Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3606, 20-003765-17

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3606, 20-003765-17

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag, aan een poging tot zware mishandeling van die minderjarige en aan het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van die minderjarige. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - eendaadse samenloop van het voorbereiden van terroristische misdrijven in Syrië en Irak en het trainen voor dergelijke misdrijven. Verdachte wilde met de hiervoor bedoelde minderjarige naar Syrië afreizen om zich daar aan te sluiten bij IS.

Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Ook legt het hof hem de maatregel van terbeschikkingstelling aan de Staat op met bevel tot verpleging van overheidswege.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003765-17

Uitspraak : 25 september 2019

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-880121-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,

thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Rijnmond De Schie, Bijzondere Afdeling te Rotterdam.

Hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 4 tenlastegelegde (deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven). Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1, A en B primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede dat het hof aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling aan de Staat, met bevel tot verpleging van overheidswege, ongemaximeerd zal opleggen. Verder heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de onttrekking aan het verkeer gelast van de gegevensdragers. Tot slot heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging. Subsidiair heeft zij integrale vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft zij een strafmaatverweer gevoerd en heeft zij betoogd dat niet de tbs-maatregel moet worden opgelegd. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij dient naar haar mening afwijzing van de vordering dan wel niet-ontvankelijk-verklaring van de benadeelde partij te volgen. Tot slot heeft zij verzocht voor zover nodig de voorlopige hechtenis op te heffen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:

1.

A.

hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2016 tot en met 15 augustus 2016 te Heesch, gemeente Bernheze, althans in Nederland, en/of Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België,

opzettelijk

een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , met gebruik van (bedreiging met) geweld heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft hij, verdachte

- die [slachtoffer] (in Heesch) opgehaald met zijn auto en meegenomen naar en/of onderdak verschaft, althans ondergebracht (op meerdere adressen) in Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België, en/of

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een riem, althans een hard en/of scherp voorwerp op/tegen de billen en/of benen en/of (onder)rug geslagen en/of

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal in/op het gezicht gestompt/geslagen en/of

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal de keel dichtgeknepen en/of bij de keel vastgegrepen;

en/of

B.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juli 2016 tot en met

15 augustus 2016 te Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België,

ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

met dat opzet

- meermalen, althans eenmaal met een riem, althans een hard en/of scherp voorwerp op/tegen de billen en/of benen en/of (onder)rug heeft geslagen en/of

- meermalen, althans eenmaal in/op het gezicht heeft gestompt/geslagen en/of

- meermalen, althans eenmaal de keel heeft dichtgeknepen en/of bij de keel heeft vastgegrepen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juli 2016 tot en met 15 augustus 2016 te Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België,

opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] ,

- meermalen, althans eenmaal met een riem, althans een hard en/of scherp voorwerp op/tegen de billen en/of benen en/of (onder)rug heeft geslagen en/of

- meermalen, althans eenmaal in/op het gezicht heeft gestompt/geslagen en/of

- meermalen, althans eenmaal de keel heeft dichtgeknepen en/of bij de keel heeft vastgegrepen,

waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2016 tot en met 15 augustus 2016 te Heesch, gemeente Bernheze, althans in Nederland, en/of Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België,

opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,

immers heeft hij, verdachte, (onder meer) met dat opzet

- de mobiele telefoon van die [slachtoffer] afgepakt en/of

- die [slachtoffer] gedwongen zich te begeven naar een of meer woningen gelegen in Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België, en/of daar naar binnen te gaan en/of daar te verblijven en/of

- die [slachtoffer] opgesloten in een of meer woningen gelegen in Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België, althans die woningen afgesloten en/of

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een riem, althans een hard en/of scherp voorwerp op/tegen de billen en/of benen en/of (onder)rug geslagen en/of

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal in/op het gezicht gestompt/geslagen en/of

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal de keel dichtgeknepen en/of bij de keel vastgegrepen;

3.

I.

hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 15 augustus 2016, te Amsterdam en/of Heesch, gemeente Bernheze, althans in Nederland en/of Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België en/of Syrië en/of Irak

met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,

- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of

- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,

1. een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of

2. gelegenheid en/of middelen tot het plegen van het/de misdrij(f)(ven) aan zich of anderen tracht te verschaffen;

3. voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van de/het misdrij(f)(ven)

immers heeft hij, verdachte, (telkens) ten behoeve van de gewapende jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweegbrengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,

A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door al Qaida en/of Jabhat Fateh al-Sham (voorheen: Jabhat al-Nusra), althans een (terroristische) organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat, (verder) eigen gemaakt en/of

B. zich via zoektermen en/of zoekslagen op internet laten informeren over het afreizen naar het Kalifaat, althans het strijdgebied in Syrië en/of hoe aan te sluiten bij een terroristische organisatie en/of

C. zich via zoektermen en/of zoekslagen laten informeren over een te volgen reisroute naar het strijdgebied en/of

D. deelgenomen aan Arabische lessen, althans documenten ten behoeve van Arabische lessen voorhanden gehad en/of

E. informatie ingewonnen en/of verkregen en/of verstrekt voor een reisuitrusting en/of praktische maatregelen die getroffen moeten worden voor het vertrek naar en/of het verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of

F. documenten of afbeeldingen op gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en aanwijzingen voor het voorbereiden van het vertrek naar het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of

G. documenten of afbeeldingen op gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende overleven (waaronder een SAS survival boek) en/of

H. zich geuit over zijn/hun wens zich te begeven naar Syrië of Irak en zich aan te aansluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende jihad (door onder meer te spreken over het elkaar ontmoeten op het slagveld) en/of

I. een ( islamitisch) huwelijk aangegaan (met [slachtoffer] ) en/of

J. de minderjarige [slachtoffer] weggevoerd zonder de wil van haar ouders of voogden (met het oogmerk een islamitisch huwelijk met haar aan te gaan) en/of

K. een rijbewijs althans een identiteitsbewijs verworven op naam van [naam 1] (teneinde deze te laten gebruiken door [slachtoffer] ) en/of

L. een (olie)kachel en/of kleding en/of een (contant) geldbedrag van ongeveer 4.100,00 euro, althans een geldbedrag en/of een auto en/of één of meer aan Islamic State (IS) en/of Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) gerelateerde vlaggen en/of (documenten en/of afbeeldingen op) een (digitale) harde schijf, althans een gegevens/informatiedrager, met daarop onder andere (een) document(en)/publicatie(s) met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en/of gevechtstraining en/of één of meer mobiele telefoons met daarop een of meer (digitale) document(en) met betrekking tot het (salafistisch-) jihadistisch gedachtengoed en/of gevechtstraining verworven en/of aangeschaft en/of ter beschikking gehad

en/of

II.

hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 15 augustus 2016, te Amsterdam en/of Heesch, gemeente Bernheze, althans in Nederland en/of Antwerpen en/of Borgerhout en/of Merksem, in elk geval in België en/of Syrië en/of Irak

opzettelijk zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten,

de/het (meermalen) te plegen misdrijf(ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,

- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of

- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,

immers heeft hij, verdachte, (telkens) ten behoeve van de gewapende jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweegbrengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,

A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door al Qaida en/of Jabhat Fateh al-Sham (voorheen: Jabhat al-Nusra), althans een (terroristische) organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat, (verder) eigen gemaakt en/of

B. zich via zoektermen en/of zoekslagen op internet laten informeren over het afreizen naar het Kalifaat, althans het strijdgebied in Syrië en/of hoe aan te sluiten bij een terroristische organisatie en/of

C. zich via zoektermen en/of zoekslagen laten informeren over een te volgen reisroute naar het strijdgebied en/of

D. deelgenomen aan Arabische lessen, althans documenten ten behoeve van Arabische lessen voorhanden gehad en/of

E. informatie ingewonnen en/of verkregen en/of verstrekt voor een reisuitrusting en/of praktische maatregelen die getroffen moeten worden voor het vertrek naar en/of het verblijf in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of

F. documenten of afbeeldingen op gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en aanwijzingen voor het voorbereiden van het vertrek naar het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of

G. documenten of afbeeldingen op gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende overleven (waaronder een SAS survival boek) en/of

H. zich geuit over zijn/hun wens zich te begeven naar Syrië of Irak en zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende jihad (door onder meer te spreken over het elkaar ontmoeten op het slagveld) en/of

I. een ( islamitisch) huwelijk aangegaan (met [slachtoffer] ) en/of

J. de minderjarige [slachtoffer] weggevoerd zonder de wil van haat ouders of voogden (met het oogmerk een islamitisch huwelijk met haar aan te gaan) en/of

K. een rijbewijs althans een identiteitsbewijs verworven op naam van [naam 1] (teneinde deze te laten gebruiken door [slachtoffer] ) en/of

L. een (olie)kachel en/of kleding en/of een (contant) geldbedrag van ongeveer 4.100,00 euro, althans een geldbedrag en/of een auto en/of één of meer aan Islamic State (IS) en/of Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) gerelateerde vlaggen en/of (documenten en/of afbeeldingen op) een (digitale) harde schijf, althans een gegevens/informatiedrager, met daarop onder andere (een) document(en)/publicatie(s) met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en/of gevechtstraining en/of één of meer mobiele telefoons met daarop een of meer (digitale) document(en) met betrekking tot het (salafistisch-)

jihadistisch gedachtengoed en/of gevechtstraining verworven en/of aangeschaft en/of ter beschikking gehad.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Het onder 3 tenlastegelegde bestaat door de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep uit twee onderdelen. Om het verwijzen naar deze onderdelen in de onderstaande overwegingen en beslissingen te vergemakkelijken heeft het hof deze onderdelen ambtshalve genummerd als 'I' en 'II'.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging

De verdediging heeft zich op de gronden als nader in de pleitnotities verwoord primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging. Deze gronden houden – samengevat – het volgende in. Het openbaar ministerie heeft doelbewust, althans met grove veronachtzaming, de rechten van verdachte geschonden, waardoor hij in zijn belangen is geschaad. Meerdere onderzoeken waarom de verdediging in een vroeg stadium heeft verzocht zijn niet, niet volledig of te laat uitgevoerd, zonder dat dat aan verdachte te wijten is. Verdachte heeft van begin af aan gevraagd om alle informatie met betrekking tot de groepsinformatie, het sms- en appcontact van de bij [slachtoffer] in gebruik zijnde telefoon, om onderzoek te doen naar het verdwijnen en/of niet terug kunnen vinden van de sms-berichten tussen hem en [slachtoffer] op 23 juli 2016, om op basis van technisch onderzoek vast te stellen wat de door hem gereden route op 23 juli 2016 naar België was en om een schouw te houden van de woning in Antwerpen. Al deze gegevens zouden de verklaringen van verdachte hebben ondersteund en bevestigd en zouden tegelijkertijd onjuist- en onwaarheden in de verklaringen van [slachtoffer] aan het licht hebben gebracht.

Verder zijn de audiovisuele registraties van de verhoren niet compleet door het openbaar ministerie aangeleverd en is sprake van negatieve beeldvorming van verdachte door het openbaar ministerie. Zo zou verdachte zich hebben misdragen in de PI in Vught, terwijl uit een verklaring van een van de PIW'ers blijkt dat de situatie anders ligt. Het openbaar ministerie is uit op een veroordeling van verdachte, terwijl ontlastende verklaringen en tegenstrijdigheden in de verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer] worden genegeerd. [slachtoffer] is ook niet kritisch ondervraagd, terwijl verdachte dat wel is.

Kortom, er is sprake van ernstige, onherstelbare vormverzuimen, die maken dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, aldus de verdediging.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof stelt het volgende voorop. Onrechtmatig optreden van opsporings- en vervolgingsambtenaren kan onder bepaalde omstandigheden een zodanig ernstige schending van beginselen van behoorlijke procesorde opleveren, dat zulks tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden. Een zo vergaande sanctie kan in dat geval onder meer volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan (het zogenoemde 'Zwolsman'-criterium).

Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdediging onderzoekswensen ingediend. Het hof constateert dat hieraan voor zoveel als mogelijk gevolg is gegeven. Een onderzoek naar de telefoon van [slachtoffer] om data te achterhalen waarop foto's en video's zijn gedownload van IS en van sms- en app-berichten tussen haar en verdachte, bleek niet mogelijk te zijn, omdat verdachte die telefoon destijds zelf heeft verkocht en het openbaar ministerie die telefoon niet terug heeft kunnen vinden. Aangezien de door de verdediging gewenste datagegevens maar een half jaar worden bewaard bij de provider en de telefoon zelf niet teruggevonden is, was het gevraagde onderzoek niet uitvoerbaar.

Ook bleek het technisch niet mogelijk om uit de telefoon van verdachte alle sms-berichten tussen hem en [slachtoffer] op 23 juli 2016 te achterhalen.1

Wat betreft de gereden route op 23 juli 2016 heeft de politie alle gegevens die konden worden achterhaald vastgelegd in een proces-verbaal. Aangezien niet overal ARS-palen staan, kon niet de volledige route worden achterhaald.

Dat de door de verdediging verzochte en vervolgens verrichte onderzoeken niet de door de verdediging gewenste resultaten hebben opgeleverd, maakt niet dat van de zijde van het openbaar ministerie sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan.

Voor zover er al sprake van zou zijn dat [slachtoffer] niet kritisch genoeg zou zijn ondervraagd door de politie – welk standpunt van de verdediging het hof overigens niet deelt, zeker niet gelet op [slachtoffer] leeftijd van toen, slechts 16 jaar – heeft de verdediging ruimschoots de gelegenheid gehad om [slachtoffer] die vragen te stellen die zij nodig achtte tijdens de twee verhoren van haar door de rechter-commissaris op 10 januari 2017 en 11 april 2017, waarbij de verdediging telkens aanwezig was. Ook hier is derhalve geen sprake geweest van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, laat staan van een ernstige inbreuk in de hierboven bedoelde zin.

Wat de audiovisuele registraties van de verhoren in het onderzoek Baunatal betreft: de advocaat-generaal heeft ter terechtzitting op 28 augustus 2019 medegedeeld dat alle verzochte audio-opnamen in het onderzoek Baunatal, voor zover nog beschikbaar, aan de verdediging zijn verstrekt, dat van de zijde van het openbaar ministerie aan de verdediging is gevraagd of zij daarmee alle audio-opnames had die zij wenste en dat de verdediging daar niet op heeft gereageerd. Indien en voor zover de verdediging niet de beschikking heeft gekregen over alle door haar gewenste audio-opnames, kan het openbaar ministerie daarvan naar het oordeel van het hof in redelijkheid dus geen verwijt worden gemaakt.

Kortom, dat van de zijde van het openbaar ministerie sprake zou zijn van ernstige inbreuken

op de beginselen van behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan is het hof niet gebleken. Ook anderszins zijn geen gronden gesteld of gebleken die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging. Het verweer wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, A en B primair, 2 en 3, I en II, ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

A.

hij in de periode van 23 juli 2016 tot en met 15 augustus 2016 in Nederland en in België,

opzettelijk

een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft hij, verdachte

- die [slachtoffer] in Heesch opgehaald met zijn auto en meegenomen naar en onderdak verschaft op meerdere adressen in Antwerpen;

en

B.

hij in de periode van 23 juli 2016 tot en met 15 augustus 2016 te Antwerpen,

ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

met dat opzet

- meermalen met een riem tegen de billen en benen en onderrug heeft geslagen en

- meermalen in het gezicht heeft geslagen en

- meermalen de keel heeft dichtgeknepen en bij de keel heeft vastgegrepen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij in de periode van 23 juli 2016 tot en met 15 augustus 2016 te Antwerpen,

opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,

immers heeft hij, verdachte, met dat opzet

- die [slachtoffer] opgesloten in een woning gelegen in Antwerpen,

- die [slachtoffer] meermalen met een riem tegen de billen en benen en onderrug geslagen en

- die [slachtoffer] meermalen in het gezicht geslagen en

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal de keel dichtgeknepen en/of bij de keel vastgegrepen;

3.

I.

hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 15 augustus 2016, in Nederland en/of in België

met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,

- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of

- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,

2. gelegenheid en middelen tot het plegen van het/de misdrij(f)(ven) aan zich en/of een ander tracht te verschaffen;

immers heeft hij, verdachte, telkens ten behoeve van de gewapende jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweegbrengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,

A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door al Qaida en/of Jabhat Fateh al-Sham (voorheen: Jabhat al-Nusra), althans een terroristische organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat, (verder) eigen gemaakt en

B. zich via zoekslagen op internet laten informeren over het afreizen naar het Kalifaat, althans het strijdgebied in Syrië en hoe aan te sluiten bij een terroristische organisatie en

C. zich laten informeren over een te volgen reisroute naar het strijdgebied en

D. documenten ten behoeve van Arabische lessen voorhanden gehad en

E. informatie ingewonnen voor een reisuitrusting en praktische maatregelen die getroffen moeten worden voor het vertrek naar en het verblijf in het strijdgebied in Syrië en

F. documenten of afbeeldingen op gegevensdragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en

G. documenten of afbeeldingen op gegevensdragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende overleven (waaronder een SAS survival boek)

H. zich geuit over zijn wens zich te begeven naar Syrië en zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende jihad en

I. een islamitisch huwelijk aangegaan met [slachtoffer] en

J. de minderjarige [slachtoffer] weggevoerd zonder de wil van haar ouders met het oogmerk een islamitisch huwelijk met haar aan te gaan en

K. een rijbewijs verworven op naam van [naam 1] teneinde deze te laten gebruiken door [slachtoffer]

L. een oliekachel en kleding en een contant geldbedrag van ongeveer 4.100,00 euro en aan Islamic State (IS) gerelateerde vlaggen en documenten en afbeeldingen op een harde schijf, met daarop onder andere documenten/publicaties met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining en een mobiele telefoon met daarop digitale documenten met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining verworven en aangeschaft en ter beschikking gehad

en

II.

hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 15 augustus 2016, in Nederland en/of in België

opzettelijk zich en een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen heeft verschaft en heeft trachten te verschaffen en kennis en vaardigheden heeft verworven en een ander heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten,

de/het (meermalen) te plegen misdrijf(ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,

- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en

- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,

immers heeft hij, verdachte, telkens ten behoeve van de gewapende jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweegbrengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,

A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door al Qaida en/of Jabhat Fateh al-Sham (voorheen: Jabhat al-Nusra), althans een terroristische organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat, (verder) eigen gemaakt en

B. zich via zoekslagen op internet laten informeren over het afreizen naar het Kalifaat, althans het strijdgebied in Syrië en hoe aan te sluiten bij een terroristische organisatie en

C. zich laten informeren over een te volgen reisroute naar het strijdgebied en

D. documenten ten behoeve van Arabische lessen voorhanden gehad en

E. informatie ingewonnen voor een reisuitrusting en praktische maatregelen die getroffen moeten worden voor het vertrek naar en het verblijf in het strijdgebied in Syrië en

F. documenten of afbeeldingen op gegevensdragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en

G. documenten of afbeeldingen op gegevensdragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende overleven (waaronder een SAS survival boek)

H. zich geuit over zijn wens zich te begeven naar Syrië en zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende jihad en

I. een islamitisch huwelijk aangegaan met [slachtoffer] en

J. de minderjarige [slachtoffer] weggevoerd zonder de wil van haar ouders met het oogmerk een islamitisch huwelijk met haar aan te gaan en

K. een rijbewijs verworven op naam van [naam 1] teneinde deze te laten gebruiken door [slachtoffer]

L. een oliekachel en kleding en een contant geldbedrag van ongeveer 4.100,00 euro en aan Islamic State (IS) vlaggen en documenten en afbeeldingen op een harde schijf, met daarop onder andere documenten/publicaties met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining en een mobiele telefoon met daarop digitale documenten met betrekking tot het (salafistisch-) jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining verworven en aangeschaft en ter beschikking gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, A en B primair, 2 en 3, I en II, meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 1 A tenlastegelegde overweegt het hof daartoe in het bijzonder het volgende. In navolging van de rechtbank spreekt het hof verdachte vrij van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid dat de onttrekking aan het wettig over de minderjarige [slachtoffer] gestelde gezag gepaard is gegaan met diverse geweldshandelingen. Hoewel het hof bewezen acht dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer] geweld heeft gepleegd (zie hierna bij de bespreking van feit 1 B primair) acht het hof niet bewezen dat dit geweld is aangewend om de onttrekking of de voortduring daarvan mogelijk te maken.

