Rechtbank Noord-Nederland, 19-04-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2864, 165546
Rechtbank Noord-Nederland, 19-04-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2864, 165546
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 april 2019
- Datum publicatie
- 4 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2019:2864
- Zaaknummer
- 165546
Inhoudsindicatie
Art. 1:262b BW. De moeder dient zorg te dragen voor gesprek tussen minderjarige en jeugdzorgwerker. Noodzaak tot aanwezigheid (vertrouwens)persoon volgt niet uit de Jeugdwet.
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/165546 / FJ RK 19-164 en C/165613 / FJ RK 19-180
datum uitspraak: 19 april 2019
beschikking kinderrechter
in de zaak van
[naam] , hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] .
en
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Leeuwarden,
betreffende
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .
1 Het procesverloop
De moeder heeft bij brief van 15 februari 2019 verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 7 februari 2019 vervallen te verklaren en om de maatregel te schorsen, totdat op het verzoek is beslist.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 februari 2019, welke als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, de beslissing op de verzoeken tot vervallen verklaring en schorsing van de schriftelijke aanwijzing aangehouden.
De GI heeft bij verzoekschrift van 21 februari 2019, ingekomen bij de griffie op 21 februari 2019 primair verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 7 februari 2019 te bekrachtigen. Subsidiair heeft de GI verzocht om beoordeling van een geschil in het kader van de ondertoezichtstelling.
Nadien heeft de kinderrechter kennisgenomen van:
- een brief van de GI van 14 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 15 maart 2019;
- een brief met bijlage van de GI van 20 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2019;
- een brief met bijlage (de machtiging van de heer H. Berndsen) van de moeder van 21 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 22 maart 2019;
- een brief van de GI van 26 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 26 maart 2019;
- een brief van de heer H. Berndsen van 27 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 28 maat 2019.
Op 29 maart 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar gemachtigde de heer H. Berndsen,
- namens de GI, [naam jeugdzorgwerker] en [naam jeugdzorgwerker] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
Ter zitting heeft de GI het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
2 De feiten 2.1. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 6 maart 2019 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 7 maart 2020.
Bij beschikking van 14 december 2019 heeft de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] aangehouden en aanleiding gezien om een onderzoek in te laten stellen door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP).
De GI heeft op 7 februari 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:
"De moeder dient er zorg voor te dragen dat de gezinsvoogden [de minderjarige] kunnen spreken zonder de aanwezigheid van de moeder of van een vertrouwenspersoon uit het netwerk van de moeder. De GI gaat er vanuit dat de moeder [de minderjarige] op vrijdag 22 februari om 15:00 uur kan spreken. De GI staat er te allen tijde voor open om het gesprek wat met [de minderjarige] zal plaatsvinden met u voor te bespreken. Het is echter, gezien de problematiek in deze, geen optie voor de GI om mee te gaan in de door de moeder aan een gesprek gestelde voorwaarden."
3 De verzoeken
Het verzoek van de moeder 3.1. De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van 7 februari 2019 van de GI geheel vervallen te verklaren. Namens de moeder wordt gesteld dat een schriftelijke aanwijzing slechts kan worden verleend indien er sprake is van een plan van aanpak, waarmee de gezaghebbende ouder niet instemt of waaraan zij onvoldoende medewerking verleent. De moeder constateert dat het plan van aanpak er niet in voorziet dat de GI met [de minderjarige] spreekt. Dit maakt dat de schriftelijke aanwijzing onrechtmatig is verleend.
Er heeft eenmaal eerder een 'kennismakingsgesprek' tussen [de minderjarige] en de gezinsvoogd plaatsgevonden in het bijzijn van oma, maar dit verliep anders dan dat was voorgehouden. Dit gesprek betrof geen kennismakingsgesprek; er werken specifieke vragen met betrekking tot haar biologische vader op [de minderjarige] geprojecteerd. Nadien werd er door de gezinsvoogd beweerd dat [de minderjarige] bepaalde dingen zou hebben verteld, maar dat heeft zij niet verteld. Dit maakt dat de moeder alle gesprekken met de GI ook opneemt.
Het is voor de moeder evident dat de GI de plicht heeft om contact te hebben met [de minderjarige] , maar tegelijkertijd mag dit geen belasting of bron van stress voor haar vormen. De plicht tot contact, betekent niet zondermeer contact met [de minderjarige] alleen. [de minderjarige] heeft recht op aanwezigheid van een (erkende) vertrouwenspersoon en zij geeft zelf aan dit ook graag te willen. Mogelijk kan Zorgbelang of het Advies- en Klachtbureau Jeugdzorg (AKJ) als vertrouwenspersoon fungeren voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft recent alleen gesproken met [naam psycholoog] (NIFP). Dat gesprek is spelenderwijs verlopen en ging goed.
De verzoeken van de GI
De GI heeft primair verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 7 februari 2019 te bekrachtigen. Subsidiair heeft de GI verzocht om in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat er een kindgesprek met [de minderjarige] plaatsvindt.
De GI constateert dat zij ernstig wordt belemmerd in haar wettelijke taakuitvoering, omdat zij het onder toezicht gestelde kind, [de minderjarige] , tot op heden niet vrijelijk heeft kunnen spreken. Er zijn vele vergeefse pogingen ondernomen om een gesprek tussen [de minderjarige] en de gezinsvoogd te laten plaatsvinden. De moeder twijfelt sterk aan de deskundigheid van de gezinsvoogden ten aanzien van het voeren van kindgesprekken en stelt (in dat verband) continu voorwaarden, voordat zij haar medewerking wil verlenen.
De moeder is gezien haar problemen (en angsten) niet in staat om de GI de regie te laten voeren. De moeder wil de controle behouden. Hierdoor legt de moeder onnodig veel druk op de situatie. [de minderjarige] zou, volgens de moeder, niet alleen met de gezinsvoogd willen spreken of alleen in het bijzijn van een door haar gewenste vertrouwenspersoon. Voor de GI is het onaannemelijk dat deze gevoelens en uitspraken, gezien haar leeftijd, voortkomen uit [de minderjarige] eigen intrinsieke wens en authentieke gedachten. Het is niet [de minderjarige] haar wil die hier tot uiting komt, maar de angst van de moeder. [de minderjarige] is gezien haar jonge leeftijd volkomen afhankelijk van de moeder en haar wordt geen enkele ruimte gegeven om een eigen mening te vormen, laat staan om deze te uiten.
In juli 2018 heeft de gezinsvoogd met [de minderjarige] gesproken. Op verzoek van de moeder, was oma (moederszijde) bij het gesprek aanwezig. Tijdens dit gesprek was er bij [de minderjarige] zichtbaar een enorme druk aanwezig om 'het juiste' te zeggen. Het is daarom van belang om [de minderjarige] alleen te kunnen spreken.
Meerdere malen is aan de moeder uitgelegd hoe het gesprek met [de minderjarige] eruit komt te zien. Dit zijn geen 'zware' gesprekken, maar het helpt de gezinsvoogd wel om zicht te krijgen op de situatie, de persoonlijkheid, ontwikkeling en beleving van [de minderjarige] .
De GI constateert dat er niet alleen sprake is van de belemmering van haar wettelijke taakuitvoering, maar ook dat de moeder, door de opstelling, [de minderjarige] een fundamenteel kinderrecht onthoudt: namelijk het recht om haar mening vrijelijk te uiten binnen de ondertoezichtstelling (artikel 12 IVRK). Dit alles maakt dat de GI verzoekt om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen, dan wel op basis van de geschillenregeling te beslissen dat de GI het recht heeft om [de minderjarige] alleen te spreken.