Home

Hoge Raad, 06-03-2007, AZ6165, 01889/06

Hoge Raad, 06-03-2007, AZ6165, 01889/06

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid vordering benadeelde partij als erfgenaam en als bewindvoerder. De wetgever heeft buiten het zich hier niet voordoende geval van art. 51a.2 Sv niet de mogelijkheid willen openen dat i.g.v. overlijden van het slachtoffer de erfgenamen zich ex art. 51a.1 Sv in het strafproces voegen t.z.v. door het slachtoffer geleden schade (HR LJN AS9225). Die schade is door de wetgever wat die erfgenamen betreft niet als rechtstreekse schade ex art. 51 Sv beschouwd. Vzv. het hof heeft geoordeeld dat X als benadeelde partij kon worden ontvangen als erfgenaam van slachtoffer Y, is dat daarom onjuist. Vzv. het hof heeft geoordeeld dat X als benadeelde partij kon worden ontvangen als bewindvoerder van het slachtoffer Y, heeft het miskend dat het bewind ex art. 1:449.1 BW is geëindigd door de dood van Y. Het hof had X niet-ontvankelijk dienen te verklaren in zijn vordering vzv. betrekking hebbend op de door Y geleden schade.

Uitspraak

6 maart 2007

Strafkamer

nr. 01889/06

SY/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 2005, nummer 23/002885-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 12 maart 2004 - de verdachte ter zake van "verduistering" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.H.R. Smit, advocaat te Amstelveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor zover daarbij de vordering van de benadeelde partij is toegewezen en de verdachte naar aanleiding van die vordering betalingsverplichtingen zijn opgelegd, [betrokkene 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding en het beroep voor het overige zal verwerpen.

3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het derde middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte [betrokkene 1] heeft ontvangen in zijn vordering als benadeelde partij.

4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 29 juli 2000 te Haarlem opzettelijk schilderijen toebehorende aan [betrokkene 2], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die de schilderijen als bruiklener, ten behoeve van een te houden expositie van onder andere bedoelde schilderijen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."

4.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering [betrokkene 1] (naar het hof begrijpt: als bewindvoerder destijds de belangen behartigend van [betrokkene 2]) heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ad € 9768,- als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.

De politierechter heeft in eerste aanleg geen beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij.

De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar vordering beperkt tot een bedrag van € 6067,20 (60% van de taxatiewaarde van de schilderijen alsmede van de tekening Spierenburg, vermeerderd met de taxatiekosten ad € 216,-).

De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit. Niet betwist wordt door de verdachte dat hij op 29 juli 2000 geweigerd heeft de door de benadeelde partij in haar vordering genoemde schilderijen af te geven.

Het hof beschouwt de vordering in eerste aanleg als niet toegewezen en acht de benadeelde partij, nu deze haar vordering op grond van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (deels) heeft gehandhaafd, ontvankelijk in haar vordering.

Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.

De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een bedrag van € 6067,20 worden toegewezen.

Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 6067,20 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer."

4.4. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:

(i) [betrokkene 1] is bij kantonrechtersbeschikking van 19 oktober 2000 op grond van art. 1:431 BW benoemd tot bewindvoerder over de goederen van [betrokkene 2];

(ii) [betrokkene 2] is op 4 november 2003 overleden. [Betrokkene 1] is bij testament tot haar enige erfgenaam benoemd;

(iii) de opgave als bedoeld in art. 51b Sv is gedaan door [betrokkene 1] en gedateerd 7 januari 2004.

4.5. Art. 51a Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:

"1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.

2. Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen."

4.6. Blijkens de wetsgeschiedenis van art. 51a Sv heeft de wetgever, buiten het zich hier niet voordoende geval van art. 51a, tweede lid, Sv niet de mogelijkheid willen openen dat in geval van overlijden van het slachtoffer de erfgenamen zich op de voet van art. 51a, eerste lid, Sv in het strafproces voegen ter zake van door het slachtoffer geleden schade (vgl. HR 19 april 2005, LJN AS9225). Die schade is dus door de wetgever wat die erfgenamen betreft niet als rechtstreekse schade in de zin van die bepaling beschouwd.

4.7. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] als benadeelde partij kon worden ontvangen in zijn hoedanigheid als bewindvoerder heeft het Hof miskend dat het bewind ingevolge art. 1:449, eerste lid, BW is geëindigd door de dood van [betrokkene 2].

Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] als benadeelde partij kon worden ontvangen als erfgenaam van [betrokkene 2], getuigt dat oordeel, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen, van een onjuiste rechtsopvatting. Een en ander brengt mee dat het Hof [betrokkene 1] niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in zijn vordering voor zover betrekking hebbend op de door [betrokkene 2] geleden schade.

4.8. Het middel treft dus doel. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6. Slotsom

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;

Verklaart [betrokkene 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering als benadeelde partij;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 maart 2007.