Bewijs 2

De verdediging heeft (subsidiair) op de gronden als nader in haar pleitnotities verwoord integrale vrijspraak bepleit. Deze gronden houden – kort gezegd – het volgende in. [slachtoffer] is (in ieder geval ten tijde van de tenlastegelegde feiten) een labiel meisje met veel psychische problemen. Haar verklaringen zijn te weinig betrouwbaar om als bewijs te dienen. Bovendien is al het andere bewijs terug te voeren op slechts één bron, namelijk haar verklaringen.

Voor een bewezenverklaring van het onttrekken van [slachtoffer] aan het wettelijk gezag is vereist dat verdachte daarop een beslissende invloed had. Van beslissende invloed bij verdachte was echter geen sprake. Verdachte heeft [slachtoffer] slechts opgehaald en heeft haar voor een bepaalde tijd onderdak geboden. Zij wilde zelf weglopen uit de instelling waar zij verbleef en zij wilde in geen geval naar die instelling terug.

Van een poging tot zware mishandeling is geen sprake, aangezien de tenlastegelegde geweldshandelingen, als verdachte die al zou hebben gepleegd, zonder enige aanvullende informatie niet kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel.

Van wederrechtelijke vrijheidsberoving is evenmin sprake. Tijdens haar eerste verblijf in de woning in Antwerpen zat de sleutel van de deur van de woning gewoon in de deur. Zij heeft er zelf voor gekozen om de woning via het raam te verlaten. Vervolgens is ze vrijwillig naar die woning teruggekeerd. Er is geen bewijs dat verdachte geweld tegen haar heeft gebruikt. Ook is niet waar dat zij door een buurman in de gaten werd gehouden in die woning.

Wat betreft het voorbereiden / bevorderen van terroristische misdrijven en het zichzelf en een ander trainen voor terrorisme: deze beschuldigingen zijn niet gebaseerd op objectieve waarderingen, maar slechts op de verklaringen van rancuneuze aangevers, te weten [moeder van het slachtoffer en het slachtoffer] . De feiten worden zelfs aangedikt of uit hun verband gerukt. Ook wringt het openbaar ministerie zich in allerlei bochten om verdachte aan terrorisme te linken door oude dossiers uit 2012 erbij te betrekken. Uit niets blijkt dat verdachte een terroristisch oogmerk had. Verdachte betwist dat ook. De in de tenlastelegging omschreven handelingen worden ten onrechte aan terrorisme gelinkt. Het openbaar ministerie laat voorts ten onrechte in het midden bij welke terroristische organisatie verdachte zich zou willen aansluiten, aldus de verdediging.

Het hof ontleent aan de inhoud van de hierna te bespreken bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.

Het hof overweegt met betrekking tot het bewijs verder – gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank – het volgende.

Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]

Zoals ook de advocaat-generaal in zijn requisitoir heeft onderkend, was [slachtoffer] op het moment dat zij haar verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris aflegde nog een kind, dat al vaker was weggelopen uit de instelling waar zij verbleef. Hoewel zij op onderdelen inderdaad wisselend heeft verklaard, stelt het hof vast dat zij op hoofdlijnen consistent en consequent heeft verklaard en dat haar verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van haar moeder [getuige 2] en van [getuige 1] en in objectieve onderzoeksresultaten, zoals gegevensdragers, autoregistratiesystemen enz. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] dan ook betrouwbaar en heeft deze voor het bewijs gebruikt voor zover hieronder is aangegeven.

Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende.

Met betrekking tot feit 1, A:

Op 23 juli 2016 rond 20.00 uur is door [getuige 2] bij de politie telefonisch melding gemaakt van de vermissing van haar minderjarige dochter, [slachtoffer] .3 [slachtoffer] was op dat moment 16 jaar oud. Haar moeder had het ouderlijk gezag over haar. Ze was onder toezicht gesteld bij de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph en verbleef in het kader van een uithuisplaatsing bij Icarus, gevestigd in Cadier en Keer. Op 23 juli 2017 had zij verlof om bij haar moeder te verblijven, ze moest 's avonds om 20.30 uur weer terug zijn bij de instelling.4 De instelling heeft rond 20.55 uur melding gemaakt bij het meldpunt vermissingen van personen uit instellingen.5

Na deze meldingen start de politie een onderzoek naar haar verblijfplaats. Op 15 augustus 2016 is zij door de Belgische politie aangetroffen in een appartement in Antwerpen. Zij is door Nederlandse verbalisanten opgehaald in Antwerpen. In de politieauto op de terugweg van Antwerpen naar 's-Hertogenbosch vertelde zij meteen aan de verbalisanten dat zij met verdachte is meegegaan op 23 juli 2016, omdat hij tegen haar had gezegd dat hij anders haar moeder iets aan zou doen.6 Ze zei dat zij vervolgens met verdachte mee naar Antwerpen is gereden. De eerste nacht verbleef zij met verdachte in een hotel, daarna in een studio in Antwerpen en vervolgens in een appartement in Antwerpen. In dat appartement heeft de Belgische politie haar ook aangetroffen.

Verdachte ontkende aanvankelijk dat hij [slachtoffer] had meegenomen naar Antwerpen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [slachtoffer] inderdaad bij hem in de auto is gestapt, maar dat hij haar diezelfde avond ergens in Brabant heeft afgezet. Vervolgens zou hij haar bij toeval in Antwerpen weer hebben getroffen. Het hof acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig, gelet op de resultaten uit het onderzoek naar de historische printgegevens van de telefoonnummers van [slachtoffer] en verdachte. Uit deze gegevens is gebleken dat [slachtoffer] op 23 juli 2016 veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met verdachte.7 Zij hebben elkaar ontmoet in Heesch, waarna zij samen in de auto van verdachte uit Heesch zijn vertrokken. Beiden zijn diezelfde avond in Antwerpen.8 De gedetailleerde verklaringen van haar vinden niet alleen steun in de bevindingen met betrekking tot de opgevraagde telefoongegevens, maar ook in de ARS-gegevens voor zover die beschikbaar zijn.9

Uiteindelijk is [slachtoffer] vermist geweest van 23 juli 2016 tot 15 augustus 2016.10 Gedurende deze periode heeft verdachte geen contact opgenomen met haar moeder noch met de stichting Jeugdzorg of enige andere autoriteit om te melden waar [slachtoffer] verbleef.11 Zeker gezien het feit dat zij bij een eerdere vermissing in april 2016 ook in gezelschap van verdachte werd aangetroffen en gezien het feit dat verdachte op de hoogte was van haar uithuisplaatsing en de contactgegevens van haar moeder12, lag het op de weg van verdachte om direct contact op te nemen met haar moeder, de instelling waar [slachtoffer] verbleef of de autoriteiten.

Daarnaast heeft verdachte vanaf 23 juli 2016 tot het moment dat [slachtoffer] door de politie is gevonden, onderdak aan haar verschaft in verschillende woningen in Antwerpen.13

Voor een bewezenverklaring ter zake artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat de dader een beslissende invloed uitoefent op de (voortduring van) de scheiding van de minderjarige met het wettig over de minderjarige gestelde gezag. Gelet op het feit dat verdachte [slachtoffer] vanuit Heesch heeft meegenomen naar Antwerpen en haar vervolgens gedurende een langere periode onderdak heeft verleend wetende dat zij op dat moment 16 jaar oud was14, had verdachte een beslissende invloed op de scheiding tussen de minderjarige [slachtoffer] en haar moeder. Het feit dat [slachtoffer] zelf weg wilde uit de instelling waar zij verbleef doet hieraan niet af. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] gedurende de tenlastegelegde periode heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag.

Met betrekking tot feit 1, B:

[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 8 augustus 2016 is weggelopen uit het door verdachte gehuurde appartement. Zij heeft deze woning via het raam kunnen verlaten.15 Ze heeft toen tijdelijk bij een kennis in Antwerpen verbleven. In de nacht van 11 op 12 augustus 2016 is ze teruggegaan naar verdachte die nog steeds verbleef in het appartement aan [adres 1] . Verdachte heeft haar als straf vanwege het weglopen die nacht elf keer geslagen met een riem, tien keer op haar billen en een keer op haar been. Tijdens het slaan, stopte verdachte een ceintuur van een badjas in haar mond, zodat ze niet kon schreeuwen.

Ook heeft hij die nacht haar keel dichtgeknepen en haar omhoog getild en haar tegen haar

gezicht geslagen.16 Ten gevolge van de mishandeling kon zij met één oor niet meer goed

horen.17

[slachtoffer] is door de Belgische politie naar de spoedgevallendienst in Antwerpen gebracht. In Nederland is door de arts het volgende letsel bij haar geconstateerd: een trommelvliesperforatie aan de rechterkant, drukpijn rondom een litteken, multipele kneuzingen/blauwe plekken en een kras over haar rug.18 Daarnaast heeft de verbalisant die [slachtoffer] heeft opgehaald in België foto's gemaakt van het letsel. Gelet op de breedte en de ronding van de blauwe plekken op haar linker bovenbeen en rechter been, concludeert de verbalisant dat deze blauwe plekken een zeer sterke overeenkomst hebben met de breedte en de vorm van de riem van verdachte die hij om had bij de aanhouding.19

Op grond van de verklaring van [slachtoffer] , die wordt ondersteund door het waargenomen letsel, acht het hof met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar meermalen heeft geslagen met een riem, haar keel heeft vastgegrepen en dichtgeknepen en haar heeft geslagen tegen haar gezicht. Anders dan de rechtbank, ziet het hof dit echter niet als eenvoudige mishandeling. Het hof acht bewezen dat verdachte door aldus te handelen heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door haar bij haar keel vast te grijpen en haar keel dicht te knijpen heeft verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel kan leiden tot zuurstofgebrek, hetgeen hersenbeschadiging tot gevolg kan hebben. Naar algemene ervaringsregels is deze kans aanmerkelijk te achten. Dat het zwaar lichamelijk letsel zich in het onderhavige geval niet heeft verwezenlijkt, is niet aan de handelwijze van verdachte te danken.

