Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-07-2005, AT9340, 20-001511-04

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-07-2005, AT9340, 20-001511-04

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 juli 2005
Datum publicatie
14 juli 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9340
Formele relaties
Zaaknummer
20-001511-04

Inhoudsindicatie

Nadat de voordeur van de woning werd opengedaan door de zus van de ex-vriendin, genaamd [slachtoffer], is een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer].

Uit de brief van verdachte aan [medeverdachte], in antwoord op diens brief, welke brieven zijn overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2005, blijkt dat verdachte na enige tijd op aanwijzing van [medeverdachte] het vuurwapen waarmee het latere slachtoffer is doodgeschoten, heeft doorgeladen, waarna hij heeft geschoten. In dat verband is ook van belang de verklaring van verdachte, afgelegd d.d. 13 november 2003, te 17.37 uur, waar hij zegt dat hij zich op een gegeven moment heeft omgedraaid in de richting van de nabij de scooter nog steeds wachtende [medeverdachte], en deze aankeek, waarop [medeverdachte] naar hem knikte alsof hij wilde zeggen "Doe dan", waarna door verdachte de fatale schoten op [slachtoffer] zijn gelost.

Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte, voorafgaand aan het schieten zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] beraden heeft, nu hij kennelijk instemming heeft gevraagd en verkregen van [medeverdachte]. Gelet op het voorgaande alsmede de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] samen met de scooter zijn gevlucht, terwijl beiden de rest van de avond en de daaropvolgende nacht en ochtend bij elkaar zijn gebleven is het hof van oordeel dat verdachte het feit samen en in vereniging heeft gepleegd met [medeverdachte].

Omtrent de betrouwbaarheid van deze genoemde bewijsmiddelen overweegt het hof het volgende.

De verdachte heeft in allerlei stadia van de strafzaak bij de politie, bij de rechter-commissaris, bij de eerste rechter, alsmede bij gelegenheid van de eerste zittingen in hoger beroep tot de terechtzitting van 14 december 2004, steeds een hemzelf belastende verklaring afgelegd. Op laatstgenoemde terechtzitting is verdachte een ander standpunt gaan innemen, erop neerkomende dat niet hij, maar [medeverdachte], de fatale schoten zou hebben gelost.

Het hof houdt de verdachte aan de inhoud van zijn hiervoor bedoelde verklaringen, welke verklaringen het hof tot het bewijs zal bezigen, nu niet aannemelijk is geworden, dat verdachte, in strijd met de waarheid voor hemzelf belastende verklaringen zou hebben afgelegd. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking de inhoud van de reeds hiervoor besproken handgeschreven brieven van beide verdachten, welke brieven eveneens tot het bewijs worden gebezigd.

Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte in nauwe samenwerking met [medeverdachte] en opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten na een moment van kalm overleg en bedaard nadenken, uitvoering heeft gegeven aan het plegen van het ten laste gelegde delict.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001511-04

Uitspraak : 14 juli 2005

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 februari 2004, parketnummer 01-033164-03 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 01-033116-02 en 02-039073-03, in de strafzaak tegen:

[VERDACHTE],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,

wonende te [adres],

thans verblijvende in Rijksinrichting Eikenstein te Zeist.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van [benadeelde] tot een gedeelte van EUR 11.238,71 toegewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep -binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 26.238,71, exclusief proceskosten.

Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van straffen, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij respectievelijke vonnissen van de kinderrechter te

's-Hertogenbosch d.d. 17 april 2003, gewezen onder parketnummer 01-01-033116-02 en d.d. 23 oktober 2003, gewezen onder parketnummer 01-039073-03.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en de verdachte terzake van het sub 1 en sub 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, met last tot terbeschikkingstelling, met bevel tot verpleging, met toewijzing van de vordering van [benadeelde] tot een totaalbedrag van EUR 26.238,71, alsmede oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag, subsidiair 130 dagen hechtenis, alsmede tenuitvoerlegging van straffen, voorwaardelijk opgelegd bij vonnissen van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch, respectievelijk d.d. 17 april 2003, onder parketnummer 01-033116-02 en d.d. 23 oktober 2003, onder parketnummer 01-039073-03.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:

- de bewijsvoering;

- de kwalificatie van het bewezenverklaarde. De kwalificatie behoort te luiden als hieronder

vermeld;

- de opgelegde straf en maatregelen en de motiveringen daarvan en

- de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

Uit het strafdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting, komt naar voren dat verdachte en [medeverdachte] het plan hadden opgevat om bij de (ex-)vriendin van verdachte verhaal te halen, kennelijk in verband met reeds eerder ontstane relatieproblemen.

