Home

Parket bij de Hoge Raad, 04-12-2007, BB6351, 02887/06

Parket bij de Hoge Raad, 04-12-2007, BB6351, 02887/06

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
4 december 2007
Datum publicatie
4 december 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:BB6351
Formele relaties
Zaaknummer
02887/06

Inhoudsindicatie

1. Levenslange gevangenisstraf voor moord, van drie pogingen tot moord en van grof geweld tegen dieren in Twente. 2. Overschrijding redelijke termijn. Ad 1. Het Hof, dat zijn beslissing niet louter heeft gegrond op de omstandigheid dat verdachte thans niet behandelbaar is, heeft overwogen dat de mogelijkheid dat hij later misschien wel behandelbaar zou zijn niet in de weg staat aan de oplegging van een levenslange gevangenisstraf. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat verdachte “een levensgroot gevaar” voor de samenleving vormt indien hij op vrije voeten komt zonder effectief te zijn behandeld. Een zodanige behandeling heeft het Hof niet meer opportuun geacht nu een eerdere behandeling van verdachte i.h.k.v. een TBS gedurende 16,5 jaar geen enkel resultaat bleek te hebben gehad en de bewezenverklaarde delicten merendeels tijdens die behandeling zijn begaan en in ernst en frequentie zelfs zijn toegenomen, terwijl verdachte ook zelf heeft aangegeven van een dergelijke behandeling alleen maar slechter te zijn geworden. Daarnaast heeft het Hof meegewogen dat verdachte niet bereid was mee te werken aan symptoombestrijding met libidoremmende middelen. Gelet op e.e.a. is ’s Hofs oordeel dat een levenslange gevangenisstraf uit het oogpunt van maatschappijbeveiliging en vergelding onvermijdelijk is, niet onbegrijpelijk. Mede in het licht van hetgeen het Hof nog heeft overwogen omtrent de persoonlijkheid van verdachte, de aard en uitzonderlijke ernst van de delicten en de daardoor geschokte rechtsorde, is de strafoplegging toereikend gemotiveerd. Ad 2. Aangezien de aan verdachte opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de HR met dat oordeel volstaan.

Conclusie

Nr. 02887/06

Mr. Machielse

Zitting 25 september 2007 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 13 juni 2006 voor 1: moord; 2 primair, 3 primair en 4 primair telkens: poging tot moord; 5 subsidiair: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan ander toebehoort, vernielen; 6 primair, 7 primair en 8 primair telkens: diefstal, veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen zoals in het arrest aangegeven en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.

2. Mr. D.R. Corbeek, advocaat te Ede, heeft cassatie ingesteld. Mr. H.J.M. van Denderen, advocaat te Hengelo, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.

3.1. Het middel klaagt over de motivering van de levenslange gevangenisstraf.(1)

Het hof heeft de oplegging van de straf als volgt gemotiveerd:

"Verdachte is bij vonnis van 25 november 2005 door de rechtbank Almelo veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Tegen dit vonnis hebben zowel verdachte als het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal een levenslange gevangenisstraf geëist en namens verdachte heeft de raadsman het hof verzocht een tijdelijke gevangenisstraf met TBS op te leggen.

Over verdachte is gerapporteerd door P.K.J. Ronhaar en P.E. Geurkink, respectievelijk als psychiater en psycholoog verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: PBC). Zij concluderen in hun rapport van 2 november 2005 het volgende.

Uit het psychologisch onderzoek komt verdachte naar voren als een op intellectueel benedengemiddeld niveau functionerende man met een ernstige persoonlijkheidsstoornis met narcistische kernmerken en een hoge mate van psychopathie. Het meest in het oog springend bij zijn persoonlijkheidsstoornis is de seksuele prikkelhonger die zijn psychische leegte moet vullen. De psychische leegte moet bij verdachte voornamelijk gezien worden als een afwezigheid van stabiele (psychoseksuele) identiteit en een autonoom zelfgevoel. Daarbij is er op meer onbewust niveau sprake van een hoge mate van woede en agressie die uitgereageerd worden, voornamelijk naar zwakkeren en weerlozen (prooigerichte agressie). Dit neemt vaak de vorm aan van extreem seksueel sadistische en bizarre fantasieën en handelingen ten opzichte van dieren. Verder vallen het gebrek aan empathie, het onvermogen om gevoelens te herkennen of onder woorden te brengen en de afwezigheid van mogelijkheden tot gezonde emotionele hechting op. Hierdoor heeft verdachte geen zicht op zijn gevoelens van agressie, seksuele opwinding en woede. Hij kan er ook nauwelijks tussen differentiëren; het is er en moet uitgeleefd worden. Het voorgaande is nauwelijks goed tot uitdrukking te brengen binnen het classificatiesysteem van de DSM-IV, gezien het bizarre en extreme van zijn pathologie. Volgens de DSM-IV classificatie is er sprake van parafilie NAO in combinatie met een antisociale persoonlijkheidsstoornis.

