Hoge Raad, 04-12-2007, BB6351, 02887/06
Hoge Raad, 04-12-2007, BB6351, 02887/06
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 december 2007
- Datum publicatie
- 4 december 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BB6351
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB6351
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2006:AX7374, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 02887/06
Inhoudsindicatie
1. Levenslange gevangenisstraf voor moord, van drie pogingen tot moord en van grof geweld tegen dieren in Twente. 2. Overschrijding redelijke termijn. Ad 1. Het Hof, dat zijn beslissing niet louter heeft gegrond op de omstandigheid dat verdachte thans niet behandelbaar is, heeft overwogen dat de mogelijkheid dat hij later misschien wel behandelbaar zou zijn niet in de weg staat aan de oplegging van een levenslange gevangenisstraf. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat verdachte “een levensgroot gevaar” voor de samenleving vormt indien hij op vrije voeten komt zonder effectief te zijn behandeld. Een zodanige behandeling heeft het Hof niet meer opportuun geacht nu een eerdere behandeling van verdachte i.h.k.v. een TBS gedurende 16,5 jaar geen enkel resultaat bleek te hebben gehad en de bewezenverklaarde delicten merendeels tijdens die behandeling zijn begaan en in ernst en frequentie zelfs zijn toegenomen, terwijl verdachte ook zelf heeft aangegeven van een dergelijke behandeling alleen maar slechter te zijn geworden. Daarnaast heeft het Hof meegewogen dat verdachte niet bereid was mee te werken aan symptoombestrijding met libidoremmende middelen. Gelet op e.e.a. is ’s Hofs oordeel dat een levenslange gevangenisstraf uit het oogpunt van maatschappijbeveiliging en vergelding onvermijdelijk is, niet onbegrijpelijk. Mede in het licht van hetgeen het Hof nog heeft overwogen omtrent de persoonlijkheid van verdachte, de aard en uitzonderlijke ernst van de delicten en de daardoor geschokte rechtsorde, is de strafoplegging toereikend gemotiveerd. Ad 2. Aangezien de aan verdachte opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de HR met dat oordeel volstaan.
Uitspraak
4 december 2007
Strafkamer
nr. 02887/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 juni 2006, nummer 21/006298-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 25 november 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 5 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "moord", 2 primair, 3 primair en 4 primair telkens opleverende "poging tot moord", 5 subsidiair "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" en 6 primair, 7 primair en 8 primair telkens opleverende "diefstal" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.J.M. van Denderen, advocaat te Hengelo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de opgelegde levenslange gevangenisstraf.
3.2. Het Hof heeft omtrent de strafoplegging overwogen:
"Verdachte is bij vonnis van 25 november 2005 door de rechtbank Almelo veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Tegen dit vonnis hebben zowel verdachte als het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal een levenslange gevangenisstraf geëist en namens verdachte heeft de raadsman het hof verzocht een tijdelijke gevangenisstraf met TBS op te leggen.
Over verdachte is gerapporteerd door P.K.J. Ronhaar en P.E. Geurkink, respectievelijk als psychiater en psycholoog verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: PBC). Zij concluderen in hun rapport van 2 november 2005 het volgende.
Uit het psychologisch onderzoek komt verdachte naar voren als een op intellectueel benedengemiddeld niveau functionerende man met een ernstige persoonlijkheidsstoornis met narcistische kernmerken en een hoge mate van psychopathie. Het meest in het oog springend bij zijn persoonlijkheidsstoornis is de seksuele prikkelhonger die zijn psychische leegte moet vullen. De psychische leegte moet bij verdachte voornamelijk gezien worden als een afwezigheid van stabiele (psychoseksuele) identiteit en een autonoom zelfgevoel. Daarbij is er op meer onbewust niveau sprake van een hoge mate van woede en agressie die uitgereageerd worden, voornamelijk naar zwakkeren en weerlozen (prooigerichte agressie). Dit neemt vaak de vorm aan van extreem seksueel sadistische en bizarre fantasieën en handelingen ten opzichte van dieren. Verder vallen het gebrek aan empathie, het onvermogen om gevoelens te herkennen of onder woorden te brengen en de afwezigheid van mogelijkheden tot gezonde emotionele hechting op. Hierdoor heeft verdachte geen zicht op zijn gevoelens van agressie, seksuele opwinding en woede. Hij kan er ook nauwelijks tussen differentiëren; het is er en moet uitgeleefd worden. Het voorgaande is nauwelijks goed tot uitdrukking te brengen binnen het classificatiesysteem van de DSM-IV, gezien het bizarre en extreme van zijn pathologie. Volgens de DSM-IV classificatie is er sprake van parafilie NAO in combinatie met een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De thans meest in het oog springende stoornis ligt op het gebied van de seksualiteit. Bij verdachte is er op dat gebied sprake van een zeer ernstige afwijking die zich in diverse gedaantes kan voordoen of heeft voorgedaan. Verdachte is polymorf pervers. In de loop der jaren heeft zich dat geuit in steeds extremere vormen van seksueel gedrag. Bij verdachte is er sprake van een ernstige psychopathie.
