Home

Hoge Raad, 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:939, 16/01432

Hoge Raad, 19-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:939, 16/01432

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 mei 2017
Datum publicatie
19 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:939
Formele relaties
Zaaknummer
16/01432

Inhoudsindicatie

Erfrecht. Procesrecht. Vordering tot verdeling van beneficiair aanvaarde nalatenschap waarvan de vereffening niet is voltooid. Art. 4:202 lid 1, onder a, BW. Stelplicht. Regie van de rechter. Art. 22 Rv.

Uitspraak

19 mei 2017

Eerste Kamer

16/01432

LZ/AR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,

EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. C.G.A. van Stratum,

t e g e n

[verweerder] ,wonende te [woonplaats] ,

VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] , [verweerder] en [betrokkene 1] .

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 257334/HA ZA 08-2231 van de rechtbank Utrecht van 28 januari 2009, 21 april 2010, 1 september 2010, 24 november 2010 en 2 mei 2012;

b. de arresten in de zaak 200.113.479 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014, 9 juni 2015 en 10 november 2015.

De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof 9 juni 2015 en 10 november 2015 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [betrokkene 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, in het geding in cassatie niet verschenen. [verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot referte.

De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De moeder van [eiser] , [verweerder] en [betrokkene 1] is op 4 januari 2005 overleden. Hun vader is vooroverleden. [eiser] , [verweerder] en [betrokkene 1] zijn de enige erfgenamen van hun moeder.

3.2.1

In dit geding heeft [verweerder] in conventie tegen [eiser] en [betrokkene 1] diverse vorderingen ingesteld die betrekking hebben op de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. In reconventie heeft [eiser] vorderingen ingesteld tegen (alleen) [verweerder] , die eveneens betrekking hebben op die verdeling.

3.2.2

De rechtbank heeft de vorderingen in conventie en in reconventie gedeeltelijk toegewezen.

3.2.3

[eiser] en [betrokkene 1] hebben hoger beroep ingesteld tegen beslissingen van de rechtbank in conventie. [eiser] heeft tevens hoger beroep ingesteld tegen in reconventie gegeven beslissingen. [verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft overwogen dat [betrokkene 1] in eerste aanleg in reconventie geen procespartij was en niet betrokken is in het hoger beroep tegen in reconventie gegeven beslissingen; het hof heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld [betrokkene 1] op de voet van art. 118 Rv op te roepen (tussenarrest van 4 maart 2014).

[betrokkene 1] is daarop ook verschenen in het door [eiser] ingestelde hoger beroep tegen door de rechtbank in reconventie gegeven beslissingen.

3.2.4

Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd, [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in conventie, en [eiser] en [betrokkene 1] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen in reconventie, waaronder telkens begrepen de in hoger beroep bij wege van eisvermeerdering ingestelde vorderingen. Daartoe heeft het hof, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.

[verweerder] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.16). [eiser] en [betrokkene 1] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Dit betekent dat de nalatenschap op grond van art. 4:195 lid 1 BW volgens afdeling 3 van titel 6 van boek 4 BW moet worden vereffend en dat alle erfgenamen vereffenaar zijn. Gesteld noch gebleken is dat de vereffening is voltooid. Er zijn in elk geval nog niet betaalde schulden van de nalatenschap. (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.17)

Het hof overweegt ambtshalve dat art. 4:222 BW bepaalt dat gedurende de vereffening van titel 7 van boek 3 BW slechts van toepassing zijn de art. 166, 167, 169, 170 lid 1 en 194 lid 2. Daaruit vloeit voort dat het gedurende de vereffening niet mogelijk is dat een deelgenoot op grond van art. 3:185 BW vordert dat de rechter de wijze van verdeling gelast of de verdeling vaststelt. Dat betekent dat de rechter partijen, zolang de vereffening niet is voltooid, ambtshalve niet-ontvankelijk moet verklaren in hun vorderingen voor zover die strekken tot verdeling en de bij die verdeling nodige toerekening van schulden op het aandeel van de deelgenoot-schuldenaar. (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.19) Het hof zal mede ter voorkoming van een verrassingsbeslissing partijen gelegenheid geven zich hierover uit te laten (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.21).

Voor voltooiing van de (lichte) vereffening is nodig dat een boedelbeschrijving wordt opgemaakt, per brief de bekende schuldeisers worden opgeroepen en de vorderingen worden voldaan. Vast staat dat niet, althans niet geheel aan al deze verplichtingen is voldaan. In elk geval heeft geen voldoening van alle vorderingen plaatsgehad. Dat de schuldeiser tevens erfgenaam is doet niet af aan de verplichting van de erfgenamen de nalatenschap overeenkomstig de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW te vereffenen. De vereffening is niet voltooid. (eindarrest, rov. 2.3)

De erfgenamen hebben niet verklaard dat zij voornemens zijn op korte termijn de vereffening te voltooien of het ertoe te leiden dat ondanks de geschillen tussen de erfgenamen toch de vereffening kan worden afgerond. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de zaak in afwachting van de voltooiing van de vereffening aan te houden of te beslissen op de vorderingen onder opschortende voorwaarde van voltooiing van de vereffening. (eindarrest, rov. 2.4)

4 Beoordeling van het middel in het principale beroep

5 Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep

6 Beslissing