Verdachte en [medeverdachte] zijn gewapend met een vuurwapen gezamenlijk op een scooter naar het betreffende pand aan [adres] gereden, waar de familie [achternaam slachtoffer] woonachtig was.

Nadat de voordeur van de woning werd opengedaan door de zus van de ex-vriendin, genaamd [slachtoffer], is een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer].

Uit de brief van verdachte aan [medeverdachte], in antwoord op diens brief, welke brieven zijn overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2005, blijkt dat verdachte na enige tijd op aanwijzing van [medeverdachte] het vuurwapen waarmee het latere slachtoffer is doodgeschoten, heeft doorgeladen, waarna hij heeft geschoten. In dat verband is ook van belang de verklaring van verdachte, afgelegd d.d. 13 november 2003, te 17.37 uur, waar hij zegt dat hij zich op een gegeven moment heeft omgedraaid in de richting van de nabij de scooter nog steeds wachtende [medeverdachte], en deze aankeek, waarop [medeverdachte] naar hem knikte alsof hij wilde zeggen "Doe dan", waarna door verdachte de fatale schoten op [slachtoffer] zijn gelost.

Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte, voorafgaand aan het schieten zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] beraden heeft, nu hij kennelijk instemming heeft gevraagd en verkregen van [medeverdachte]. Gelet op het voorgaande alsmede de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] samen met de scooter zijn gevlucht, terwijl beiden de rest van de avond en de daaropvolgende nacht en ochtend bij elkaar zijn gebleven is het hof van oordeel dat verdachte het feit samen en in vereniging heeft gepleegd met [medeverdachte].

Omtrent de betrouwbaarheid van deze genoemde bewijsmiddelen overweegt het hof het volgende.

De verdachte heeft in allerlei stadia van de strafzaak bij de politie, bij de rechter-commissaris, bij de eerste rechter, alsmede bij gelegenheid van de eerste zittingen in hoger beroep tot de terechtzitting van 14 december 2004, steeds een hemzelf belastende verklaring afgelegd. Op laatstgenoemde terechtzitting is verdachte een ander standpunt gaan innemen, erop neerkomende dat niet hij, maar [medeverdachte], de fatale schoten zou hebben gelost.

Het hof houdt de verdachte aan de inhoud van zijn hiervoor bedoelde verklaringen, welke verklaringen het hof tot het bewijs zal bezigen, nu niet aannemelijk is geworden, dat verdachte, in strijd met de waarheid voor hemzelf belastende verklaringen zou hebben afgelegd. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking de inhoud van de reeds hiervoor besproken handgeschreven brieven van beide verdachten, welke brieven eveneens tot het bewijs worden gebezigd.

Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte in nauwe samenwerking met [medeverdachte] en opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten na een moment van kalm overleg en bedaard nadenken, uitvoering heeft gegeven aan het plegen van het ten laste gelegde delict.

De strafbaarheid

Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte houdt het hof rekening met de rapportages van de gedragsdeskundigen drs. [deskundige 1] en drs. [deskundige 2].

[deskundige 1], kinder- en jeugdpsychiater komt in haar rapport - zakelijk weergegeven- tot de navolgende conclusie en advies:

Bij onderzochte is sprake van een antisociale gedragsstoornis (conduct disorder), waaraan pedagogische verwaarlozing en familiaire belasting aan ten grondslag liggen met als belangrijkste kenmerken een verstoorde agressieregulatie, een paranoïde basishouding en lacunaire gewetensvorming. Er is aldus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De problematiek valt te typeren als een (nog in ontwikkeling zijnde) persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde kenmerken. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van onderzochte beïnvloedt zijn gedragskeuzen. Het ten laste gelegde kan onderzochte in licht verminderde mate worden toegerekend.

[deskundige 2], GZ-psycholoog, komt in haar rapport - zakelijk weergegeven - tot de navolgende conclusie en advies:

Er is sprake van een 18-jarige laag gemiddeld intelligente jongeman met agressieregulatieproblemen en persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Aldus kan gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde weliswaar in staat het ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien, maar was ten gevolge van zijn gebrekkige ontwikkeling toen onvoldoende in staat zijn wil conform dat besef te bepalen. Betrokkene kan licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.