Met betrekking tot feit 2:

[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte steeds bij haar was en dat zij niet alleen weg mocht. Dit mocht niet van hem, maar het mocht ook niet gelet op de islamitische regels. Als ze wel naar buiten zou gaan, zou hij haar 'Pakki' geven, hetgeen betekende dat ze dan klappen zou krijgen.20 Soms ging verdachte weg, hij nam dan de mobiele telefoons mee en deed de deur op slot. Ook heeft zij verklaard dat zij het gevoel had dat zij in de gaten werd gehouden door de verhuurder, tevens buurman, die zicht had op het raam van het appartement waarin zij moest verblijven.21 Op het moment dat de Belgische politie op

15 augustus 2016 naar aanleiding van de telefonische 112-melding van [slachtoffer] ter plaatse kwam bij het appartement, werd geconstateerd dat de deur van het appartement op slot zat en dat zij daarvan geen sleutel had.22

[slachtoffer] heeft op 8 augustus 2016 het appartement via het raam verlaten.23 Blijkens de verklaring van de verhuurder zat de sleutel op [het hof begrijpt: in] de binnenkant van de deur toen hij, gealarmeerd door het openstaande raam, poolshoogte kwam nemen.24 Zij is vervolgens op 11 augustus 2016 teruggekeerd naar het appartement waar zij eerder met verdachte verbleef. Direct na haar terugkeer heeft verdachte haar op grove en vernederende wijze mishandeld, uitgescholden en bedreigd vanwege het feit dat zij bij hem was weggelopen.25

Naar het oordeel van het hof heeft verdachte hiermee een zeer dreigende situatie voor [slachtoffer] gecreëerd en heeft hij wederom haar bewegingsvrijheid ontnomen. Op de dag dat zij de politie belde was de deur op slot en had zij niet de beschikking over de sleutel.26 Hoewel ze technisch gezien opnieuw door het raam had kunnen ontsnappen, was dit voor haar geen reële optie meer.27 Het feit dat zij de politie heeft gebeld28 sterkt het hof in de overtuiging dat zij zich ten gevolge van het handelen van verdachte niet meer vrij voelde om het appartement te verlaten. Gelet op het vorenstaande acht het hof bewezen dat verdachte [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden gedurende de tenlastegelegde periode.

Met betrekking tot feit 3, I en II:

De onder 3, I en II, telkens onder A tot en met L tenlastegelegde feitelijke gedragingen betreffen een volstrekt identiek feitencomplex uit een oogpunt van tijd, plaats, gedragingen, voorwerpen en gegevensdragers, die in twee juridische varianten aan het hof zijn voorgelegd, te weten – kort gezegd – I. het voorbereiden / bevorderen van terroristische misdrijven (art. 96 lid 2 Sr) en/of II. het trainen voor dergelijke misdrijven (art. 134a Sr). Het trainen voor terroristische misdrijven in de zin van het 'zich eigen maken van radicaal extremistisch gedachtengoed' kent een beginpunt dat in chronologie voorafgaat aan concrete voorbereidingshandelingen, maar dat proces van het 'zich eigen maken' kan ook doorgaan tijdens die voorbereidingshandelingen en daarmee tevens strafbare voorbereiding opleveren als bedoeld in art. 96 lid 2 Sr.

Het hof zal hierna eerst kort de achtergrond van de situatie in Syrië voorafgaand en ten tijde van de tenlastegelegde feiten schetsen. Daarna zal het hof ingaan op het gedachtengoed van verdachte en op zijn intentie om af te reizen naar Syrië. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de verhouding tussen art. 134a Sr en art. 96 lid 2 Sr, ziet het hof in dit geval aanleiding om vervolgens eerst het juridisch kader van art. 134a Sr te schetsen. Het hof zal dan de telkens onder A tot en met L tenlastegelegde gedragingen bespreken, waarna het hof de onder 3, I tenlastegelegde voorbereiding zal bezien in het licht van de onder 3, II tenlastegelegde training.

Achtergrond

Het is een feit van algemene bekendheid, zoals daarvan (tevens) blijkt uit de door het hof geraadpleegde – en zonder noemenswaardige moeite op internet te raadplegen – algemeen toegankelijke bronnen, dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad. Het (alawitisch-sjiitische) regime probeerde de roep om hervormingen met geweld de kop in te drukken, maar dit bracht het verzet niet tot zwijgen. In reactie op de gewelddadigheden van het regime tegen de (overwegend soennitische) bevolking begon de oppositie zich aan het eind van het jaar 2011 meer en meer gewapenderhand te verzetten. Wat begon als een vreedzaam protest ontwikkelde zich tot een burgeroorlog.

Naarmate de burgeroorlog vorderde werd deze steeds meer 'gejihadiseerd'. Tal van jihadistische groeperingen mengden zich steeds meer en nadrukkelijker als oppositie in de strijd. Hun doel was niet alleen het ten val brengen van het regime van Bashar al-Assad, maar ook – of vooral – de vestiging van een streng islamitische staat op het grondgebied van Syrië en de terugkeer naar de 'zuivere islam'. Dit werd onder meer gerechtvaardigd vanuit de ideologie van het salafisme.29 Binnen het hedendaagse salafisme is er een gewelddadige fundamentalistische stroming die de gewapende strijd (de 'jihad' of heilige oorlog) tegen alle ongelovigen heeft afgekondigd.30 Geweld, vooral strijden en sterven voor het geloof, is een belangrijke component van deze jihadistische ideologie.31 De jihadistische beweging vormde de motor achter de huidige wereldwijde terroristische golf die wordt uitgevoerd onder het mom van een religieus gewapende strijd, de jihad. Men verkondigt de boodschap via het internet en doet een beroep op alle 'ware' gelovigen; in het jihadistische gedachtengoed staat het concept van de umma, de wereldwijde moslimgemeenschap, centraal. Omdat er een band bestaat tussen alle moslims, is ieder conflict waarbij moslims zijn betrokken, van belang voor hun broeders en zusters elders in de wereld. Dit schept in principe de plicht voor alle moslims, ook in Nederland, deel te nemen aan de strijd die bijdraagt aan de bevrijding van andere broeders en zusters. Door extreem-fundamentalistische strijdgroepen in Syrië was de jihad uitgeroepen tot een individuele verplichting voor iedere moslim behoudens bepaalde uitzonderingen. Aanvankelijk kwamen veel jihadistische opstandelingen uit Syrië zelf, maar al gauw werd het land een bestemming voor niet-Syrische jihadisten. Buitenlandse strijders, eerst voornamelijk uit het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Azië, later ook uit Europa, zijn naar Syrië gereisd om zich te mengen in de strijd. Daaronder waren ook Nederlandse jongeren.32

In de strijd tegen het regime van Assad had zich ook een (voorheen) aan Al-Qa'ida gelieerde groep gemengd die eerder actief was in Irak. Het gaat hierbij om de islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS, ook wel bekend als IS, ISIL of DAESH). ISIS stond onder leiding van de Irakees Abu Bakr al-Baghdadi en heeft zich later omgedoopt tot de islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) o.a. om de uitbreiding van haar activiteiten naar Syrië te benadrukken.

Op 29 juni 2014 heeft ISIS het door hen verklaarde kalifaat uitgeroepen en is ISIL omgedoopt in de islamitische Staat (IS). Als 'kalifaat' claimt IS het religieus, politiek en militair gezag over alle moslims over de gehele wereld. Abu Bakr al-Baghdadi, de emir van de organisatie, wordt aangesteld als 'kalief' van IS. Alle moslims ter wereld worden vervolgens opgeroepen de eed van trouw af te leggen aan de zelf gekroonde 'kalief' Abu Bakr al-Baghdadi en zich in IS-gebied te vestigen.

Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat geweld inherent is aan IS. Dit komt naar voren uit tal van zeer simpel te raadplegen internetbronnen. Het geweld wordt dagelijks gebruikt, verheerlijkt en gepredikt. Met name de in hun ogen ongelovigen (kuffar) zijn het slachtoffer van door IS toegepast of opgeëist extreem geweld geworden. Tijdens militaire operaties en het uitoefenen van de macht in de door hen veroverde gebieden in Syrië en Irak bedient IS zich (onder meer) van (zelf)moordaanslagen, executies, mishandeling, verkrachting, gijzelingen en martelingen, dit alles met een terroristisch oogmerk ('to spread terror among civilians'). In september 2014 roept IS alle aanhangers die niet kunnen uitreizen naar IS-gebieden op om aanslagen te plegen in landen die deel uitmaken van de anti-IS-coalitie. Een oproep die ook daadwerkelijk gevolgen heeft gehad.33 IS wordt door de VN en een groot aantal daarvan deel uitmakende landen, waaronder de Europese Unie, inmiddels gezien als een terroristische organisatie.34

Gedachtengoed verdachte en zijn intentie om af te reizen naar Syrië

In Antwerpen is onder verdachte een harde schijf in beslaggenomen, op welke verschillende documenten zijn aangetroffen die het gedachtengoed van de gewapende jihadstrijd inhouden, geschriften die het plegen van geweld tegen niet-gelovigen en afvalligen verheerlijken en als legitiem voorstellen.35 Ook zijn op die harde schijf promotiefilmpjes van Al Qa'ida aangetroffen. [slachtoffer] heeft eveneens verklaard dat verdachte met dit gedachtengoed bezig was en dat zij van verdachte filmpjes dienaangaande moest kijken.36 Voorts heeft zij verklaard dat verdachte met bewondering over IS en hun aanslagen sprak.

De verdachte heeft verklaard bereid te zijn om te gaan vechten in Syrië.37 [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met haar naar Syrië wilde, dat hij haar moeder pas met rust zou laten als zij met hem mee naar Syrië zou gaan en dat hij daar voor IS wilde strijden.38

Om zich aan te sluiten bij de strijd in Syrië moest de – minderjarige – [slachtoffer] mee. Daarvoor was het noodzakelijk dat zij in een islamitisch huwelijk zouden treden, want anders zouden zij Syrië niet binnenkomen. Verdachte heeft haar daartoe onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag.39 Het huwelijk is ook daadwerkelijk in Antwerpen voltrokken, aldus [slachtoffer] .40 Zij heeft een ring overgelegd die verdachte haar ten behoeve van dit huwelijk had gegeven.41 Hij had haar ook een trouwfeest in Syrië beloofd.42

Op grond van bovenstaande overwegingen gaat het hof ervanuit dat verdachte het gedachtengoed van IS omarmde en dat hij naar Syrië wilde reizen om zich bij deze organisatie aan te sluiten.

Juridisch kader inzake art. 134a Sr

Algemene opmerkingen

Het bewezenverklaarde onder 3, II is toegesneden op art. 134a Sr. Aan de orde is de vraag of de onder 3, II ten laste gelegde en door het hof bewezenverklaarde gedragingen kunnen worden beschouwd als onderdelen van het delict strafbaar gesteld in art. 134a Sr.

