Hoge Raad, 04-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:803, 19/04630
Hoge Raad, 04-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:803, 19/04630
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 juni 2024
- Datum publicatie
- 4 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:803
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:455
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2013:1881
- Zaaknummer
- 19/04630
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak medeplegen invoer van grote hoeveelheid cocaïne (art. 2.A Opiumwet), medeplegen voorbereiding van cocaïnetransport (art. 10a Opiumwet) en medeplegen vervoeren van cocaïne (art. 2.B Opiumwet) in 2007. Art. 359a Sv. Bewijsuitsluiting wegens ontbreken van mogelijkheid van contra-expertise op de grond dat in container aangetroffen materiaal vroegtijdig is vernietigd, waardoor geen tegenonderzoek meer mogelijk is. Moeten stukken (onderzoek NFI m.b.t. in container aangetroffen materiaal) en verklaringen van bewijs worden uitgesloten?
HR: Om redenen vermeld in CAG en HR:2014:1451 slaagt middel. CAG: In HR:2014:1451 (zaak medeverdachte) slaagde middel met zelfde strekking. HR overwoog dat ’s hofs oordeel dat rapporten en verklaringen moeten worden aangemerkt als ‘resultaten van onderzoek die door verzuim zijn verkregen’ a.b.i. art. 359a.1.b Sv ontoereikend is gemotiveerd, nu omstandigheid dat a.g.v. enig verzuim het voor verrichten van tegenonderzoek bestemde materiaal in het ongerede is geraakt, niet meebrengt dat verkrijging van voornoemd bewijsmateriaal als ‘resultaat’ van dat in het ongerede raken en reeds op die grond als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Tegen deze achtergrond is ‘s hofs oordeel dat ‘met vernietigen van alle monsters inbreuk [is] gemaakt op fundamenteel element van verdachtes recht op eerlijk proces a.b.i. art. 6.1 EVRM, meer i.h.b. van daarin vervat beginsel van equality of arms’, niet z.m. begrijpelijk.
Volgt vernietiging en verwijzing. Vervolg op HR:2021:161. Samenhang met HR:2021:162, HR:2015:1502, HR:2015:1498, HR:2015:1496 en HR:2014:1451.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04630
Datum 4 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 april 2013, nummer 20-000225-10, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het hof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de in het arrest genoemde stukken en verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal en het in die conclusie genoemde arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1451.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2024.