Het hof - in aanmerking nemend dat ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten - neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de strafbaarheid over en maakt deze tot de zijne.

In de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte vindt het hof grond om, hoewel de verdachte ten tijde van het begaan van het hierboven ten laste gelegde en bewezenverklaarde de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van achttien jaren had bereikt, recht te doen overeenkomstig de bepalingen voor strafrechtelijk meerderjarigen.

Het hof houdt hierbij rekening met de bijzondere ernst van het sub 1 ten laste gelegde feit, de inhoud van de omtrent de persoonlijkheid van de verdachte uitgebrachte rapporten en de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen. Het hof heeft, mede gelet op de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep, geen aanleiding gevonden toepassing van het jeugdstrafrecht te (her)overwegen en een nieuw onderzoek door een derde gedragsdeskundige, zoals door de raadsman verzocht, te gelasten.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat, indien het hof uitgaat van de (op 14 december 2004 gewijzigde) lezing van de verdachte dat niet hij, maar [medeverdachte] de dodelijke schoten op het slachtoffer heeft afgevuurd, een nieuw persoonlijkheidsonderzoek in de rede ligt, nu verdachte ten tijde van het onderhavige onderzoek nog het standpunt innam dat hij zelf had geschoten, en de onderzoekers met deze gewijzigde feitelijke situatie, welke mogelijk van invloed is op de inhoud van de adviezen van de onderzoekers, geen rekening hebben kunnen houden.

Nu uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt, dat het hof de verdachte houdt aan zijn (eerdere) verklaringen dat niet [medeverdachte], maar hij, verdachte, de betreffende schoten heeft gelost, zal het hof het verzoek van de raadsman afwijzen, nu het hof ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan alsnog zou moeten worden overgegaan tot een nieuw persoonlijkheidsonderzoek van verdachte.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.

Daarbij is rekening gehouden met:

-de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk onherstelbaar leed teweeg heeft gebracht;

-de koelbloedige wijze waarop verdachte tot zijn daad is gekomen; ofschoon aanvankelijk de zuster van [slachtoffer] het beoogde doelwit was, heeft verdachte - kennelijk zonder zich rekenschap te geven van de gruwelijke gevolgen van zijn daad - niet geschroomd om gericht op [slachtoffer] te schieten, toen deze in de daaraan voorafgegane woordenwisseling - blijkens de eigen verklaring van de verdachte bij de politie - van mening met verdachte verschilde en verdachte haar als een belemmering zag in zijn relatie met de zus van het slachtoffer;

-de omstandigheid dat de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer extra leed heeft toegevoegd, door gedurende een langere tijd na het plegen van zijn daad, aan deze nabestaanden bijzonder grievende en kwetsende brieven te sturen;

-de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

-de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake geweldsdelicten en feiten de Wet wapens en munitie betreffende is veroordeeld;

- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is;

-het bewezenverklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.

Bij het opleggen van na te melden maatregel heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de hierna genoemde rapportages.

[deskundige 1], kinder- en jeugdpsychiater komt in haar rapport - zakelijk weergegeven- tot de navolgende conclusie en advies:

Omdat zijn gewelddadige impulsen als gevolg van de onrijpe afweermechanismen niet afgewend kunnen worden, ontstaat er controleverlies en neemt hij het recht in handen anderen onheus te bejegenen.

Rapporteur gaat uit van het standpunt dat het ten laste gelegde van onderzochte voortvloeit uit berekende en overdachte drijfveren alsook uit de levensfase (puberteit) die onderzochte thans doormaakt, bij dadendrang van een in wezen zich sterk onzeker voelende en zich moeten bewijzende adolescent.

Zonder behandelinterventie bestaat er voor de middenlange en lange termijn een substantiële kans dat onderzochte opnieuw op een onverantwoordelijke, intimiderende manier een ruzie zal oplossen met alle escalatiegevaar van dien.

Rapporteur is van mening dat structurele veranderingen, die bij onderzochte noodzakelijk zijn om de kans op recidive te verkleinen, in feite binnen een gesloten setting en dus met een dwangmaatregel te realiseren zijn, teneinde de veiligheid van personen en/of goederen te waarborgen.