De thans meest in het oog springende stoornis ligt op het gebied van de seksualiteit. Bij verdachte is er op dat gebied sprake van een zeer ernstige afwijking die zich in diverse gedaantes kan voordoen of heeft voorgedaan. Verdachte is polymorf pervers. In de loop der jaren heeft zich dat geuit in steeds extremere vormen van seksueel gedrag. Bij verdachte is er sprake van een ernstige psychopathie.

Verdachte kan gezien de aard en ernst van zijn stoornis niet goed in staat worden geacht zelfstandig dit patroon van uitleven duurzaam te doorbreken. De kans dat verdachte - onbehandeld - zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan seksueel-agressieve delicten wordt dan ook bijzonder groot geacht. De stoornissen zijn onverminderd aanwezig en verdachte heeft hier geen inzicht in. De recidivekans wordt zeer hoog geacht.

De feiten kunnen hem slechts in verminderde mate worden toegerekend.

Gelet op het voorgaande adviseert het PBC tot een TBS met bevel tot verpleging. Verdachtes behandelbaarheid is vanwege de aard en ernst van zijn stoornis, zijn neiging en vermogen tot schijnaanpassing en de lange duur van eerdere behandelpogingen mogelijk beperkt.

Ter terechtzitting zijn als deskundigen de opstellers van voormeld rapport gehoord. De deskundige Geurkink heeft onder meer het volgende verklaard:

"Betrokkene is voortdurend op zoek naar prikkels om zijn leegte te vullen. Hij gaat steeds op zoek naar zwaardere prikkels. Het plegen van steeds zwaardere strafbare feiten past daarbij. Bij betrokkene is sprake van een hoop basale woede en agressie, vermengd met lust. Volgens mij is het heel moeilijk de leegte die bij betrokkene bestaat, te vullen. Ik zou niet goed weten welk type behandeling daar succes in zou hebben. Het zit hem bij betrokkene in de ernst van de pathologie. Er is bij betrokkene sprake van een vroege vermenging van lust en woede. Het is moeilijk deze adequaat te behandelen; het blijft dan bij symptoombestrijding.

In het rapport over betrokkene hebben wij geadviseerd TBS met dwangverpleging op te leggen omdat wij willen voorkomen dat verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert; dan is hij een gevaar voor de maatschappij. De prognose voor betrokkene is slecht. Er is thans geen behandeling voor betrokkenes problematiek beschikbaar. Alleen wetenschappelijk gezien, bestaat er altijd de kans dat er in de toekomst wellicht nieuwe behandelmogelijkheden zullen worden ontwikkeld."

De deskundige Ronhaar heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:

"De behandelbaarheid bij psychopathie is heel beperkt. Betrokkene is ook niet geneigd tot verbetering; hij herkent het probleem niet. Hij is niet uit op behandeling. Betrokkene heeft last van hyperseksualiteit. Soms kan dan gewerkt worden met libidoremmende middelen. Die middelen kunnen de aandrang verminderen. Ik weet niet of dat bij betrokkene resultaat zal hebben. Ik verwacht echter niet dat verdachte hier aan zal meewerken.

Er is bij betrokkene niet alleen sprake van een seksuele aandrang; er zijn veel meer factoren die het recidiverisico meebepalen. Het is ook niet zo dat dergelijke middelen altijd succes hebben. De prikkelhonger bij betrokkene is groot. De libidoremmende middelen kunnen de aandrang verminderen, maar de prikkel blijft bestaan. Ik denk niet dat die middelen het probleem zullen oplossen.

Betrokkene is zeer ernstig gestoord, ook nu nog. Ik ben er niet gerust op dat het op zijn 65e anders zal zijn, of zal zijn verbeterd. Naar mijn mening heeft betrokkene geen functionerend geweten. In alle gesprekken die ik met hem heb gehad, viel mij op dat alleen zijn eigen belang een rol speelt. Hij heeft geen wroeging, spijt of berouw. Betrokkene heeft geen last van het lijden van zijn slachtoffers. Betrokkene heeft een ernstige mate van psychopathie die in zijn leven eerder lijkt te zijn toegenomen, dan afgenomen. Ik heb bij hem niet de verwachting dat dat zal verminderen."

Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard niet mee te willen werken aan het gebruiken van medicijnen die zijn seksuele aandrang zouden kunnen remmen.

Op grond van de deskundigenrapportage en de ter zitting afgelegde verklaringen van de deskundigen komt het hof tot het oordeel dat de feiten verdachte niet volledig kunnen worden toegerekend.

De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hoewel de deskundigen stellen dat verdachte praktisch onbehandelbaar is, dit pas kan worden vastgesteld nadat het ook daadwerkelijk is gebleken.

Het hof merkt hieromtrent op dat de raadsman met deze stelling voorbij gaat aan het feit dat verdachte reeds 16 1/2 jaar onder een TBS-regime heeft geleefd en voorts dat verdachte de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van feit 7, heeft gepleegd in zijn laatste TBS-jaren. Het hof is derhalve van oordeel dat er van uit mag worden gegaan dat verdachte realistisch gezien onbehandelbaar is, doch dat dit, uitsluitend wetenschappelijk gezien, volgens de deskundigen niet geheel uitgesloten kan worden.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niets heeft geleerd in zijn TBS-periode.

Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, en overweegt daartoe als volgt:

Verdachte heeft in de nacht van 27 juni op 28 juni 2003 in het Volkspark te Enschede [slachtoffer 1], een gewezen onderwijzer, die een zwervend bestaan leidde, vermoord. In de twee dagen voorafgaande aan de moord heeft bij verdachte het plan post gevat om [slachtoffer 1] te doden. Verdachte heeft voordat hij de daad pleegde twee rondjes door het park gelopen om er zeker van te zijn dat er verder niemand getuige zou kunnen zijn. Hij heeft ook het slachtoffer geruime tijd geobserveerd en gewacht tot hij in slaap was. Vervolgens is verdachte naar het slachtoffer gelopen en heeft hij hem op meerdere plekken gestoken en hij heeft terwijl het slachtoffer nog leefde, diens geslachtsdelen weggesneden. [Slachtoffer 1] is aan dodelijk bloedverlies en ernstige weefselschade door de steekverwondingen uiteindelijk overleden. Toen het slachtoffer het mes uit zijn borst wilde trekken is verdachte in een worsteling met hem geraakt om het mes af te pakken. Het slachtoffer moet een gruwelijke doodsstrijd, die naar zeggen van verdachte ten minste een kwartier geduurd heeft, hebben gehad. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in die doodsstrijd heeft achtergelaten. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat het slachtoffer nog spartelde toen hij hem achterliet.

In de zomer van 2002 heeft verdachte gepoogd drie verschillende mensen om het leven te brengen met een messteek. Verdachte is de slachtoffers op onverhoedse wijze genaderd en heeft met zijn mes gestoken om hen, naar zijn eigen zeggen, zwak te maken zodat hij vervolgens zijn gang kon gaan. Het feit dat deze drie slachtoffers niet aan de verwondingen zijn overleden is niet aan verdachte te danken. Alle drie de slachtoffers hadden veel bloedverlies. Verdachte heeft de slachtoffers ieder een levensbedreigende verwonding toegebracht. Hij heeft zich vervolgens van de plaats van het misdrijf verwijderd en de slachtoffers hulpeloos achtergelaten.

Voornoemde feiten hebben de rechtsorde zeer geschokt en veel onrust met zich meegebracht.

Het is een feit van algemene bekendheid dat de slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd last hebben van psychische gevolgen. Dat dit in onderhavige zaak niet anders is, blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].

Uit de verklaring van [slachtoffer 2] van oktober 2005 blijkt dat hij nog steeds heel emotioneel is. Hij heeft nog steeds pijn aan zijn zij en heup en heeft grote littekens op zijn lichaam. Omdat [slachtoffer 2] door hetgeen verdachte hem heeft aangedaan erg is veranderd, is zijn huwelijk kapot gegaan. [Slachtoffer 2] heeft tot een jaar na het delict niet normaal kunnen slapen. In het dagelijks leven is hij vereenzaamd, geïsoleerd en durft hij nauwelijks naar buiten.

Uit de verklaring van [slachtoffer 3] van april 2005 komt naar voren dat hij lange tijd erg onzeker is geweest en bang is geweest om alleen de straat op te gaan. Hij heeft psychiatrische hulp moeten zoeken. Deze heeft hem uiteindelijk over zijn onzekerheid en angst heen geholpen.

Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 4] van oktober 2005 blijkt onder meer dat zij na het delict heel angstig is geworden; zij zag in iedereen een potentiële moordenaar. Zij durfde haar huis niet meer uit. In het voorjaar van 2004 is het leven van [slachtoffer 4] weer in rustiger vaarwater gekomen, alhoewel zij soms nog angst- en paniekaanvallen heeft. Door het delict heeft [slachtoffer 4] een jaar studievertraging opgelopen. Ruim drie jaar na het delict zegt [slachtoffer 4] dat zij in zekere zin altijd bang zal blijven, vooral in het donker. Zij is niet meer zo vrij in haar doen en laten als zij was en zij zal nooit meer dezelfde zijn die zij was.