Verdachte kan gezien de aard en ernst van zijn stoornis niet goed in staat worden geacht zelfstandig dit patroon van uitleven duurzaam te doorbreken. De kans dat verdachte - onbehandeld - zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan seksueel-agressieve delicten wordt dan ook bijzonder groot geacht. De stoornissen zijn onverminderd aanwezig en verdachte heeft hier geen inzicht in. De recidivekans wordt zeer hoog geacht.
De feiten kunnen hem slechts in verminderde mate worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande adviseert het PBC tot een TBS met bevel tot verpleging. Verdachtes behandelbaarheid is vanwege de aard en ernst van zijn stoornis, zijn neiging en vermogen tot schijnaanpassing en de lange duur van eerdere behandelpogingen mogelijk beperkt.
Ter terechtzitting zijn als deskundigen de opstellers van voormeld rapport gehoord. De deskundige Geurkink heeft onder meer het volgende verklaard:
"Betrokkene is voortdurend op zoek naar prikkels om zijn leegte te vullen. Hij gaat steeds op zoek naar zwaardere prikkels. Het plegen van steeds zwaardere strafbare feiten past daarbij. Bij betrokkene is sprake van een hoop basale woede en agressie, vermengd met lust. Volgens mij is het heel moeilijk de leegte die bij betrokkene bestaat, te vullen. Ik zou niet goed weten welk type behandeling daar succes in zou hebben. Het zit hem bij betrokkene in de ernst van de pathologie. Er is bij betrokkene sprake van een vroege vermenging van lust en woede. Het is moeilijk deze adequaat te behandelen; het blijft dan bij symptoombestrijding.
In het rapport over betrokkene hebben wij geadviseerd TBS met dwangverpleging op te leggen omdat wij willen voorkomen dat verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert; dan is hij een gevaar voor de maatschappij. De prognose voor betrokkene is slecht. Er is thans geen behandeling voor betrokkenes problematiek beschikbaar. Alleen wetenschappelijk gezien, bestaat er altijd de kans dat er in de toekomst wellicht nieuwe behandelmogelijkheden zullen worden ontwikkeld."
De deskundige Ronhaar heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
"De behandelbaarheid bij psychopathie is heel beperkt. Betrokkene is ook niet geneigd tot verbetering; hij herkent het probleem niet. Hij is niet uit op behandeling. Betrokkene heeft last van hyperseksualiteit. Soms kan dan gewerkt worden met libidoremmende middelen. Die middelen kunnen de aandrang verminderen. Ik weet niet of dat bij betrokkene resultaat zal hebben. Ik verwacht echter niet dat verdachte hier aan zal meewerken.
Er is bij betrokkene niet alleen sprake van een seksuele aandrang; er zijn veel meer factoren die het recidiverisico meebepalen. Het is ook niet zo dat dergelijke middelen altijd succes hebben. De prikkelhonger bij betrokkene is groot. De libidoremmende middelen kunnen de aandrang verminderen, maar de prikkel blijft bestaan. Ik denk niet dat die middelen het probleem zullen oplossen.
Betrokkene is zeer ernstig gestoord, ook nu nog. Ik ben er niet gerust op dat het op zijn 65e anders zal zijn, of zal zijn verbeterd. Naar mijn mening heeft betrokkene geen functionerend geweten. In alle gesprekken die ik met hem heb gehad, viel mij op dat alleen zijn eigen belang een rol speelt. Hij heeft geen wroeging, spijt of berouw. Betrokkene heeft geen last van het lijden van zijn slachtoffers. Betrokkene heeft een ernstige mate van psychopathie die in zijn leven eerder lijkt te zijn toegenomen, dan afgenomen. Ik heb bij hem niet de verwachting dat dat zal verminderen."
Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard niet mee te willen werken aan het gebruiken van medicijnen die zijn seksuele aandrang zouden kunnen remmen.
Op grond van de deskundigenrapportage en de ter zitting afgelegde verklaringen van de deskundigen komt het hof tot het oordeel dat de feiten verdachte niet volledig kunnen worden toegerekend.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hoewel de deskundigen stellen dat verdachte praktisch onbehandelbaar is, dit pas kan worden vastgesteld nadat het ook daadwerkelijk is gebleken.
