Home

Parket bij de Hoge Raad, 19-04-2005, AS9225, 01603/04

Parket bij de Hoge Raad, 19-04-2005, AS9225, 01603/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
19 april 2005
Datum publicatie
19 april 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AS9225
Formele relaties
Zaaknummer
01603/04

Inhoudsindicatie

De wetgever heeft buiten het zich hier niet voordoende geval van art. 51a.2 Sv niet de mogelijkheid willen openen dat i.g.v. overlijden van het slachtoffer de erfgenamen zich op de voet van art. 51a.1 Sv in het strafproces voegen ter zake van door het slachtoffer geleden schade. Die schade is dus door de wetgever v.w.b. die erfgenamen niet als rechtstreekse schade ex art 51 Sv beschouwd.

Conclusie

Nr.01603/04

Mr. Jörg

Zitting 8 maart 2005

Conclusie inzake:

[verzoekster=verdachte]

1. Verzoekster is door het gerechtshof te Amsterdam, nevenvestiging Leeuwarden, bij arrest van 23 december 2003 wegens diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 13.985,95.

2. Namens verzoekster hebben mrs. G.P. Hamer en A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel klaagt erover dat het hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen, nu geen sprake zou zijn van rechtstreekse schade.

4. In het arrest heeft het hof een terzake gevoerd verweer - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt samengevat en verworpen:

"Van de zijde van verdachte is betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet betrekking heeft op schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde partij is toegebracht, zodat de vordering niet kan worden toegewezen.

Het hof verwerpt dit verweer. Uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting blijkt voldoende dat verdachte wist dat met de door haar gestolen bankoverschrijvingsformulieren geld van de rekeningen van de benadeelde partij zou worden afgehaald. Dat verdachte niet wist welk bedrag op die formulieren zou worden ingevuld, staat niet in de weg aan het door art. 361 Sv vereiste rechtstreekse verband tussen het bewezenverklaarde feit en de geleden schade."

5. Voor een vrijwel identieke zaak met een beslissing in de lijn van het Leeuwarder hof verwijs ik naar HR 29 januari 2002, te vinden onder LJN AD7013 op de algemeen toegankelijke website www.rechtspraak.nl.

6. Het middel faalt derhalve.

7. Het tweede middel klaagt erover dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de benadeelde partij gerechtigd was om de schade die wijlen haar moeder heeft geleden als haar eigen schade te vorderen.

8. Het arrest houdt hierover het volgende in:

"Het hof acht voorts, op grond van de overgelegde verklaring van erfrecht, ook voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij ook gerechtigd is de schade die wijlen haar moeder heeft geleden als thans haar eigen schade te vorderen. Derhalve is de benadeelde partij ontvankelijk en kan deze worden toegewezen als hierna te melden."

9. Art. 51a, tweede lid, Sv luidt:

"Indien de in het eerste lid(1) genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen."

10. In onderhavige zaak staat vast dat de moeder van de benadeelde partij niet als gevolg van het strafbare feit is overleden. De dochter kan zich dus niet als erfgename onder algemene titel met betrekking tot de door haar moeder geleden schade als benadeelde partij voegen. Met andere woorden, de door de moeder geleden schade is niet als rechtstreekse schade bij de dochter onder te brengen (zie F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, Studiepocket Strafrecht nr. 35, 2004, p. 59).

11. Dit laat natuurlijk onverlet dat de dochter, als erfgename onder algemene titel, de door wijlen haar moeder geleden financiële schade bij de burgerlijke rechter kan vorderen van verzoekster.

12. Het middel slaagt.

13. Het eerste middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 81 RO. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.

14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, nevenvestiging Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit.