Home

Hoge Raad, 15-12-2009, BJ9921, 08/02154 P

Hoge Raad, 15-12-2009, BJ9921, 08/02154 P

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 2009
Datum publicatie
15 december 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ9921
Formele relaties
Zaaknummer
08/02154 P
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 288, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 315

Inhoudsindicatie

Profijtontneming. Getuigenverzoek. Het Hof heeft overwogen "vooralsnog" van oordeel te zijn dat het verzoek tot het horen van de in het middel bedoelde getuigen diende te worden afgewezen. Nu niet blijkt dat het Hof een nadere beslissing op het verzoek heeft gegeven of dat het verzoek alsnog door of namens betrokkene is ingetrokken, moet de beslissing, ofschoon door het Hof kennelijk als voorlopig bedoeld, niettemin worden beschouwd als de (definitieve) beslissing op het verzoek (vgl. HR LJN AZ9343). Het verzoek van de

raadsman strekte ertoe om een aantal personen te doen horen die betrokken waren bij

de financiële transacties waarop de voordeelsberekening is gebaseerd. 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen 1, 2, 3, 4 en 5 komt daarop neer dat die getuigen niet relevant zijn voor enige te nemen beslissing in de ontnemingszaak. In het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, is deze overweging niet zonder meer begrijpelijk. Door voorts t.a.v. de getuigen 6 en 7 te overwegen dat zij niets kunnen zeggen over de herkomst van de gelden, is het Hof t.a.v. die getuigen op ontoelaatbare wijze vooruitgelopen op wat die getuigen zouden kunnen verklaren. 's Hofs afwijzing van het verzoek is dus ook in zoverre niet naar behoren gemotiveerd. Tot slot heeft het Hof t.a.v. de getuige 8 geoordeeld dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is. Ook dit oordeel is in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd niet zonder meer begrijpelijk.

Uitspraak

15 december 2009

Strafkamer

nr. 08/02154 P

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 maart 2007, nummer 22/003991-04 PO, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[Betrokkene], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep wat betreft het overige.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof op ontoereikende gronden het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek van de verdediging tot het oproepen van getuigen heeft afgewezen.

2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar verzocht een aantal getuigen op te roepen. Het verzoek is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.

2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 juni 2006 houdt in:

"De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.

(...)

Hij acht de getuigen van belang om aan te tonen dat de moneytransfers niet allemaal met crimineel geld te maken hebben gehad.

(...)

Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat (...).

De overige hierna te noemen getuigen worden vooralsnog afgewezen, omdat het hof daartoe de noodzaak niet ziet. Ten aanzien van de getuigen die hebben geleid tot de in het rapport genoemde CIE-verbalen/rapporten, de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] acht het hof, mede gelet op de door de raadsman opgegeven vragen aan deze getuigen, de getuigen niet relevant voor enige te nemen beslissing in de ontnemingszaak.

De getuigen [getuige 6] en [getuige 7] (broer van de veroordeelde) kunnen naar het oordeel van het hof niets zeggen over de herkomst van de gelden. Ten aanzien van de getuige [getuige 8] is het verzoek naar het oordeel van het hof ook onvoldoende onderbouwd. (...)"

2.4. Het Hof heeft overwogen "vooralsnog" van oordeel te zijn dat het verzoek tot het horen van de in het middel bedoelde getuigen diende te worden afgewezen. Nu niet blijkt dat het Hof een nadere beslissing op het verzoek heeft gegeven of dat het verzoek alsnog door of namens de betrokkene is ingetrokken, moet de in het middel aangevallen en hiervoor onder 2.3 weergegeven beslissing, ofschoon door het Hof kennelijk als voorlopig bedoeld, niettemin worden beschouwd als de (definitieve) beslissing op het verzoek (vgl. HR 19 juni 2007, LJN AZ9343, NJ 2007, 625).

2.5. Het verzoek van de raadsman strekte ertoe om een aantal personen te doen horen die betrokken waren bij de financiële transacties waarop de voordeelsberekening is gebaseerd.

's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1 t/m 5] komt daarop neer dat die getuigen niet relevant zijn voor enige te nemen beslissing in de ontnemingszaak. In het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, is deze overweging niet zonder meer begrijpelijk. Door voorts ten aanzien van de getuigen [getuige 6 en 7] te overwegen dat zij niets kunnen zeggen over de herkomst van de gelden, is het Hof ten aanzien van die getuigen op ontoelaatbare wijze vooruitgelopen op wat die getuigen zouden kunnen verklaren. 's Hofs afwijzing van het verzoek is dus ook in zoverre niet naar behoren gemotiveerd. Tot slot heeft het Hof ten aanzien van de getuige [getuige 8] geoordeeld dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is. Ook dit oordeel is in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd niet zonder meer begrijpelijk.

2.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 december 2009.