Het hof merkt hieromtrent op dat de raadsman met deze stelling voorbij gaat aan het feit dat verdachte reeds 16 1/2 jaar onder een TBS-regime heeft geleefd en voorts dat verdachte de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van feit 7, heeft gepleegd in zijn laatste TBS-jaren. Het hof is derhalve van oordeel dat er van uit mag worden gegaan dat verdachte realistisch gezien onbehandelbaar is, doch dat dit, uitsluitend wetenschappelijk gezien, volgens de deskundigen niet geheel uitgesloten kan worden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niets heeft geleerd in zijn TBS-periode.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, en overweegt daartoe als volgt:
Verdachte heeft in de nacht van 27 juni op 28 juni 2003 in het Volkspark te Enschede [slachtoffer 1], een gewezen onderwijzer, die een zwervend bestaan leidde, vermoord. In de twee dagen voorafgaande aan de moord heeft bij verdachte het plan post gevat om [slachtoffer 1] te doden. Verdachte heeft voordat hij de daad pleegde twee rondjes door het park gelopen om er zeker van te zijn dat er verder niemand getuige zou kunnen zijn. Hij heeft ook het slachtoffer geruime tijd geobserveerd en gewacht tot hij in slaap was. Vervolgens is verdachte naar het slachtoffer gelopen en heeft hij hem op meerdere plekken gestoken en hij heeft terwijl het slachtoffer nog leefde, diens geslachtsdelen weggesneden. [Slachtoffer 1] is aan dodelijk bloedverlies en ernstige weefselschade door de steekverwondingen uiteindelijk overleden. Toen het slachtoffer het mes uit zijn borst wilde trekken is verdachte in een worsteling met hem geraakt om het mes af te pakken. Het slachtoffer moet een gruwelijke doodsstrijd, die naar zeggen van verdachte ten minste een kwartier geduurd heeft, hebben gehad. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in die doodsstrijd heeft achtergelaten. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat het slachtoffer nog spartelde toen hij hem achterliet.
In de zomer van 2002 heeft verdachte gepoogd drie verschillende mensen om het leven te brengen met een messteek. Verdachte is de slachtoffers op onverhoedse wijze genaderd en heeft met zijn mes gestoken om hen, naar zijn eigen zeggen, zwak te maken zodat hij vervolgens zijn gang kon gaan. Het feit dat deze drie slachtoffers niet aan de verwondingen zijn overleden is niet aan verdachte te danken. Alle drie de slachtoffers hadden veel bloedverlies. Verdachte heeft de slachtoffers ieder een levensbedreigende verwonding toegebracht. Hij heeft zich vervolgens van de plaats van het misdrijf verwijderd en de slachtoffers hulpeloos achtergelaten.
Voornoemde feiten hebben de rechtsorde zeer geschokt en veel onrust met zich meegebracht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd last hebben van psychische gevolgen. Dat dit in onderhavige zaak niet anders is, blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] van oktober 2005 blijkt dat hij nog steeds heel emotioneel is. Hij heeft nog steeds pijn aan zijn zij en heup en heeft grote littekens op zijn lichaam. Omdat [slachtoffer 2] door hetgeen verdachte hem heeft aangedaan erg is veranderd, is zijn huwelijk kapot gegaan. [Slachtoffer 2] heeft tot een jaar na het delict niet normaal kunnen slapen. In het dagelijks leven is hij vereenzaamd, geïsoleerd en durft hij nauwelijks naar buiten.
Uit de verklaring van [slachtoffer 3] van april 2005 komt naar voren dat hij lange tijd erg onzeker is geweest en bang is geweest om alleen de straat op te gaan. Hij heeft psychiatrische hulp moeten zoeken. Deze heeft hem uiteindelijk over zijn onzekerheid en angst heen geholpen.
Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 4] van oktober 2005 blijkt onder meer dat zij na het delict heel angstig is geworden; zij zag in iedereen een potentiële moordenaar. Zij durfde haar huis niet meer uit. In het voorjaar van 2004 is het leven van [slachtoffer 4] weer in rustiger vaarwater gekomen, alhoewel zij soms nog angst- en paniekaanvallen heeft. Door het delict heeft [slachtoffer 4] een jaar studievertraging opgelopen. Ruim drie jaar na het delict zegt [slachtoffer 4] dat zij in zekere zin altijd bang zal blijven, vooral in het donker. Zij is niet meer zo vrij in haar doen en laten als zij was en zij zal nooit meer dezelfde zijn die zij was.
Naast voornoemde feiten welke zijn gepleegd jegens mensen, heeft verdachte ook op een gruwelijke en weerzinwekkende wijze zijn lust en agressie op dieren gebotvierd. Hij heeft vele dieren verwond, gedood en bij verschillende dieren stukken vlees of geslachtsorganen weggenomen om naar eigen zeggen thuis op te eten of er seksuele experimenten mee te doen. Verdachte heeft de dieren met zijn mes bewerkt en verminkt en heeft die dieren zinloos laten lijden. Deze strafbare feiten hebben niet alleen grote onrust teweeggebracht bij de eigenaren van de dieren, doch ook bij derden in de wijde omgeving, getuige een burgerwacht die is opgericht om meer dierenleed te voorkomen. Aldus is grote maatschappelijk onrust ontstaan.
