Hoge Raad, 02-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:162, 19/04632
Hoge Raad, 02-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:162, 19/04632
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 februari 2021
- Datum publicatie
- 2 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:162
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1008
- Zaaknummer
- 19/04632
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak medeplegen invoer van grote hoeveelheid cocaïne (art. 2.A Opiumwet), medeplegen voorbereiding van cocaïnetransport (art. 10a Opiumwet) en medeplegen vervoeren van cocaïne (art. 2.B Opiumwet) in 2007. Bewijsuitsluiting wegens ontbreken van mogelijkheid van contra-expertise op de grond dat in container aangetroffen materiaal vroegtijdig is vernietigd, waardoor geen tegenonderzoek meer mogelijk is. Dienen stukken (onderzoek NFI m.b.t. in container aangetroffen materiaal) van bewijs te worden uitgesloten? HR: Op redenen vermeld in ECLI:NL:HR:2014:1451 slaagt middel. ECLI:NL:HR:2014:1451: ’s Hofs oordeel dat rapporten en verklaringen moeten worden aangemerkt als ‘resultaten van onderzoek die door verzuim zijn verkregen’ a.b.i. art. 359a.1.b Sv is ontoereikend gemotiveerd, nu omstandigheid dat a.g.v. enig verzuim het voor verrichten van tegenonderzoek bestemde materiaal in het ongerede is geraakt, niet meebrengt dat verkrijging van voornoemd bewijsmateriaal als ‘resultaat’ van dat in het ongerede raken en reeds op die grond als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Tegen deze achtergrond is ‘s hofs oordeel dat “met vernietigen van alle monsters inbreuk [is] gemaakt op fundamenteel element van verdachtes recht op eerlijk proces a.b.i. art. 6.1 EVRM, meer i.h.b. van daarin vervat beginsel van ‘equality of arms’”, is niet z.m. begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG gaat ambtshalve in op processuele voorvraag of cassatieberoep OM ex art. 433.1 Sv aan verdachte in persoon had moeten worden aangezegd. Samenhang met 19/04630 en ECLI:NL:HR:2014:1451.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04632
Datum 2 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 april 2013, nummer 20/000190-10, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de in het arrest genoemde stukken van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad op 17 juni 2014 heeft uitgesproken in de zaak ECLI:NL:HR:2014:1451.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2021.