Art. 134a Sr luidt als volgt:

'Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.'

In art. 134a Sr wordt uitvoering gegeven aan art. 7 van het Verdrag ter voorkoming van terrorisme van de Raad van Europa (verder: het Verdrag van Warschau).43 Art. 134a Sr is op 1 april 2010 in werking getreden.44

Art. 7 van het Verdrag van Warschau luidt (in de Nederlandse vertaling) als volgt:

'1. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder "training voor terrorisme", het geven van instructie voor het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of voor andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van of bijdragen aan het plegen van een terroristisch misdrijf, in de wetenschap dat beoogd wordt de verstrekte vaardigheden daarvoor in te zetten.

2. Elke Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om training voor terrorisme, als omschreven in het eerste lid, wanneer dit wederrechtelijk en opzettelijk geschiedt, als strafbaar feit aan te merken volgens haar nationale recht.'

Daarnaast heeft art. 3 van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding, na de wijziging op 28 november 200845 (verder: gewijzigde Kaderbesluit), mede aanleiding gegeven tot invoering van art. 134a Sr. In het gewijzigde Kaderbesluit wordt op grond van de constatering dat er een verhoogde dreiging is van een aantal terroristische misdrijven, terwijl naast reguliere trainingskampen ook het internet inmiddels als virtueel trainingskamp functioneert, de lidstaten opgeroepen om onder andere training voor terrorisme strafbaar te stellen. De in art. 3 opgenomen definitie van training voor terrorisme in het gewijzigde Kaderbesluit is gelijkluidend aan de definitie zoals vermeld in art. 7 van het Verdrag van Warschau.

Voorts is de Nederlandse regering bij motie verzocht onderzoek te doen naar het strafbaar stellen van 'het bezoeken van en deelnemen aan een opleidingskamp voor terroristen'.46 Hieraan is met de introductie van art. 134a Sr gehoor gegeven.

Tot slot heeft ook de behoefte en – gelet op de internationale verplichtingen – de noodzaak om in mogelijke lacunes in de wetgeving op het terrein van strafbare voorbereidingshandelingen te voorzien, mede aanleiding gegeven tot introductie van

art. 134a Sr. Het tot dan toe beschikbare arsenaal van strafbepalingen werd niet toereikend bevonden om te voldoen aan de eisen van het hiervoor genoemde Verdrag van Warschau en het gewijzigde Kaderbesluit. Het bestaande art. 46 Sr vereist dat voorwerpen, stoffen, informatiedragers etc. opzettelijk worden verworven, wil er sprake zijn van strafbare voorbereiding. Wanneer daaraan niet is voldaan, is er geen sprake van een strafbaar feit. Ten aanzien van art. 96 Sr geldt dat volgens de Minister van Justitie art. 96 lid 2 sub 2 Sr niet alle denkbare strafwaardige gedragingen in verband met training voor terrorisme omvat.47 Met andere woorden, het was volgens de Minister van Justitie noodzakelijk om een aparte strafbaarstelling in het leven te roepen, aangezien het bestaande instrumentarium aan strafbare voorbereidingshandelingen niet toereikend was voor alle mogelijke gevallen waarin sprake zou kunnen zijn van training voor terrorisme.

Het definitieve art. 134a Sr zoals dat in de wet terecht is gekomen, is een vorm van strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen zoals het Wetboek van Strafrecht ook andere vormen van voorbereiding strafbaar stelt bij het voorkomen van onder andere (terroristische) misdrijven (bijvoorbeeld art. 46 Sr en art. 96 Sr).48

Het hof merkt daarbij echter op dat art. 134a Sr een zelfstandig strafbaar gesteld voorbereidingsdelict is. In tegenstelling tot de artikelen 46, 48 en 96 Sr ontbreekt in art. 134a Sr het accessoriteitsvereiste.

Het begrip training

De training ten behoeve van de terroristische strijd is ten laste gelegd is ten laste gelegd onder 3, II.

In de wetsgeschiedenis wordt de inhoud van de strafbaarstelling van art. 134a Sr samengevat als het verbod op deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme.

In de strafbaarstelling van art. 134a Sr wordt het begrip 'training' echter niet gebruikt. Dit is een welbewuste keuze van de wetgever geweest. De wetgever heeft ervoor gekozen aansluiting te zoeken bij de gebruikelijke Nederlandse terminologie en wetstechnische systematiek in het Wetboek van Strafrecht.49

Art. 134a Sr stelt strafbaar het meewerken (als trainer) en het deelnemen (als getrainde) aan trainingen voor terrorisme.50 Het is derhalve een gecombineerde strafbaarstelling met een actieve en een passieve variant.51 De wetgever heeft gekozen voor een meer alomvattende strafbaarstelling dan neergelegd in art. 7 Verdrag van Warschau, waarin staten zich alleen verplichten tot het strafbaar stellen van meewerken aan training voor terrorisme.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het begrip 'training' is ontleend aan de opsomming van gedragingen die wordt afgesloten met 'or other specific methods of techniques' in art. 7, eerste lid, van het Verdrag van Warschau.

De Minister van Justitie stelt dat met het samenstel van gedragingen in de delictsomschrijving van art. 134a Sr de door het Verdrag van Warschau gehanteerde ruime omschrijving van het begrip training wordt geduid.52 Hij omschrijft training als 'het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken.' De Minister van Justitie vervolgt: 'De in artikel 134a Sr voorgestelde delictsomschrijving beoogt alle strafwaardige gedragingen die uitdrukking geven aan het begrip 'training' te omvatten. Training is derhalve een verzamelbegrip dat in de delictsomschrijving met een aantal feitelijke begrippen wordt geduid.'53

Tijdens de parlementaire behandeling is aan de hand van een aantal voorbeelden meer duidelijkheid verschaft over wat er wel en niet onder het begrip 'training' kan vallen.54 Het kan trainingskampen omvatten, maar ook andere opleidingsvormen zijn denkbaar.55 De wetgever had hierbij niet alleen gedragingen in het buitenland op het oog, ook het in Nederland deelnemen aan een terroristisch trainingskamp moet onder alle omstandigheden strafbaar worden geacht.56

Zoals hiervoor is overwogen, is in het gewijzigde Kaderbesluit nadrukkelijk opgenomen dat ook sprake van training kan zijn door middel van het internet (als virtueel trainingskamp).

Het is naar het oordeel van hof evident dat, als er sprake is van voorbereidingshandelingen die bij afwezigheid van bijzondere omstandigheden ook als dagelijkse niet-criminele bezigheden kunnen worden beschouwd, het zaak is scherp aan de wind te zeilen om te voorkomen dat al te snel wordt aangenomen dat er sprake is van een gedraging die kan worden beschouwd als een training voor terrorisme in de terminologie zoals gebruikt in art. 134a Sr.

Deelnemen aan training

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van het deelnemen in art. 134a Sr ziet op een persoon met een fascinatie voor terroristisch geweld die radicaliseert, in dat kader plannen maakt met betrekking tot aanslagen en tegelijkertijd kennis en/of vaardigheden verwerft die zouden kunnen worden ingezet voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.57

De Minister van Justitie geeft voorts aan – in antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of ook het volgen van een cursus via internet onder de strafbaarstelling kan vallen – dat ook van deelneming aan training sprake kan zijn 'wanneer kennis of vaardigheden via het internet worden verworven'.58 Derhalve valt ook onder de reikwijdte van art. 134a Sr de eenling die zich via het internet op de hoogte stelt van kennis en wetenschap over de vervaardiging van een explosief waarmee hij of zij vervolgens het plegen van een terroristisch misdrijf door een derde wil vergemakkelijken.

Samenvattend omvat naar het oordeel van het hof, gelet op de wetsgeschiedenis die tot

art. 134a Sr heeft geleid en het Verdrag van Warschau, het begrip 'training' naast de setting van een 'trainingskamp' in Nederland of daarbuiten, ook andere opleidingsvormen via individuele lessen dan wel in groepsverband. Daarbij kan het gaan om de verwerving van zowel fysieke vaardigheden als het opdoen van intellectuele kennis. Voorts kan de training plaatsvinden via zowel persoonlijk contact als door raadpleging van het internet of ander 'lesmateriaal'. In dit laatste geval waarbij sprake is van een vorm van 'zelfstudie' zal het mede afhangen van de feitelijke vaststellingen ten aanzien van het type geraadpleegde materiaal en de eventuele samenhang van geraadpleegd materiaal en onder omstandigheden de frequentie van de raadpleging of gesproken kan worden van training in de zin van art. 134a Sr.

In aansluiting op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de 'zelfstudie' merkt het hof op dat art. 134a Sr nadrukkelijk ook strafbaar stelt de verschaffing van inlichtingen, gelegenheid en middelen en de kennis- en vaardighedenverwerving ten behoeve van de dader en door de dader zelf. Verwezen zij naar de tekst van art. 134a Sr waar strafbaar wordt gesteld [onderstreping hof]:

'Hij die zich (…) opzettelijk [gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen] (…) dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerft (…).'

De wetgever heeft hiermee voorzien in een strafbaarstelling van een vorm van 'zelfstudie' in het kader van art. 134a Sr.

Meewerken aan training

De hiervoor gemaakte opmerkingen over de uitleg en het bereik van de termen 'deelnemen aan training' zijn mutatis mutandis ook van toepassing op de termen 'meewerken aan training' gelet op de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van art. 134a Sr. Hierin wordt met betrekking tot de reikwijdte van deze bepaling opgemerkt:

'(Er) is voorts voor gekozen zowel het deelnemen als het meewerken aan training voor terrorisme in één delictsomschrijving onder te brengen. Daardoor krijgen beide gedragingen – deelnemen én meewerken – dezelfde reikwijdte. Dit verdient uit wetssystematisch oogpunt de voorkeur en wordt naar mijn oordeel ook gerechtvaardigd door het feit dat beide gedragingen nauwe verwantschap vertonen.'59 De deelneming en het meewerken aan training hebben derhalve dezelfde reikwijdte.

Oogmerk en opzet bij art. 134a Sr

Voor een veroordeling ingevolge art. 134a Sr dient volgens de wetgever ten aanzien van het opzet van degene die de training volgt bewezen te worden [onderstreping hof]:

'dat betrokkene willens en wetens kennis of vaardigheden verwierf voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan.'