Naast voornoemde feiten welke zijn gepleegd jegens mensen, heeft verdachte ook op een gruwelijke en weerzinwekkende wijze zijn lust en agressie op dieren gebotvierd. Hij heeft vele dieren verwond, gedood en bij verschillende dieren stukken vlees of geslachtsorganen weggenomen om naar eigen zeggen thuis op te eten of er seksuele experimenten mee te doen. Verdachte heeft de dieren met zijn mes bewerkt en verminkt en heeft die dieren zinloos laten lijden. Deze strafbare feiten hebben niet alleen grote onrust teweeggebracht bij de eigenaren van de dieren, doch ook bij derden in de wijde omgeving, getuige een burgerwacht die is opgericht om meer dierenleed te voorkomen. Aldus is grote maatschappelijk onrust ontstaan.

Verdachte is in 1986 veroordeeld voor een poging tot verkrachting tot een gevangenisstraf van zes maanden en TBS. In het kader van die TBS is verdachte van april 1987 tot december 2003, derhalve zo'n 16 1/2 jaar, behandeld. Desondanks heeft verdachte - tijdens het proefverlof in de laatste periode van zijn TBS - één moord en een drietal pogingen tot moord gepleegd. Tevens heeft hij op gruwelijke wijze dieren verminkt en gedood.

Voorts is duidelijk dat verdachte, zo blijkt uit de rapportage van het PBC en de verklaringen ter terechtzitting van de deskundigen, een levensgroot gevaar is voor de samenleving. Voor het hof staat vast dat hij een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van mens en dier. Klaarblijkelijk heeft de 16 1/2 jaar durende behandeling van verdachte in het kader van de eerder opgelegde terbeschikkingstelling in dit opzicht géén effect gesorteerd. In tegendeel, de frequentie en de ernst van de strafbare feiten zijn toegenomen. Verdachte verklaart zelf ter zitting dat hij in de TBS alleen maar slechter is geworden.

De deskundigen hebben verklaard dat er nu geen behandeling voor verdachte is, maar dat zij theoretisch gezien niet kunnen uitsluiten dat de wetenschap ooit wel een behandelmogelijkheid zal ontwikkelen. Volgens de deskundigen zou deels een symptoombestrijding met libidoremmende middelen mogelijk kunnen zijn. Verdachte heeft echter aangegeven aan zo'n behandeling niet te willen meewerken.

Al het voorgaande overziende komt het hof tot het oordeel dat slechts één straf in aanmerking komt: een levenslange gevangenisstraf. Die straf biedt meer zekerheid dat de samenleving gevrijwaard blijft van het gevaar dat deze verdachte vormt voor mens en dier dan TBS met dwangverpleging.

Die straf wordt verdachte opgelegd ter vergelding van het leed dat hij zijn slachtoffers en de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft aangedaan en dient voorts ter bescherming van de maatschappij tegen het grote (recidive)gevaar dat van verdachte uitgaat.

Andere, voldoende effectieve mogelijkheden hiertoe ziet het hof niet.

De omstandigheid dat de thans bewezen verklaarde feiten verdachte niet volledig kunnen worden toegerekend, geeft het hof geen aanleiding tot het nemen van een andere beslissing.

De steller van het middel voert tegen deze overwegingen aan dat de enkele omstandigheid dat verdachte thans onbehandelbaar is nog niet meebrengt dat het gevaar dat van de verdachte bij verblijf in de vrije samenleving uitgaat na de tenuitvoerlegging van een tijdelijke gevangenisstraf niet op een andere wijze zou kunnen worden gekeerd. Hij noemt de mogelijkheid om naast een tijdelijke gevangenisstraf ook een tbs op te leggen. Volgens de steller van het middel is levenslange gevangenisstraf niet onvermijdelijk. Dat eerder aan verdachte de maatregel van tbs is opgelegd en verdachte heeft aangegeven niet mee te willen werken aan een behandeling door middel van libidoremmende middelen zou dit niet anders maken.

3.2. Hoewel de kritiek van de steller van het middel op de motivering van levenslange gevangenisstraf zich concentreert op de door het hof aangenomen onvermijdelijkheid van de straf wil ik toch in deze conclusie de aandacht vragen voor een punt dat in hoger beroep uitdrukkelijk aan de orde is gesteld, te weten de reikwijdte van het schuldstrafrecht.

