Home

Hoge Raad, 07-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:626, 19/03282

Hoge Raad, 07-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:626, 19/03282

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 april 2020
Datum publicatie
7 april 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:626
Formele relaties
Zaaknummer
19/03282

Inhoudsindicatie

Cassatie in het belang van de wet. Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (DNA-V). Bezwaarschrift van een veroordeelde minderjarige tegen het bepalen en het verwerken van zijn DNA-profiel. Moet de minderjarigheid van de veroordeelde t.t.v. het plegen van het misdrijf worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van de uitzonderingsgrond a.b.i. art.2.1.b Wet DNA-V? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BC8234 m.b.t. de beoordeling van een bezwaarschrift van een t.t.v. het misdrijf minderjarige. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van “bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd” de omstandigheid dat veroordeelde t.t.v. het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde t.t.v. het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven. Rb heeft geoordeeld dat in het door de wetgever beoogde systeem van ruime afname van DNA-materiaal slechts plaats is voor de twee in art. 2.1.b. Wet DNA-V genoemde uitzonderingen en dat er geen ruimte is voor een generieke uitzondering voor minderjarigen. Verder heeft Rb geoordeeld dat die wettelijke uitzonderingen zich i.c. niet voordoen en dat de enkele jonge leeftijd en het feit dat veroordeelde first offender is op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat DNA-onderzoek in dit geval niet gerechtvaardigd is. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/03282 CW

Datum 7 april 2020

ARREST

op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2019, nummer RK 19/147, in de zaak

van

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,

hierna: de veroordeelde.

1 De beschikking van de rechtbank

Bij de beschikking van de rechtbank is het bezwaarschrift van de veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel ongegrond verklaard.

2 Het cassatieberoep

De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank.

3 Waar het in deze zaak om gaat

Deze zaak gaat over de beoordeling van een bezwaarschrift van een veroordeelde minderjarige tegen het bepalen en het verwerken van zijn DNA-profiel. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de rechter bij die beoordeling de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het begaan van het misdrijf moet betrekken.

Op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) beveelt de officier van justitie dat van een veroordeelde wegens een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten celmateriaal wordt afgenomen voor het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel (artikel 2 lid 1 van de Wet). Daarop kan een uitzondering worden gemaakt als redelijkerwijs aannemelijk is dat dat niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde, gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd (artikel 2 lid 1, onder b, van de Wet). De Wet maakt daarbij geen onderscheid tussen minderjarige en meerderjarige veroordeelden. Tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel kan een bezwaarschrift worden ingediend bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen (artikel 7 lid 1 van de Wet).

In de onderhavige zaak gaat het om een minderjarige die is veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting in een schoolgebouw. Hij heeft samen met anderen in een toiletpot open vuur in aanraking gebracht met toiletpapier dat was overgoten en doordrenkt met spiritus. Als gevolg daarvan is een toiletruimte op de tweede etage van het schoolgebouw volledig verbrand. De rechtbank heeft de veroordeelde een leerstraf voor de duur van 35 uren en een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren opgelegd. De officier van justitie heeft naar aanleiding van deze veroordeling het hiervoor bedoelde bevel tot afname van celmateriaal gegeven. De veroordeelde heeft tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel een bezwaarschrift ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat de hiervoor genoemde uitzonderingen zich in de onderhavige zaak niet voordoen. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft gevorderd deze beslissing in het belang van de wet te vernietigen.

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Juridisch kader

6 Beoordeling van het cassatiemiddel

7 Beslissing