Home

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1243, 15/1385 WIA

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1243, 15/1385 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 april 2018
Datum publicatie
30 april 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:1243
Zaaknummer
15/1385 WIA

Inhoudsindicatie

Rapport deskundige. De Raad ziet geen aanleiding haar conclusies niet te volgen. FML is daarna aangepast door Uwv. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen, resteren er voldoende functies die in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Afdoende toegelicht. Veroordeling Uwv in proceskosten.

Uitspraak

15 1385 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

16 januari 2015, 14/4792 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 26 april 2018

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 3 augustus 2016 heeft mr. J.W.M. Lenting, advocaat, zich als gemachtigde gesteld. Hij heeft de beroepsgronden aangevuld en informatie van [naam] GGZ van 25 juli 2016 en van Riagg [regio] van 25 oktober 2013 aan de Raad gestuurd.

Namens het Uwv heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016. Voor appellant is verschenen mr. Lenting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. R.A. Kneefel.

Na de zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. Appellant is in de gelegenheid gesteld om medische stukken op te vragen en in geding te brengen.

Appellant heeft op 13 oktober 2016 nadere stukken in geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd.

Er heeft opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lenting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting is gebleken dat dit nog steeds niet volledig is geweest. De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige benoemd.

De door de Raad als deskundige benoemde verzekeringsarts L. Greveling-Fockens heeft op

20 juli 2017 gerapporteerd. Partijen hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport ingezonden.

Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft het onderzoek daarom gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker voor 40 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 28 februari 2012 arbeidsongeschikt gemeld met lichamelijke en psychische klachten als gevolg van een auto-ongeval.

1.2.

Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 30 december 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 25 februari 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapport van 3 juni 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 10 juni 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2.1.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn medische conclusies gebaseerd op dossierstudie, waaronder de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector, en gegevens verkregen tijdens de hoorzitting. Appellant moet op de datum in geding in staat worden geacht arbeid te verrichten in overeenstemming met de voor hem vastgestelde belastbaarheid. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant gelet hierop terecht met ingang van 25 februari 2014 in staat is geacht tot het verrichten van de maatgevende arbeid.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat is om te werken.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of terecht is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 25 februari 2014 minder dan 35% bedraagt.

4.2.

Teneinde een oordeel te kunnen geven over de belastbaarheid van appellant rond de datum in geding heeft verzekeringsarts Greveling-Fockens op verzoek van de Raad een expertise verricht en van haar bevindingen een rapport uitgebracht. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt (uitspraken van de Raad van 4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139 en 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2459).

4.3.

Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De Raad ziet geen aanleiding haar conclusies niet te volgen. Daarbij is van belang dat de deskundige naast eigen onderzoek alle beschikbare medische informatie heeft bestudeerd waaronder de informatie van de artsen van het Uwv en van de behandelend artsen van appellant. Deze informatie heeft zij kenbaar betrokken bij haar standpunt.

4.4.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 30 oktober 2017 de Functionele mogelijkhedenlijst aangepast conform de door de deskundige voorgestelde ontbrekende beperkingen.

4.5.

Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, wordt vastgesteld dat er voldoende functies resteren die in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze voorbeeldfuncties voor appellant in het arbeidskundig rapport van 30 oktober 2017 afdoende toegelicht. Omdat appellant geschikt is te achten voor passende arbeid en de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid per de beoordelingsdatum minder dan 35% bedraagt, heeft het Uwv terecht geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Het door appellant ingenomen standpunt dat hij ongeschikt is voor de maatgevende arbeid behoeft daarom geen bespreking.

4.6.

De overwegingen 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Nu het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende medische en arbeidskundige grondslag is voorzien, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op

€ 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.753,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.755,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.755,50;

-

bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 168,- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van

H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018.

(getekend) M.A.H. van Dalen-Bekkum

(getekend) H. Achtot