In de pleitnota in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte aangevoerd dat het Nederlandse strafsysteem twee sporen kent, enerzijds straffen anderzijds maatregelen. De grondslag voor de straf is volgens de verdediging de proportionele vergelding, de vergelding naar de mate van schuld. De mate van schuld hangt volgens de steller van de pleitnota samen met de ontwikkeling van het geweten en juist op dit punt is door deskundigen gerapporteerd dat bij verdachte de gewetensfunctie totaal ontbreekt. Omdat de mate waarin de bewezenverklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend maar beperkt is zou het onaanvaardbaar zijn dat de rechtbank de mogelijkheid voor verdachte om ooit weer in de samenleving terug te keren heeft willen uitsluiten. Als de persoonlijkheid van verdachte wijst op het bestaan van het gevaar voor recidive zou onder deze omstandigheden de beveiliging van de samenleving dienen te worden nagestreefd door het opleggen van een tbs. De mate van behandelbaarheid zou daarbij maar van ondergeschikt belang zijn. In dit verband wijst de advocaat nog op HR 28 februari 2006, LJN AU9381.

3.3. Mijns inziens is het verband tussen de proportionele vergelding en de inhoud van de schuld gecompliceerder dan in de pleitnota in hoger beroep is voorgesteld. Wat bij de proportionele vergelding een zeer relevante rol speelt zijn de aard en ernst van het onrecht dat aan verdachte wordt verweten. Hoe ernstiger het onrecht is des te zwaarder ook de schuld zal wegen. Niet alleen de mate van verwijtbaarheid kan de rechter bij de strafoplegging betrekken, maar ook de ernst van wat verweten wordt. Ook andere factoren buiten de schuld kunnen een rol spelen bij de straftoemeting, zoals de noodzaak van beveiliging van de samenleving tegen het gevaar dat van deze verdachte of mogelijk van derden uitgaat.(2)

3.4. Het beginsel 'geen straf zwaarder dan de schuld rechtvaardigt' wordt door de Hoge Raad niet erkend.(3)

Mijns inziens heeft dit tot gevolg dat de door de wetgever maximaal bedreigde straf ook kan worden opgelegd aan de dader van wie vaststaat dat het delict hem niet volledig kan worden toegerekend. Steun voor deze opvatting vind ik in HR 22 maart 2005, LJN AS5881. Aan verdachte was voor moord en doodslagen een levenslange gevangenisstraf opgelegd. Uit de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Jörg blijkt dat de motivering van de levenslange gevangenisstraf in die zaak een beroep deed op omstandigheden die ook in de thans voorliggende zaak aan de orde zijn. Verdachte vormde volgens het hof een levensgroot gevaar voor de samenleving. Een eerdere terbeschikkingstelling had kennelijk geen effect gesorteerd. Slechts een straf, en wel de levenslange gevangenisstraf, kwam volgens het hof in aanmerking. Het hof legde die straf op ter vergelding van het leed dat verdachte zijn slachtoffers en hun nabestaanden had aangedaan. Tevens diende de straf ter bescherming van de maatschappij tegen het grote recidivegevaar dat van verdachte uitging. Andere, voldoende effectieve, mogelijkheden hiertoe zag het hof -mede gelet op verdachtes strafrechtelijke verleden en zijn onbehandelbaarheid- niet. De omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate konden worden toegerekend gaf het hof geen aanleiding tot het nemen van een andere beslissing. De gelijkenis van de strafmotivering in die zaak met die van de onderhavige zaak is treffend.

In zijn conclusie snijdt mr. Jörg de kwestie aan van de verenigbaarheid van het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan een niet geheel toerekeningsvatbaar dader met het schuldstrafrecht. Schuldstrafrecht impliceert volgens hem dat de bovengrens van de concrete straf wordt bepaald door de mate van schuld: geen straf zwaarder dan de schuld.(4) Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan een verminderd toerekeningsvatbare dader acht hij in strijd met het schuldbeginsel. Omdat de verdediging in die zaak in feitelijke aanleg er alles aan had gedaan om de oplegging van een terbeschikkingstelling te voorkomen concludeerde mijn ambtgenoot tot verwerping van het beroep, omdat ambtshalve vernietiging vanwege een ontoereikende motivering van de opgelegde levenslange gevangenisstraf niet in het belang zou zijn van verdachte, zoals de belang door de verdediging zelf was gedefinieerd. In zijn arrest wijdde de Hoge Raad inderdaad geen woord aan deze thematiek. Als het schuldkarakter van het strafrecht inderdaad zou moeten worden uitgelegd zoals mijn ambtgenoot dat, in het gezelschap van andere vooraanstaande juristen, heeft gedaan, zou de Hoge Raad hier toch hebben verzuimd een mogelijke bron van misverstanden droog te leggen. Dit thema is immers niet enkel van belang voor de levenslange gevangenisstraf maar voor de gehele strafmotivering. Overal waar sprake zou zijn van een verminderd toerekeningsvatbare dader zou het karakter van het schuldstrafrecht tot uitdrukking moeten komen in de straftoemeting.