Verdachte is in 1986 veroordeeld voor een poging tot verkrachting tot een gevangenisstraf van zes maanden en TBS. In het kader van die TBS is verdachte van april 1987 tot december 2003, derhalve zo'n 16 1/2 jaar, behandeld. Desondanks heeft verdachte - tijdens het proefverlof in de laatste periode van zijn TBS - één moord en een drietal pogingen tot moord gepleegd. Tevens heeft hij op gruwelijke wijze dieren verminkt en gedood.
Voorts is duidelijk dat verdachte, zo blijkt uit de rapportage van het PBC en de verklaringen ter terechtzitting van de deskundigen, een levensgroot gevaar is voor de samenleving. Voor het hof staat vast dat hij een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van mens en dier. Klaarblijkelijk heeft de 16 1/2 jaar durende behandeling van verdachte in het kader van de eerder opgelegde terbeschikkingstelling in dit opzicht géén effect gesorteerd. In tegendeel, de frequentie en de ernst van de strafbare feiten zijn toegenomen. Verdachte verklaart zelf ter zitting dat hij in de TBS alleen maar slechter is geworden.
De deskundigen hebben verklaard dat er nu geen behandeling voor verdachte is, maar dat zij theoretisch gezien niet kunnen uitsluiten dat de wetenschap ooit wel een behandelmogelijkheid zal ontwikkelen. Volgens de deskundigen zou deels een symptoombestrijding met libidoremmende middelen mogelijk kunnen zijn. Verdachte heeft echter aangegeven aan zo'n behandeling niet te willen meewerken.
Al het voorgaande overziende komt het hof tot het oordeel dat slechts één straf in aanmerking komt: een levenslange gevangenisstraf. Die straf biedt meer zekerheid dat de samenleving gevrijwaard blijft van het gevaar dat deze verdachte vormt voor mens en dier dan TBS met dwangverpleging.
Die straf wordt verdachte opgelegd ter vergelding van het leed dat hij zijn slachtoffers en de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft aangedaan en dient voorts ter bescherming van de maatschappij tegen het grote (recidive)gevaar dat van verdachte uitgaat.
Andere, voldoende effectieve mogelijkheden hiertoe ziet het hof niet.
De omstandigheid dat de thans bewezen verklaarde feiten verdachte niet volledig kunnen worden toegerekend, geeft het hof geen aanleiding tot het nemen van een andere beslissing."
3.3. Ter toelichting op de motiveringsklacht heeft de verdachte aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat hij thans niet behandelbaar is, nog niet meebrengt dat het gevaar, dat van hem uitgaat na terugkeer in de vrije samenleving na de tenuitvoerlegging van een tijdelijke gevangenisstraf, de oplegging van een levenslange gevangenisstraf onvermijdelijk maakt, aangezien dat gevaar alsdan ook op een andere wijze kan worden gekeerd, bijvoorbeeld door het ondergaan van de maatregel van TBS.
3.4. Het Hof, dat zijn beslissing niet louter heeft gegrond op de omstandigheid dat de verdachte thans niet behandelbaar is, heeft overwogen dat de mogelijkheid dat hij later misschien wel behandelbaar zou zijn niet in de weg staat aan de oplegging van een levenslange gevangenisstraf. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat de verdachte "een levensgroot gevaar" voor de samenleving vormt indien hij op vrije voeten komt zonder effectief te zijn behandeld. Een zodanige behandeling heeft het Hof niet meer opportuun geacht nu een eerdere behandeling van de verdachte in het kader van een ter beschikkingstelling gedurende zestien en een half jaar geen enkel resultaat bleek te hebben gehad en de bewezenverklaarde delicten merendeels tijdens die behandeling zijn begaan en in ernst en frequentie zelfs zijn toegenomen, terwijl de verdachte ook zelf heeft aangegeven van een dergelijke behandeling alleen maar slechter te zijn geworden. Daarnaast heeft het Hof meegewogen dat de verdachte niet bereid was mee te werken aan symptoombestrijding met libidoremmende middelen.
3.5. Gelet op een en ander is het oordeel van het Hof dat een levenslange gevangenisstraf uit een oogpunt van maatschappijbeveiliging en vergelding onvermijdelijk is, niet onbegrijpelijk. Mede in het licht van hetgeen het Hof nog heeft overwogen omtrent de persoonlijkheid van de verdachte, de aard en uitzonderlijke ernst van de delicten en de daardoor geschokte rechtsorde, is de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 27 juni 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Aangezien de aan de verdachte opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 4 december 2007.
Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.