage p. 3) heeft betrokken is op grond van voornoemde bepaling geoorloofd.

19. Het derde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.

20. Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.

21. Deze klacht kan onbesproken worden gelaten, nu ik zal concluderen tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak om opnieuw te worden berecht en afgedaan. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het gerechtshof aan de orde worden gesteld (HR 17 juni 2008, LJN BD2578, r.o. 3.5.3).

22. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

23. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor wat betreft 's hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen, tot terugwijzing van de zaak om dienaangaande opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor wat betreft het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G