Ik vermoed dat de Hoge Raad het schuldstrafrecht beperkter karakteriseert. Uit het systeem van de wetgever blijkt naar hedendaagse opvatting dat de wetgever het opleggen van straf heeft willen uitsluiten in die gevallen waarin aan verdachte geen verwijt te maken valt. Illustratief zijn de wettelijke gronden van niet toerekening, meer bepaald de naderhand onderscheiden schulduitsluitingsgronden. Daarnaast bestaat de in de rechtspraak ontwikkelde ongeschreven schulduitsluitingsgrond, waarin het ook in ons strafrecht gehuldigde beginsel "geen straf zonder schuld" tot uitdrukking komt. De Hoge Raad heeft altijd vermeden het schuldstrafrecht ook aldus te karakteriseren dat de opgelegde straf de mate van de schuld niet mocht overschrijden. De mate van verwijtbaarheid is in deze opvatting een van de factoren waarmee de rechter in zijn straftoemeting rekening kan houden, maar niet een dwingende factor. Als uitdrukkelijk een onderbouwd standpunt wordt ingenomen ten aanzien van de opgelegde straf, waarin de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte is vervlochten, zal de rechter, evenals in het geval van andere uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die de straftoemeting betreffen, voor een afwijking daarvan de redenen moeten opgeven.

Enkel als de schuld totaal ontbreekt moet de rechter daaraan consequenties verbinden.(5)

3.5. Deze in het Nederlandse strafrecht beperkte betekenis van het schuldbeginsel is in mijn lezing ook te ontwaren in HR 14 maart 2006, NJ 2007, 345 m.nt. Mevis. Zoals bekend had het hof aan verdachte levenslange gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd. De Hoge Raad vernietigde en overwoog daartoe onder meer:

"9.6. Voorts worden in het middel opgeworpen - en ontkennend beantwoord - de rechtsvragen

(a) of oplegging van een levenslange gevangenisstraf in combinatie met een terbeschikkingstelling met dwangverpleging mogelijk is,

(...)

9.8. Wat betreft de hiervoor onder (a) bedoelde vraag geldt dat het opleggen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging naast een levenslange gevangenisstraf weliswaar in de wet niet met zoveel woorden is uitgesloten, maar die straf en maatregel niet met elkaar te verenigen zijn. Met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf beoogt de rechter te voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert in de samenleving, zodat een op die terugkeer gerichte behandeling van een geestelijke stoornis van de veroordeelde niet aan de orde is. Daarentegen strekt de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging er (mede) toe de veroordeelde na een verpleging die tot het gewenste resultaat heeft geleid, te doen terugkeren in de maatschappij. Door naast de levenslange gevangenisstraf de onderhavige maatregel op te leggen heeft het Hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting."

De combinatie van een levenslange gevangenisstraf met terbeschikkingstelling met verpleging is volgens de Hoge Raad onmogelijk, maar niet zegt de Hoge Raad dat een levenslange gevangenisstraf niet kan worden opgelegd aan de veroordeelde met een geestelijke stoornis, die ook in aanmerking zou komen voor terbeschikkingstelling met verpleging.

3.6. Tot slot wijs ik er, in navolging van De Hullu,(6) op dat een uitbreiding van het schuldbeginsel met het postulaat dat de straf aan de mate van verwijtbaarheid moet zijn aangepast, de rechter opzadelt met een opdracht die weinig precies is. Praktisch gesproken zou, dunkt mij, het effect van toepassing van dit postulaat enkel kunnen zijn dat de wettelijk bedreigde maximumstraf niet aan de dader van wie de rechter heeft aangenomen dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is kan worden opgelegd. Hoe de rechter in andere gevallen de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de dader in zijn straftoemeting verdisconteert lijkt mij nauwelijks te controleren te zijn en zal ertoe leiden dat genoegen moet worden genomen met verwijzingen in de strafmotivering naar de persoonskenmerken van de dader.

Ik geef overigens meteen toe dat dit een probleem is van geringere orde, samenhangend met de Nederlandse strafmotiveringscultuur, en dat in landen waar het schuldbeginsel wel op een andere wijze wordt ingevuld de strafmotivering ook daarop door hogere rechters wordt getoetst.