Mocht de rechtbank(lees: het hof) beslissen om het volwassenenstrafrecht toe te passen, dan komt een TBS met verpleging logischerwijze in aanmerking.

[deskundige 2], GZ-psycholoog, komt in haar rapport - zakelijk weergegeven - tot de navolgende conclusie en advies:

Gezien de ernst van de stoornis in de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene en het gegeven dat hij een voorgeschiedenis kent waarin sprake is van herhaaldelijk recidiveren met grensoverschrijdend gedrag waarbij sprake is van een toenemende mate van ernst en geweld, wordt de kans op herhaling van soortgelijke of andersoortige delicten zeer groot geacht indien betrokkene geen intensieve behandeling ondergaat.

Gezien de aard van de problematiek, het herhaaldelijk recidiveren en de ernst van het feit wordt geadviseerd om betrokkene een gedragsmatig georiënteerde vorm van behandeling op te leggen in een orthopedagogisch behandelingsinstituut waarbij zijn agressieregulatie een belangrijk aandachtspunt zal zijn. Indien de rechtbank (lees: het hof), gezien de ernst van het delict, besluit om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen wordt gedacht aan het opleggen van een TBS met verpleging.

Het hof verenigt zich met deze conclusies en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de zijne.

Op grond van het oordeel dat er ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de kans aanwezig wordt geacht dat verdachte in de toekomst opnieuw dergelijke feiten zal begaan, is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling vereist.

Zulks is, nu het door verdachte begane feit sub 1 -medeplegen van moord- een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, ook toegelaten.

Nu de algemene veiligheid van personen zulks eist zal het hof bovendien bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Het hof heeft daarbij in overweging genomen dat dit bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam.

Schadevergoeding

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat door verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade aan [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van EUR 16.238,71, voor welke schade verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.

Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht te treffen als na te melden.

[benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingesteld, welke bij vonnis waarvan beroep is toegewezen tot een bedrag van EUR 11.238,71. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, exclusief proceskosten.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat [benadeelde] als gevolg van verdachtes 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, bestaande uit materiële schade ad. EUR 6.238,71 en als voorschot op de door de benadeelde partij gevorderde zogeheten shockschade een bedrag van EUR 10.000,--.

Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij terzake van haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, gebaseerd op het zogeheten liquidatietarief, tot op heden begroot op EUR 390,-- (EUR 780:2) voor de gemaakte kosten in eerste aanleg en EUR 316,-- (EUR 632,--:2), voor de gemaakte kosten in hoger beroep, zijnde in totaal EUR 706,--.

Vordering tot tenuitvoerlegging

De vorderingen voldoen aan de bij de wet gestelde eisen.

Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch van 3 december 2003, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te

's-Hertogenbosch van 17 april 2003 onder parketnummer 01-033116-02 opgelegde voorwaardelijke straf, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van die straf dient te worden gelast.

Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch van 3 december 2003, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te 's-Hertogenbosch van 23 oktober 2003 onder parketnummer 01-039073-03 opgelegde voorwaardelijke straf, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van die straf dient te worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 77b(oud), 77dd, 77ee en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf en maatregelen en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Verklaart dat de bewezenverklaarde feiten opleveren:

1:

Medeplegen van moord;

2:

Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde] een bedrag te betalen van EUR 16.238,71 (zestienduizend tweehonderdachtendertig euro en eenenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 216 (tweehonderdzesenzestig) dagen hechtenis.

Wijst de vordering van [benadeelde] voor een bedrag van EUR 16.238,71 (EUR zestienduizendtweehonderdachtendertig euro en eenenzeventig cent) toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 16.238,71 (zestienduizend tweehonderdachtendertig euro en eenenzeventig cent) met dien verstande dat en indien en voorzover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.

Bepaalt dat, indien verdachte en/of de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Verklaart [benadeelde] in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op

EUR 706,--.

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch van 17 april 2003 onder parketnummer 01-033116-02, te weten van:

jeugddetentie voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen.

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch van 23 oktober 2003 onder parketnummer 01-039073-03, te weten van:

jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bevestigt het vonnis voor al het overige.

Aldus gewezen door

mr. Harmsen, voorzitter,

mrs. Van de Loo en De Lange, raadsheren,

in tegenwoordigheid van dhr. De Bruijn, griffier,

en op 14 juli 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.