Centraal staat dus de bedoeling tot het verwerven van kennis en vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf, (nog) niet de bedoeling tot het plegen van een terroristisch misdrijf.'60

Het opzet moet daarbij gericht zijn op het gebruik van die kennis en vaardigheden voor het plegen van een terroristisch misdrijf of van een misdrijf waarmee het plegen van een terroristisch misdrijf wordt vergemakkelijkt.

Daar wordt later in de wetsgeschiedenis nog aan toegevoegd [onderstreping hof]:

'(E)r (is) reden om strafrechtelijke aansprakelijkheid aan te nemen voor degene die de training volgt; hem kan een zeer kwalijk oogmerk worden verweten, alsook het verrichten van activiteiten om zich te bekwamen teneinde dit oogmerk daadwerkelijk te verwezenlijken.' 61

Blijkens de wetsgeschiedenis dient onderscheid te worden gemaakt tussen het opzet van degene die training volgt en degene die training geeft.

Voor degene die training geeft kan voorwaardelijk opzet reeds voldoende zijn.62 Dit zal in de praktijk betekenen dat van een strafbare gedraging sprake is, zodra de trainer zich welbewust blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat zijn cursist die training volgt met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. Het bewijs van het opzet zou in dit geval kunnen worden afgeleid uit de omstandigheid dat degene die de training geeft geen navraag doet naar de doelstellingen bij degenen aan wie hij training geeft en daarmee tekortschiet in de op hem rustende onderzoeksplicht.63

Waar het de cursist betreft (degene die training volgt) is voorwaardelijk opzet niet aan de orde, omdat de cursist weet met welk doel hij de training volgt.64 Degene die training volgt moet de bedoeling of het kwalijk oogmerk hebben die kennis of vaardigheden te verwerven ten behoeve van het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan.65 Niet alleen moet sprake zijn van willens en wetens informatie vergaren met als doel het plegen van een terroristisch misdrijf, maar tevens is vereist dat er sprake is van een concreet doel, namelijk het plegen van een terroristisch misdrijf of het plegen van een misdrijf om een dergelijk misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Aldus ook de Minister van Justitie: 'Strafrechtelijke aansprakelijkheid komt pas in beeld als de fascinatie voor een terroristisch misdrijf zich ontwikkelt tot een concreet voornemen om een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf te plegen, terwijl betrokkene daarvoor specifieke kennis en vaardigheden moet en wil opdoen.'66 Derhalve moet aantoonbaar zijn en bewezen worden welk misdrijf de verdachte voor ogen stond waarvoor hij de kennis en vaardigheden heeft verworven. Voorts moet het daarbij gaan om één van de misdrijven zoals die limitatief zijn omschreven in de artikelen 83 en 83b Sr.

Het opzet kan in dit geval afgeleid worden uit hetgeen bekend is over de achtergrond van de persoon van de verdachte. Daarbij kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen:

1. diens haat tegen de Westerse wereld;

2. zijn fascinatie voor terroristisch geweld;

3. het radicaliseringsproces dat de verdachte heeft ondergaan.

Voorts kan in het licht van het voorgaande ook de aard en het karakter van de training een rol spelen. Het karakter van de training en de gegeven instructies kunnen inzichtelijk maken welk doel betrokkene voor ogen heeft. Strafbaarheid kan derhalve volgens de wetsgeschiedenis niet worden aangenomen als het opzet ontbreekt met betrekking tot het doel van de training.67

Terroristisch misdrijf / misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf

Art. 134a Sr verwijst naar de begrippen 'terroristisch misdrijf' en 'misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf'. De omschrijvingen van deze begrippen zijn opgenomen in de artikelen 83 en 83b Sr.

Art. 83 Sr vereist voor een terroristisch misdrijf het terroristisch oogmerk. Daarvan is sprake als is voldaan aan een van de in art. 83a Sr genoemde situaties.

Voor de kwalificatie van het misdrijf van art. 134a Sr is echter niet vereist dat bewezen wordt dat de bedoeling tot het plegen van een terroristisch misdrijf bestond.68 Het terroristische oogmerk in art. 83a Sr hoeft nog niet volledig uitgekristalliseerd te zijn ten aanzien van elk element van het terroristisch oogmerk als omschreven in art. 83a Sr.69 De aanwezigheid van een terroristisch oogmerk is geen vereiste, nu dit geen bestanddeel is van art. 134a Sr. Dit is nadrukkelijk opgemerkt in de wetsgeschiedenis ter zake.70 De contouren van het voor te bereiden misdrijf dienen wel zichtbaar te zijn gelijk als in art. 46 Sr.71 Het hof verwijst ter concretisering van deze verwijzing in de kamerstukken naar de rechtspraak van de Hoge Raad waarin wordt overwogen dat niet alle wettelijke bestanddelen van het hoofdfeit in de tenlastelegging behoeven te worden opgesomd, mits maar voldoende duidelijk is op welk hoofdfeit de voorbereidingshandelingen waren gericht.72

Wel dient, gelet op de plaats van het bestanddeel opzet in de strafbaarstelling van art. 134a Sr, het opzet mede gericht te zijn op het zich of een ander verschaffen of trachten te verschaffen van gelegenheid, middelen en inlichtingen dan wel het zich verwerven van de desbetreffende kennis of vaardigheden of een ander bijbrengen ervan voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Het opzet moet derhalve gericht zijn op het (criminele) doel van de training.73

Zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen (trachten te) verschaffen

De delictsbestanddelen 'gelegenheid, middelen of inlichtingen' hebben dezelfde betekenis als in art. 48 onderdeel 2 Sr.74

De betekenis van de zinsnede 'zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen' is door de Minister van Justitie nader toegelicht naar aanleiding van een vraag van leden van de PvdA-fractie die inhield:

'of met de strafbaarstelling van het (trachten te) verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf of zelfs een misdrijf ter voorbereiding van een terroristisch misdrijf niet toch verder gaat dan hetgeen in artikel 7 van het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme wordt voorgeschreven of beoogd.

Dat artikel spreekt immers expliciet over «training for terrorism» hieronder wordt verstaan «to provide instruction in the making or use of explosives, firearms or other weapons or noxious or hazardous substances, or in other specific methods or techniques, for the purpose of carrying out or contributing to the commission of a terrorist offence, knowing that the skills provided are intended to be used for this purpose».

Naar de mening van deze leden kan hieronder weliswaar worden verstaan het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf, maar toch niet in alle gevallen van het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf gaat het om training in de zin van het genoemde artikel uit het Europees Verdrag. De aan het woord zijnde leden stellen het op prijs als precies duidelijk wordt gemaakt op grond van welke verplichting in het Europese verdrag het voorgestelde artikel 134a Sr tot stand is gekomen.'75

Het antwoord van de Minister van Justitie luidde aldus [onderstreping hof]:

'De leden van de fractie van de PvdA vroegen nader te verduidelijken op grond van welke verplichting in het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme het bereik van het voorgestelde artikel 134a Sr is gebaseerd. Graag verduidelijk ik deze leden dat daaraan de verplichting die is opgenomen in artikel 7 van het Verdrag ten grondslag heeft gelegen. Dat artikel hanteert immers voor de omschrijving van het begrip «training» een opsomming van gedragingen die wordt afgesloten met «or other specific methods or techniques». Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, wordt met het samenstel van gedragingen in de delictsomschrijving van het voorgestelde artikel 134a Sr de door het Verdrag gehanteerde ruime omschrijving van het begrip «training» geduid.'

Gelet op de hierboven onderstreepte passage is er geen twijfel mogelijk dat de in art. 134a genoemde gedragingen in de bedoeling van de wetgever het in art. 7 van het Verdrag van Warschau bedoelde begrip 'training' tezamen invullen. Voorts laat ook overigens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel die heeft geleid tot de invoering van art. 134a Sr in zijn geheel beschouwd, geen ruimte voor een ander oordeel dan dat dit artikel niet ziet op gedragingen die geen relatie hebben tot een (terroristische) training. Telkenmale wordt in de wetsgeschiedenis herhaald dat art. 134a Sr een verbod behelst op het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme.

Onder 'zich of een ander tracht te verschaffen' in art. 134a Sr wordt volgens de wetsgeschiedenis hetzelfde verstaan als in art. 96 lid 2 onderdeel 1 en 2 Sr waar dezelfde terminologie wordt gehanteerd.

Beoordeling van de onder 3, I en II, telkens onder A tot en met L, tenlastegelegde gedragingen

A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door al Qaida en/of Jabhat Fateh al- Sham (voorheen: Jabhat al-Nusra), althans een terroristische organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat, (verder) eigen gemaakt

F. documenten of afbeeldingen op gegevensdragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en aanwijzingen voor het voorbereiden van het vertrek naar het strijdgebied in Syrië

Tijdens de doorzoeking van de woning waar verdachte met [slachtoffer] verbleef is een computer aangetroffen waarvan de harde schijf is onderzocht.76 Op deze harde schijf zijn verschillende documenten aangetroffen die het gedachtengoed van de gewapende

jihadstrijd beschrijven en geschriften die het plegen van geweld tegen niet gelovigen

en afvalligen verheerlijken. Een aantal van deze documenten zijn de volgende:

File 22. Een boek van 350 pagina's met de titel 'Ondernemen van verlangens naar Strijden van geliefden. Het boek gaat over de deugden van Jihad (heilige strijd) geschreven door de geletterde strijdende Martelaar Ahmed Ben Inbrahim Al Nahhas Al Damashki Al Maiyati. Op de voorpagina staat onderaan 'Platform Eendracht & Jihad'. Het boek beschrijft de onrechtvaardigheid die de islamitische natie getroffen heeft door diens vijanden, hoe islamitisch bloed vergoten werd op allerlei fronten. Daarbij worden de joden genoemd als de grootste boosdoeners. De jihad, ofwel de Heilige strijd tegen deze vijanden wordt in het boek verheerlijkt.77

File 53 betreft een boek waarin de waardigheid van Joden en Christenen wordt gemarginaliseerd; zij zouden leugenaars zijn en god bespotten.78

File 174. Dit is een boek van 54 pagina's 'Jihad tegen de vijanden, noodzaak van samenwerking tussen Moslims', geschreven circa 100 jaar geleden, met name over de Jihad. Hij roept ook op voor de noodzaak van overleg, klaar te zijn voor de vijanden en dat men zich moet inzetten waar en wanneer dat kan. De definitie van Jihad volgens de schrijver is alomvattend.79