3.7. De steller van het middel heeft zich kennelijk in grote mate laten inspireren door HR 28 februari 2006, LJN AU9381, waarin het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba een levenslange gevangenisstraf had opgelegd voor doodslag aan een alcoholverslaafde verdachte die na alcoholgebruik agressief en opvliegend werd en die verstandelijk gehandicapt was.(7) Volgens de psychiater ontbraken behandelmogelijkheden. De kans op recidive werd groot geacht. Gelet op deze omstandigheden, en in acht genomen het belang van de samenleving bij bescherming tegen de agressie van de kant van verdachte achtte het Hof oplegging van een levenslange gevangenisstraf onontkoombaar. De Hoge Raad vernietigde en motiveerde deze beslissing als volgt:

"4.6. Deze overwegingen komen daarop neer dat het Hof enerzijds de conclusie van de psychiater Vuurmans omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft overgenomen, doch dat, gelet op de bij het ontbreken van behandelmogelijkheden grote gevaar van recidive, niet kan worden ontkomen aan de oplegging van een levenslange gevangenisstraf.

4.7. De Hoge Raad stelt voorop dat, hoewel een regeling vergelijkbaar met die van de Nederlandse terbeschikkingstelling met last tot verpleging al sedert 1954 in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen is opgenomen en wel in de art. 39, derde lid, en 39a en volgende, die regeling nog niet in werking is getreden.

4.8. In de hiervoor onder 4.5 weergegeven overwegingen van het Hof ligt besloten dat het Hof, gelet op hetgeen naar voren is gekomen omtrent de geestvermogens van de verdachte, heeft overwogen een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen doch daarvan heeft afgezien en een levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd omdat de verdachte als niet behandelbaar wordt aangemerkt en derhalve een groot recidivegevaar van de verdachte blijft uitgaan. De strafoplegging is, gelet daarop, onvoldoende gemotiveerd.

Immers, de enkele omstandigheid dat de verdachte thans niet behandelbaar is, brengt op zichzelf niet mee dat het gevaar dat van de verdachte bij verblijf in de vrije samenleving uitgaat - gelet op diens persoonlijkheid en diens in het verleden niet onder controle te krijgen drankmisbruik - na de tenuitvoerlegging van een tijdelijke gevangenisstraf niet op een andere wijze kan worden gekeerd, bijvoorbeeld door opname in de gesloten afdeling van een psychiatrische instelling, en dat dus een levenslange gevangenisstraf onvermijdelijk is. Daar komt bij hetgeen in de onderhavige zaak - geschraagd door een op verzoek van het Openbaar Ministerie uitgebracht rapport - is aangevoerd, kennelijk daartoe strekkende dat - gelet op de persoon van de verdachte - het gevaar dreigt dat de gevorderde levenslange gevangenisstraf ertoe leidt dat de verdachte in strijd met art. 3 EVRM in een mensonwaardige situatie terecht zal komen, terwijl 's Hofs arrest geen blijk geeft van een onderzoek terzake."

3.8. De onderhavige zaak vertoont een aantal mijns inziens wezenlijke verschillen. In de onderhavige zaak heeft het hof niet overwogen om een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof heeft integendeel geoordeeld dat slechts een levenslange gevangenisstraf het leed dat aan nabestaanden en slachtoffers is aangedaan kan vergelden. Daarnaast heeft het hof gewezen op het recidivegevaar en de omstandigheid dat verdachte praktisch onbehandelbaar is. Ik interpreteert de motivering van de Hoge Raad in HR 28 februari 2006 aldus dat volgens de Hoge Raad het Hof enkel heeft afgezien van het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf gelet op het grote recidivegevaar dat van de niet behandelbare verdachte zou blijven uitgaan. Alleen die factor zou het verschil uitmaken met de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf. Maar het recidivegevaar dat van een onbehandelbare verdachte uitgaat brengt niet noodzakelijk met zich dat slechts een levenslange gevangenisstraf dat gevaar kan bezweren. Gelet op het feit dat er op de Antillen geen adequate mogelijkheden waren om een gevangenisstraf ten uitvoer te leggen zonder het risico dat verdachte in een mensonwaardige situatie terecht zou komen had, zo begrijp ik de overwegingen van de Hoge Raad, het Hof zich meer moeite moeten getroosten om te onderzoeken of het recidivegevaar dat van verdachte uitgaat niet op andere wijze kon worden ingedamd.

3.9. De steller van het middel voert aan dat in deze zaak het hof de mogelijkheid om verdachte ter beschikking te stellen en om op die manier het recidivegevaar dat van hem uitgaat te bezweren ten onrechte terzijde heeft gelaten. Ik wijs er evenwel op dat het hof in zijn overwegingen erop heeft gewezen dat de verdachte al eerder ter beschikking is gesteld, dat die tbs 16 en een half jaar heeft geduurd, maar dat verdachte juist tijdens het proefverlof de bewezenverklaarde feiten op één na heeft begaan. Voorts heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de tbs op de verdachte geen gunstig effect heeft gehad, integendeel. Voorzover de steller van het middel aan het hof verwijt dat het de mogelijkheid van tbs over het hoofd heeft gezien mist het dus feitelijke grondslag. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat verdachte erin is geslaagd zich uiterlijk aan de tbs aan te passen en wel aldus, dat hem, zij het na verloop van een lange periode, proefverlof is verleend, terwijl in wezen het recidivegevaar in die periode alleen maar groter is geworden. Dat het hof onder deze omstandigheden heeft geoordeeld dat niet alleen de vergelding een levenslange gevangenisstraf vorderde, maar dat de oplegging van deze straf ook strekt tot bescherming van de samenleving acht ik niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering waarom het hof niet nogmaals aan verdachte tbs in plaats van een levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd, was het hof niet gehouden nu geen rechtsregel voorschrijft dat van een gevangenisstraf die recht doet aan de behoefte aan vergelding moet worden afgezien als een onbehandelbare verdachte ook ter beschikking kan worden gesteld.(8)

Het komt mij voor dat zelfs de ontwikkelingen op het gebied van de longstay binnen de terbeschikkingstelling hieraan niet afdoen. Ook de gewone terbeschikkingstelling diende al tot beveiliging van de samenleving. Een longstay-afdeling is niet meer dan een gespecialiseerde voorziening voor een specifieke doelgroep van langdurig zorg- en beveiligingsafhankelijke terbeschikkinggestelden die zeer langdurig aangewezen zijn op een beveiligde omgeving.(9) Het behandelaanbod verschilt in zoverre van de gewone terbeschikkingstelling dat het niet zozeer is gericht op de terugkeer in de maatschappij dan wel op aanvaarding van het verblijf en het instandhouden van een aanvaardbare kwaliteit van leven. Weliswaar voldoet verdachte, die immers als blijvend delictgevaarlijk moet worden beschouwd, aan het profiel van de terbeschikkinggestelden die in aanmerking komen voor plaatsing in een longstay-inrichting, maar het hof heeft mede gemeend recht te moeten doen aan de zwaarte van de door verdachte gepleegde feiten en de behoefte aan vergelding voor het daardoor teweeggebracht leed.

Aldus heeft het hof geen rechtsregel geschonden, noch de opgelegde straf onvoldoende gemotiveerd.

4. Het middel is vruchteloos voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.

5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 De levenslange gevangenisstraf mag zich de laatste decennia in een grote belangstelling verheugen. Ik wijs bijvoorbeeld op F.W. Bleichrodt, Een leven lang, De levenslange gevangenisstraf en de longstay in het kader van de terbeschikkingstelling in onderlinge samenhang bezien (oratie) Kluwer: Deventer 2006; W.F. van Hattum, de levenslange gevangenisstraf en de toevalsfactor, DD 2006, p. 755-776; P.M. Schuyt, Levenslang en TBS: een latrelatie, in Sancties, 2006, p. 143 e.v.en de in deze bijdragen opgenomen verdere verwijzingen.

2 Zie specifiek voor de levenslange gevangenisstraf F. Van Laanen, Levenslange gevangenisstraf in het sanctiestelsel van de eenentwintigste eeuw, in: Glijdende schalen (Liber amicorum J. De Hullu), p. 420 e.v.

3 Zie NLR 9/Schuld en 7/37a met verdere verwijzingen; HSR, p. 868.

4 Zo ook bijv. Jescheck, Lehrbuch, 5e druk, p. 23.

5 Aldus bezien volgt ook niet logischerwijs uit het beginsel "geen straf zonder schuld" dat de straf de mate van schuld niet zou mogen overschrijden. Schuld is een voorwaarde voor straf, maar geen maatstaf daarvoor. Anders lijkt bijv. F.W. Bleichrodt, Een leven lang, blz. 8, erover te denken.

6 De Hullu, Materieel strafrecht, derde druk, p. 205.

7 Zie over deze zaak mr. F. van Laanen, Levenslange gevangenisstraf en artikel 3 EVRM, in NJCM Bulletin 2006, p. 970 e.v.

8 Vgl. HR 13 december 1983, NJ 1984, 653.

9 Kamerstukken II 2004/05, 29452, nr. 35, Bijlage Longstay Beleidskader, p. 6.