Op deze harde schijf stonden afbeeldingen waarop ISIS was te zien en een afbeelding van wapentuig in stedelijk gebied.80

Onder de kop 'pictures' stonden op de harde schijf onder andere foto's van islamitische strijders.81

Op deze harde schijf zijn ook promotiefilmpjes van Al Qa'ida aangetroffen.82

Ook [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met dit gedachtegoed bezig was, dat zij filmpjes moest bekijken onder andere van kinderen die zeggen dat zij koefa (het hof begrijpt: kuffar - ongelovigen) moesten doden en dat verdachte met bewondering over ISIS en haar aanslagen sprak.83

Naar het oordeel van het hof kunnen deze handelingen worden aangemerkt als het voorbereiden van terroristische misdrijven èn als het trainen voor terrorisme. Het trainen voor terrorisme in de zin van het 'zich eigen maken van radicaal extremistisch gedachtengoed' kent, zoals hiervoor reeds is overwogen, uiteraard een beginpunt dat voorafgaat aan concrete voorbereidingshandelingen, maar dat proces van het 'zich eigen maken' kan doorgaan tijdens die voorbereidingshandelingen. Daar kan bij in aanmerking worden genomen dat bij verdachte ook eerder in 2014 informatie in gelijke zin in beslag is genomen.84 Hieruit komt naar voren dat dit gedachtengoed al langer bij verdachte aanwezig was. Het bekijken van terreurpropaganda zal verdachte hebben gesterkt in het al bij hem aanwezige extremistisch gedachtengoed en door het bekijken van die propaganda zal verdachte telkens weer zijn aangemoedigd ook daadwerkelijk een aanslag voor te bereiden, nu immers in deze bestanden en films geweld tegen niet-gelovigen en afvalligen wordt verheerlijkt en als legitiem wordt voorgesteld. (Zie in vergelijkbare zin: het arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:801 en het arrest van datzelfde hof van 10 april 2018, ECU:NL:GHDHA:2018:815).

Zo bezien acht het hof bewezen dat verdachte zich radicaal extremistisch gedachtengoed heeft 'eigen gemaakt' ook 'ten behoeve van het plegen van aanslagen.

B. zich via zoekslagen op internet laten informeren over het afreizen naar het Kalifaat, althans het strijdgebied in Syrië en hoe aan te sluiten bij een terroristische organisatie

C. zich laten informeren over een te volgen reisroute naar het strijdgebied

E. informatie ingewonnen voor een reisuitrusting en praktische maatregelen die getroffen moeten worden voor het vertrek naar en het verblijf in het strijdgebied in Syrië

Uit de internetgeschiedenis van een gsm die in beslag is genomen in de fouillering van [verdachte] zijn zoektermen naar voren gekomen over het afreizen naar het kalifaat/

strijdgebied. De zoektermen die met die telefoon zijn gedaan betreffen85:

- Arabisch voor beginners;

- Auto kopen 28 hands (diverse keren);

- ' [naam 2] aangehouden' (betreft een uitgereisde vrouw uit NL);

- Grenscontroles (nu.nl);

- Grenscontroles (Google search);

- ' Enkele reis naar het Kalifaat' (NPO);

- Sharia 4 Holland;

- Niqab voor trouwfeest;

- ISIS nieuws;

- Khalifalive nieuws;

- Jabhat fattah al sham – manifest;

- IS: Amaq nieuws (betreft een door IS opgezet 'mediabedrijf');

- Citroen tegen muggen;

- Tips tegen muggen.

Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in de auto van verdachte blijkt dat er op

28 februari 2012 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en een NN-man over Sharia4Belgium en Khorasan. Er wordt afgevraagd of iedereen naar Khorasan moet, of dat ze hier niets moeten doen. Het gaat over de zwarte vlag die gehesen wordt en de leider van het leger die je roept om te gaan, over legers in Syrië, Yemen en Khorasan. Het gaat erover dat als zij een weg kunnen vinden naar Europa, hoe het dan kan dat mensen 'daar' niet binnen zouden kunnen komen. Het gaat over de kansen om 'daar' te komen vergeleken met de kansen om de Sharia in België in te voeren.86

[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte geld, een creditcard87 en een vals ID (rijbewijs) voor de reis aan het regelen was. Verdachte zou hebben gemeend dat een islamitisch huwelijk nodig was om met [slachtoffer] te kunnen reizen en Syrië binnen te komen.88 Ook was het nodig om enkele zaken in Amsterdam (drugshandel) af te maken alvorens hij kon vertrekken.89

Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat verdachte aanvankelijk vanaf Brussel90 via Griekenland wilde reizen, maar dat, nu bleek dat zij gesignaleerd stond, zij via Turkije of Bulgarije met de auto in Syrië konden komen.91 Hij had bedacht dat zij eerst zou vliegen en hij zou volgen. Hij had een specifieke plaats van bestemming genoemd.92

Met betrekkingen tot deze bewezenverklaarde onderdelen merkt het hof op, dat [slachtoffer] zich, onttrokken aan het ouderlijk gezag, in een appartement in Antwerpen bevond. Het was de bedoeling dat verdachte en zij samen zouden afreizen. Het islamitische huwelijk dat daaraan vooraf moest gaan had al plaatsgevonden. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat hun vertrek naar Syrië aanstaande was. Het lijkt praktisch gezien ook niet goed mogelijk om een minderjarige gedurende lange tijd op te sluiten en verborgen te houden in Antwerpen. Ook daaruit kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de uitreis spoedig zou plaatsvinden.

D. documenten ten behoeve van Arabische lessen voorhanden gehad

Op de eerder genoemde harde schijf zijn stukken betreffende Arabische lessen aangetroffen93 en tevens is bij zoekslagen op het internet onder Arabische lessen gezocht.94 Overigens heeft verdachte ter zitting ook naar voren gebracht Arabische lessen te hebben gevolgd.95 Daarbij overweegt het hof dat het volgen van Arabische lessen op zich niet zonder meer als een voorbereidings- of trainingshandeling kan worden gezien. Echter, het hof ziet dit onderdeel van de tenlastelegging in combinatie met de andere onderdelen, waaruit naar voren komt dat verdachte zich het jihadistisch gedachtengoed eigen had gemaakt en van plan was naar Syrië af te reizen. In dat licht kunnen naar het oordeel van het hof deze bestanden, inhoudende Arabische lessen, wel als een voorbereidings- en trainingshandeling worden gezien.

G. documenten of afbeeldingen op gegevensdragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende overleven (waaronder een SAS survival boek)

Op de in Antwerpen aangetroffen externe harde schijf en op de Samsung S6 van verdachte zijn meerdere pdf-documenten aangetroffen, waaronder een SAS-survival boek en een document Commenders of the Muslim Army.96

Op 23 april 2016 is Samsung S6 met beslagnummer 5177291 in beslag genomen. De Samsung S6 was beveiligd met een code. Na onderzoek door de digitale expertise, is toegang verkregen tot de inhoudelijke data en is duidelijk geworden dat verdachte de gebruiker van de telefoon was. Er stonden boeken op de telefoon, voor een groot deel van radicale islamitische prekers, maar ook de SAS-survival gids, instructies van de US-Army, gidsen over NBC-oorlogsvoering (nucleair, biologisch en chemisch) en bescherming tegen NBC-oorlogsvoering.97 Ook voor het voorhanden hebben van deze documenten geldt dat dit op zich niet zonder meer als een voorbereidingshandeling kan worden gezien. Echter, het hof ziet ook dit onderdeel van de tenlastelegging in combinatie met de andere onderdelen, waaruit naar voren komt verdachte het jihadistisch gedachtengoed had eigen gemaakt en van plan was naar Syrië af te reizen. In dat licht kunnen deze bestanden, die een voorbereiding kunnen inhouden van verblijf onder moeilijke omstandigheden in Syrië, wel als zodanig worden gezien.

H. zich geuit over zijn wens zich te begeven naar Syrië en zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende jihad

Onderweg in de politieauto vanuit Antwerpen vertelde [slachtoffer] dat verdachte met haar naar Syrië wilde.98 Hij zou haar moeder pas met rust laten als ze meeging naar Syrië. Verdachte wilde naar Syrië om te gaan strijden voor IS, aldus [slachtoffer] .99 Verdachte vertelde haar dat men daarheen moest om te strijden tegen de ongelovigen en dat niet-moslims dood moeten.100

Verdachte liet haar ook filmpjes over de Taliban zien.101 [slachtoffer] heeft later verklaard dat dit onder andere de film 'Why you should join the Taliban' en filmpjes over Al-Qa'ida betrof, films die op de harde schijf van verdachte stonden en door hem werden opgezet.102 Hij gaf daar uitleg bij.103 Deze film is door de politie ook aangetroffen op de harde schijf van verdachte.104

I. een islamitisch huwelijk aangegaan met [slachtoffer]

J. de minderjarige [slachtoffer] weggevoerd zonder de wil van haar ouders met het oogmerk een islamitisch huwelijk met haar aan te gaan

Uit de verklaringen van [slachtoffer] komt naar voren dat verdachte met haar een islamitisch huwelijk wilde aangaan alvorens naar Syrië te reizen. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd dat zij op islamitische gehuwd diende te zijn omdat zij anders niet met een man het land binnen zou komen.105 Deze stelling lijkt te passen in de structuur van de islamitische staat waarin seks buiten het huwelijk niet is toegestaan en waar vrouwen om die reden zelfs kunnen worden gestenigd. Over deze (informele) huwelijken van Syriëgangers zijn ook enkele publicaties verschenen onder andere van de Nationaal Coördinator terrorismebestrijding.106 Uitgaande van de verklaringen van [slachtoffer] heeft het huwelijk in Antwerpen plaatsgevonden.107 Zij heeft ook een ring gekregen van de verdachte die zij aan de verbalisanten heeft overgelegd.108 Door verdachte is op internet gezocht naar een Niqab voor een huwelijksfeest.109 Voor wat betreft het onderdeel van het onttrekken van de minderjarige aan het gezag verwijst het hof naar de bewijsmiddelen zoals genoemd onder de bespreking van de bewezenverklaring van feit 1 A.

K. een rijbewijs verworven op naam van [naam 1] teneinde deze te laten gebruiken door [slachtoffer]

In het appartement waar verdachte met [slachtoffer] verbleef is een rijbewijs en een creditcard aangetroffen op naam van [naam 1] .110 Door [slachtoffer] is verklaard dat verdachte deze heeft verworven teneinde haar van een identiteitsbewijs te voorzien.111

Dit onderdeel kan als een voorbereiding worden gezien voor het uitreizen naar Syrië.

L. een oliekachel en kleding en een contant geldbedrag van ongeveer 4.100 euro en aan Islamic State (IS) en gerelateerde vlaggen en documenten en afbeeldingen op een harde schijf, met daarop onder andere documenten/publicaties met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining en een mobiele telefoon met daarop digitale documenten met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining verworven en aangeschaft en ter beschikking gehad

[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte spullen vanuit zijn eigen huis mee

had genomen naar Antwerpen, met als doel deze in Syrië te gebruiken.112 Ook had verdachte een oliekachel meegenomen naar het appartement omdat [slachtoffer] moest leren om daar mee om te gaan ter voorbereiding van het verblijf in Syrië.113 [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat verdachte twee legerjurkjes voor haar had gekocht114 en een dikke winterjas.115 De legergroene legerjurkjes met een camouflagemotief en de dikke winterjas waren naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de andere hier beschreven omstandigheden, kennelijk bedoeld om door haar gedragen te worden in Syrië.

Tijdens de doorzoeking in het appartement van verdachte in [woonplaats] is een jihadistische vlag onder het bed en 4.100 euro aangetroffen in een witte enveloppe.116 In dit appartement zijn voorts twee strijdvlaggen van de profeet Mohammed aangetroffen. In het proces-verbaal van bevindingen van de politie is gerelateerd dat deze vlaggen staan voor de offensieve jihad en het herstel van het kalifaat.117

Zoals hierboven al is overwogen, is tijdens de doorzoeking van de woning waar verdachte met [slachtoffer] verbleef een computer aangetroffen waarvan de harde schijf is onderzocht. Op deze harde schijf zijn verschillende documenten aangetroffen die het gedachtengoed van de gewapende jihadstrijd beschrijven en geschriften die het plegen van geweld tegen niet-gelovigen en afvalligen verheerlijken. Hierboven zijn reeds enkele van deze documenten beschreven. Op deze harde schijf stonden afbeeldingen waarop ISIS was te zien en een afbeelding van wapentuig in stedelijk gebied. Onder de kop 'pictures' stonden op de harde schijf onder andere foto's van islamitische strijders. Op deze harde schijf zijn ook promotiefilmpjes van Al Oa'ida aangetroffen. Zie voor de verwijzingen in het dossier de noten 80 tot en met 82.

Zoals hierboven beschreven, is op 23 april 2016 een Samsung S6 met beslagnummer 5177291 in beslag genomen. De Samsung S6 was beveiligd met een code. Na onderzoek door de digitale expertise, is toegang verkregen tot de inhoudelijke data en is duidelijk geworden dat verdachte de gebruiker van de telefoon was. Er stonden boeken op de telefoon, voor een groot deel van radicale islamitische prekers, maar ook de SAS-survival gids, instructies van de US-Army, gidsen over NBC-oorlogsvoering (nucleair, biologisch en chemisch) en bescherming tegen NBC-oorlogsvoering. Zie voor de verwijzing noot 97.

Voor een bewezenverklaring van de in art. 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in art. 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a Sr omschreven misdrijven, is voldoende dat het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a Sr omschreven misdrijf de nader aan art. 96 lid 2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht (vgl. HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:906 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416).

Op basis van de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat verdachte een buitensporige interesse had voor terroristisch geweld. Uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtengoed van verdachte tezamen kan naar het oordeel van het hof het opzet van verdachte op het voorbereiden van, kort gezegd, een van de in de bewezenverklaring genoemde delicten met een terroristisch oogmerk en (daarmee samenhangend) gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of moord, doodslag met een terroristisch oogmerk dan/wel vernieling/beschadiging van goederen met een terroristisch oogmerk worden afgeleid waartoe hij, verdachte, zich op de bewezenverklaarde wijze heeft getraind.

Ofschoon in de wetsgeschiedenis zoals hiervoor reeds is uiteengezet, is opgemerkt dat voor de kwalificatie van art. 134a Sr niet vereist is dat een terroristisch oogmerk aanwezig is, nu het geen bestanddeel van art. 134a Sr is, overweegt het hof ten overvloede ten aanzien daarvan nog als volgt.

In art. 83a Sr wordt onder terroristisch oogmerk verstaan:

'het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.'

Het hof stelt vast dat de omschrijving van het terroristisch oogmerk nagenoeg overeenstemt met die in het eerdergenoemde gewijzigde Kaderbesluit waaraan in de Wet terroristische misdrijven uitvoering is gegeven. Het artikel heeft een brede reikwijdte, nu het gaat om misdrijven met een terroristisch oogmerk in welk land ook begaan. Dat het Syrische regime van president Bashar al-Assad in een groot en overwegend gedeelte van de internationale gemeenschap een bedenkelijke reputatie geniet en dat dit regime zich mogelijk zelf ook schuldig maakt aan systematische en ernstige schendingen van de fundamentele mensenrechten en/of een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid, doet op zichzelf aan de werking van art. 83a en 83 Sr niet af.

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast met betrekking tot het terroristisch oogmerk van de verdachte.

Verdachte heeft in de bewezenverklaarde periode voorbereidingshandelingen verricht, gericht op het plegen van de misdrijven moord en doodslag in het kader van de gewapende strijd in Syrië. De strijd van de jihadisten, waartoe verdachte kan worden gerekend, was gericht tegen het omverwerpen/vernietigen van het regime van Assad en op het vestigen van een in hun ogen zuiver islamitische samenleving. Handelingen in dit kader vallen derhalve onder het bereik van art. 83a Sr. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de jihadistische strijdgroepen in Syrië, om hun doel te bereiken, dood en verderf zaaiden onder ieder die hun fundamentalistische geloof niet deelde en dat het geweld dat deze groepen gebruikten om hun doel te bereiken mede de uitdrukkelijke bedoeling had grote delen van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Voor verdachte, die zoals hiervoor reeds werd overwogen, in Syrië wilde gaan meevechten, moet dit volstrekt duidelijk zijn geweest voor hij naar Syrië wilde afreizen om zich aan te sluiten en zijn aandeel te leveren in de gewelddadige jihad.

Slotsom ten aanzien van het opzet van verdachte

Samenvattend stelt het hof vast op grond van het hier bovenstaande dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een radicaal-islamitische ideologie aanhing en dat hij zich schaarde achter de jihad, waarbij hij de grotere groep van ongelovigen als vijanden van de islam zag. Verdachte heeft in dat kader tevens een of meer website(s) bezocht waarop informatie over de jihad en/of terrorisme wordt gedeeld en hij had bestanden op de harde schijf van zijn computer waarin de jihad wordt verheerlijkt en waarin direct of indirect tot de jihad wordt opgeroepen. Bij verdachte bestond de intentie daarom af te reizen naar Syrië om daar deel te nemen aan de gewapende strijd.

Deze vaststellingen brengen het hof tot het oordeel dat het opzet van verdachte was gericht op het zich verschaffen van middelen en de verwerving van kennis teneinde een of meer van de terroristische misdrijven zoals in de bewezenverklaring is vermeld, te plegen met het oog op zijn beoogde afreis naar Syrië om zich aldaar te voegen bij de gewapende strijd en daar deze terroristische misdrijven te plegen.

Van het tenlastegelegde onder 3, II maken, zoals hiervoor is gebleken, onder meer de volgende gedragingen deel uit:

H zich geuit over zijn wens zich te begeven naar Syrië en zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende jihad en

I. een islamitisch huwelijk aangegaan met [slachtoffer] en

J. de minderjarige [slachtoffer] weggevoerd zonder de wil van haar ouders met het oogmerk een islamitisch huwelijk met haar aan te gaan en

K. een rijbewijs verworven op naam van [naam 1] teneinde deze te laten gebruiken door [slachtoffer]

L. een oliekachel en kleding en een contant geldbedrag van ongeveer 4.100,00 euro en aan Islamic State (IS) gerelateerde vlaggen en documenten en afbeeldingen op een harde schijf, met daarop onder andere documenten/publicaties met betrekking tot het (salafistisch-)jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining en een mobiele telefoon met daarop digitale documenten met betrekking tot het (salafistisch-) jihadistisch gedachtengoed en gevechtstraining verworven en aangeschaft en ter beschikking gehad.

Naar het oordeel van het hof ontbreekt in de hierboven genoemde handelingen ten enenmale het voor art. 134a Sr vereiste element van deelnemen aan een training tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. De (combinatie van de) onder H t/m L genoemde handelingen zijn echter wel van belang in het kader van het vaststellen van het opzet bij verdachte op het verwerven van kennis en vaardigheden als bedoeld in art. 134a Sr en zijn om die reden wel in de bewezenverklaring opgenomen.

Aldus acht het hof het onder 3, II tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, kort gezegd: het trainen van zichzelf en een ander ( [slachtoffer] ) voor het plegen van terroristische misdrijven.

Het hof acht hiermee voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door middel van de hiervoor beschreven gedragingen onder A tot en met L zich heeft schuldig gemaakt aan

– kort gezegd – het voorbereiden van terroristische misdrijven. Uit voormelde gedragingen blijkt dat het oogmerk van verdachte was gericht op het voorbereiden van dergelijke misdrijven.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het hof overweegt dat de onder 3, I en II, telkens onder A tot en met L bewezenverklaarde feitelijke gedragingen een volstrekt identiek feitencomplex betreffen uit een oogpunt van tijd, plaats, gedragingen, voorwerpen en gegevensdragers. Het hof gaat ervan uit dat de wilsbesluiten van verdachte die hieraan telkens ten grondslag liggen, eveneens identiek zijn. Het hof is gelet daarop van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop bij het onder 3, I en II, bewezen verklaarde. De omstandigheid dat de strekking van artikel 96 lid 2 Sr (bescherming van de staatstructuur en de personen die daarin verantwoordelijkheid dragen; wanneer gehandeld wordt met een terroristisch oogmerk is sprake van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht) en artikel 134a Sr (bescherming van de openbare orde; geen terroristisch misdrijf in de zin van artikel 83 Sr) verschillend is, staat daar in dit geval niet aan in de weg (vgl. Hoge Raad 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 en Hoge Raad 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501).

Het onder 1, A en B, bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag

en

poging tot zware mishandeling.

en

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]